width and height should be displayed here dynamically

Autonomie als waarde

Weinig woorden zijn zo glibberig als ‘autonomie’. Volgens Kant, die het begrip zowat uitvond, is er sprake van morele autonomie als de menselijke wil in staat is ‘een wet op zichzelf’ te zijn. Tegelijkertijd benadrukte hij dat mensen alleen maximes mogen volgen als die zonder uitzondering voor universele wetten kunnen doorgaan. Je mag dus doen wat je wil, op voorwaarde dat het denkbaar is dat iedereen hetzelfde zou willen.

In de wereld van de kunst wordt het probleem niet noodzakelijk duidelijker. De publicatie Autonomie als waarde is verschenen naar aanleiding van het honderdjarige bestaan van de sector ‘Beeldend’ bij de Fontys Hogeschool voor de Kunsten te Tilburg, en bevat een tiental teksten over de autonomie van de artistieke praktijk. Verheldering is daarbij niet het eerste doel. In de inleiding (getiteld De autonomieparadox) schrijven de samenstellers dat het boek ‘in de eerste plaats het debat over autonomie als artistieke evenals brede maatschappelijke waarde opnieuw leven wil inblazen’. Het wordt (zeker in Nederland) kunstenaars steeds minder toegestaan om hun activiteiten cultureel te verantwoorden – laat staan dat kunstenaars gesubsidieerd worden voor iets dat slechts op kleinschalige en indirecte wijze maatschappelijk rendeert. Daarom: ‘Wie raakt aan de autonomie, raakt aan een van de belangrijkste fundamenten waarop onze (westerse) beschaving steunt. Een goede discussie hierover is urgenter dan ooit.’

Urgentie is echter geen garantie voor aangename lectuur. De tekst Autonomie via heteronomie van Pascal Gielen is bijvoorbeeld een ondoorwaadbaar moeras van referenties en beweringen. Alsof het autonomiebegrip gebaat is bij een zo breed mogelijke context, wordt de wereldgeschiedenis van de afgelopen 1000 jaar bij de zaak betrokken. Het leidt tot duizelingwekkende passages: ‘De mogelijkheid om zich heterogeen te vernetwerken, om zich van de ene naar de andere wereld te kunnen verplaatsen, veronderstelt immers dat er verschillende werelden bestaan. En een samenleving kan hiervoor al dan niet zoals voor de kunsten institutionele garanties bieden. En zo komen we terug bij de maatschappelijke domeinen van de moderne samenleving. De wereld begrijpen als bestaande uit verschillende terreinen met hun eigen waarderegimes, maakt niet alleen kritiek mogelijk.’

Het boek bevat ook een aantal interviews met alumni van de Fontys Hogeschool. De optie om aan de hand van concrete kunstwerken het autonomiebegrip in te vullen, wordt opzijgeschoven ten voordele van wat nog het meest op sollicitatiegesprekken lijkt. ‘In feite kunnen we alle disciplines inzetten voor onze projecten’, zeggen Veerle Devreese en Sophia van Rijswijk, die zichzelf ‘culturele conceptontwikkelaars’ noemen. ‘Wij zijn wel creërend bezig, we scheppen een uitdagende, inspirerende omgeving waarin makers en publiek bij elkaar gebracht worden. We denken in termen van connecties.’ Volgens kunstenaar Huub van der Loo komen die connecties niet langer in de materiële wereld tot stand: ‘Dat is dus wel veranderd ten opzichte van de tijd dat ik op de academie zat: de ongelimiteerde mogelijkheden te communiceren en aandacht te vragen voor jezelf en je werk op internet. […] Wat nog steeds geldt in de kunstwereld is dat de kwaliteit van je netwerk belangrijker is dan het werk op zich.’ Bas Kwakman, directeur van Poetry International, is nog duidelijker: ‘Ik bewonder kunstenaars die wel midden in de maatschappij willen staan, zoals Jonas Staal. Dat is de kant die de kunst op moet, wil ze overleven.’ De uitspraak is een perfecte illustratie van de conclusie die Rudi Laermans op het einde van zijn essay maakt: de ‘artistieke autonomie’ is ingeruild voor een ‘kritische autonomie’. De kunstenaar moet niet meer doen wat specifiek is voor de kunst – het volstaat om zich ‘kritisch’ ergens tegen af te zetten door op een maatschappelijke wantoestand te wijzen. De manier waarop wordt bijkomstig.

Is de esthetiek dan dood? Zijn er geen ‘kunstaanschouwers’ meer die zich willen laten verrassen door van kunst te genieten, eerder dan kunst te bestellen (of zelfs in de keuken mee te bereiden)? Zijn er enkel nog bemiddelaars, consumenten, activisten, onderzoekers, politici, netwerkers? In de tekst van Jeroen Boomgaard, de meest geslaagde in het boek (maar al twee keer elders verschenen), klinkt die vraag door het gebruik van de verleden tijd als een angstig vermoeden. ‘Autonomie betekende allereerst dat de beeldende kunst het gezicht van en haar zicht op de wereld met haar eigen middelen en op haar eigen manier wilde tonen. Ze wilde niet langer dienen als een handige manier om moraal of literatuur te illustreren.’ Boomgaard betoogt terecht dat de kloof tussen kunstwerk en publiek, samen met het uitgestelde – en weliswaar vaak misgelopen – plezier van concentratie en interpretatie, een absolute voorwaarde is voor om het even welke artistieke waarde. Wie zich daar niet bij kan neerleggen, moet zich maar met iets anders bezighouden: tegenover de kunstmatigheidsuitwassen van de belevingseconomie ‘kan de kunst alleen maar iets stellen dat niet bij voorbaat uit onze verlangens geboren is, of nadrukkelijk aan onze wensen tegemoetkomt’.

Camiel van Winkel heeft dat de afgelopen jaren eveneens benadrukt, door middel van teksten en tentoonstellingen, en in een briefwisseling met Anna Tilroe in Metropolis M. Tot Autonomie als waarde draagt hij de tekst van een recente lezing bij. ‘Er is slechts sprake van afstand [tussen kunst en leven]’, zo luidt zijn besluit, ‘voor zover deze betekenis kan krijgen in haar overbrugging.’ Nieuw is de metafoor voor ‘het autonome artistieke domein’: in plaats van het lab (‘te klinisch, te netjes, te wetenschappelijk-efficiënt’) stelt Van Winkel het kamp voor: ‘de hedendaagse kunst is een kruising tussen een romantisch woonwagenkamp, een modernistisch werkkamp en een beaux-arts-trainingskamp.’ Erg leuk klinkt dat niet. Moeten we het echt zo ver van huis zoeken? Kan autonome kunst alleen nog haar unieke werking tentoonspreiden voor gestrafte kinderen in strenge uitzonderingssituaties?

 

Autonomie als waarde. Dilemma’s in kunst en onderwijs verscheen in 2013 bij Valiz, Gebouw Het Sieraad, Studio K34-K36, Postjesweg 1, 1057 DT Amsterdam (020/676.41.44; www.valiz.nl).