Making and Effacing Art
Making and Effacing Art, Modern American Art in a Culture of Museums zou wel eens een veelbesproken boek kunnen worden. In elk geval verdient Philip Fishers publicatie alle aandacht want er wordt op een kristalheldere, elegante en niet van humor verstoken manier geschreven over een fenomeen waarover de laatste jaren wel meer zinnige en onzinnige dingen verteld werden: het museum.
Bij een eerste lectuur wordt reeds duidelijk dat Fisher plezier had in het schrijven van dit boek, net zoals hij ogenschijnlijk op een aanstekelijke manier plezier haalt uit het kijken naar kunst én naar de dagdagelijkse werkelijkheid met haar ordinaire objecten. Fishers accurate beschrijvingen geven vele kunstcritici het nakijken. Deze prof Engels te Harvard behoort tot de weinigen die kunst niet alleen in een boeiende cultuurkritische context kunnen plaatsen, maar ook nog naar beeldende kunst kunnen kijken, en vooral er ook anderen kunnen leren naar kijken. Richard Wollheim schreef in deTimes Literary Supplement dat niemand minder dan Riegl of Wölfflin dit boek niet ongaarne zouden geschreven hebben, en indien ze dat gedaan zouden hebben, zou ons leven een stuk gemakkelijker zijn geweest.
De auteur gaat uit van de vaststelling dat het museum vergroeid is met het moderne kunstbegrip en een doorslaggevende invloed uitoefent op onze attitude die wij aannemen ten aanzien van het kunstobject. De museumcultuur rukt kunstwerken niet alleen uit hun oorspronkelijke context, maar voorziet ze ook van een nieuwe context, met name deze van de geschiedenis. In dit effacement-proces worden kunstwerken illustraties van een kunstgeschiedenis. Niet het individuele kunstwerk, maar de relatie tussen verschillende kunstwerken vormt het onderwerp van het museum.
Het boek wordt pas echt interessant wanneer Fisher het niet alleen meer heeft over de invloed van het instituut museum op onze perceptie van kunst, maar ook over de invloed die het museum zou uitoefenen op de creatie ervan. Fisher heeft het dan niet zozeer over dadaïstische anti-institutionele of auto-reflexieve manifestaties, maar over het feit dat het specifieke modernistische kunstwerk als het ware een microkosmos van het totale museum is geworden. Niet alleen zijn moderne schilderijen met hun architecturale formaten voor museumzalen op maat gemaakt, vaak zijn ze ook geconstrueerd uit een nevenschikking van elementen die enkel kunstmatig met elkaar zijn verbonden. Typerend voor deze situatie is de voorkeur voor de schilderijenreeks, waarbij de individuele schilderijen zelf hun historisch-genetisch proces moeten illustreren. Aan de hand van een boeiende interpretatie van het werk van Jasper Johns en Frank Stella toont Fisher aan dat het moderne kunstwerk in zichzelf zijn uiteindelijke museale bestemming gaat anticiperen.
De artificiële nevenschikking of assemblage van organisch niet met elkaar verbonden onderdelen als wezenskenmerk van de moderne kunst brengt Fisher in verband met het eigentijdse produktieproces als dusdanig. Vaak werd, en wordt nog steeds, niet alleen door nostalgische reactionairen, maar ook door hardgekookte modernisten, beweerd dat het de taak van de kunst(enaar) is, in deze tijd van industriële massaproduktie, de persoonlijke toets, de authenticiteit en integriteit van het traditionele ambachtelijk creatieproces in ere te houden. De kunst als laatste haard van verzet tegen de alomtegenwoordige technologisering en instrumentalisering. Volgens Fisher is dit een volstrekt onjuiste opvatting. Naast de moderne idee van effacing art wordt immers ook een moderne idee van making art geponeerd. Kunstwerken worden gemaakt, geproduceerd in plaats van geschapen en dit arbeidsproces heeft niets van doen met archaïsche pre-industriële criteria, maar appelleert volledig aan de principes van de mechanische massaproduktie. Ook het kunstwerk zal worden opgevat als een samengesteld geheel van serieobjecten die tot assemblage gepredestineerd zijn. En dit is volgens de auteur beslist niet uitsluitend bij recente kunstwerken het geval, maar gaat terug tot het verschijnen van de duidelijk afleesbare toets van de impressionisten en de kubistische tableau-objets. Een hoogtepunt van het boek vormen in dit verband de concrete, en ja ook overtuigende, analyses van dehand-made space en de incongruente onderdelen van Degas’ Baadsters, Cézannes Stillevens en Rodins sculpturen. Een boek dat schreeuwt om nageaapt of om weerlegd te worden!
Philip Fisher, Making and Effacing Art, Modern American Art in a Culture of Museums; Oxford University Press, 1991, 267pp.