width and height should be displayed here dynamically

De Pont, stichting en kunsthemel

Dat de hemel van de hedendaagse kunst sinds kort in een oude textielfabriek gevestigd is, dankt Tilburg aan de oude heer De Pont. Voordat hij in 1987 in Tilburg stierf, koos De Pont als goed katholiek eieren voor zijn geld en reserveerde voor zichzelf een plaats in de hemel door een Stichting voor Hedendaagse Kunst in het leven te roepen. Mimi Debruyn toetst de beleidslijnen van deze nieuwe stichting aan de “eerste” tentoonstelling, De Opening.

 

Doel van de De Pont-stichting is niet zozeer het opslaan en bewaren van kunst, dan wel het creëren van een ruimte waarin kunst optimaal tot haar recht komt. Geen museum dus, ook geen vaste collectie met de nadruk op “vaste”, wel een plek waar in de loop der jaren een collectie wordt uitgebouwd. Voor het artistieke beleid van de De Pont-stichting tekent Hendrik Driessen, voorheen conservator in het van Abbemuseum, samen met Wilma van Asseldonck. “Wat mij interesseert, is een verzameling die het midden houdt tussen enerzijds een particuliere verzameling, die erg eclectisch van samenstelling kan zijn, en van de andere kant een museale verzameling die een evenwichtig beeld probeert te geven van de tijd”.

“Het is niet de bedoeling de verzameling een zeer brede basis te geven en er wordt evenmin naar gestreefd om bepaalde stromingen in de kunst te volgen,” vervolgt Hendrik Driessen. Wel opteert men voor samenwerking met een beperkt aantal kunstenaars die gedurende meerdere jaren gevolgd worden – “de diepte in”. Daarbij gaat het vooral om de verschillende houdingen van waaruit kunst gemaakt wordt.

Werk van overleden kunstenaars wordt niet aangekocht, logisch omdat men ervan uitgaat dat men De Pont als een levend en niet als een dood centrum heeft geconcipieerd. De Pont presenteert kunstenaars van wie het werk nog niet uitgekristalliseerd is. Kunstenaars kunnen er ter plekke dingen maken die elders niet kunnen, omdat er de tijd, de ruimte of de goodwill voor ontbreekt. Hier is het publiek getuige van het ontstaan en de groei én van een collectie én van de kunstwerken binnen die collectie.     

Er worden met andere woorden geen grote exposities georganiseerd. Een snelle opeenvolging van wisselende exposities mag evenmin worden verwacht. Per jaar hooguit een drietal wijzigingen in de opstelling – een weglating, een toevoeging. Kleine ingrepen om een geleidelijke verschuiving in de evolutie van dit “beeld-verhaal” zichtbaar te maken. Geen tropische wolkbreuken die de vruchtbare bodem wegspoelen, wel een fijne, aanhoudende Hollandse motregen die langzaam en diep in de aarde doordringt.       

 

De première

 De titel van de eerste expositie, De opening, verwijst behalve naar de start van De Pont, nog meer naar de doorbraak – de opening – die men hoopt te kunnen forceren in het doodlopend straatje van de huidige kunstpresentatie, waarbij meer aandacht gaat naar architectuur en design dan naar het kunstwerk zelf. Het nieuwe tentoonstellingscomplex in Bonn is wat dit betreft exemplarisch voor dergelijke waanzin.

De Pont streeft naar een evenwicht tussen ruimte en kunst. Dat vraagt tegelijk een groot engagement en een grote zelfbeheersing van alle betrokkenen: van de architect, bij de vormgeving van de ruimte; van de organisator, bij de keuze van de kunstenaars; van de kunstenaar, bij het maken van het werk. Dat impliceert ook samenwerking en het in de hand houden van individuele creatieve impulsen. Drie jaar intensieve arbeid zijn dan ook aan De Opening voorafgegaan.

Het visuele resultaat van dit teamwerk is indrukwekkend. Niet door de grootte maar door de kracht die uitgaat van de ruimte en van de kunst. Beide zijn intrinsiek met elkaar verbonden. Ruimte en kunst zijn hier gastheer en gastvrouw, het publiek is gast. De bezoeker moet permanent de aantrekkingskracht die de ruimte uitoefent, afwegen tegen de charmes van de kunstwerken. Dat de verzameling als een dynamisch geheel ervaren wordt, heeft dan ook soms meer te maken met de inplanting in de ruimte dan wel met de aard en de keuze van de werken. Zo slaagt het De Pont-team erin recht te zetten wat krom is. Minder geslaagd werk wordt immers als beter ervaren wanneer het in optimale omstandigheden en naast ander sterk werk getoond wordt.

De Opening toont in totaal een 100-tal werken van 20 kunstenaars. Wie de uitverkorenen zijn? Klinkende namen, maar ook minder bekende goden. Drie godinnen. Een voorbeeldige fifty-fifty verdeling tussen buitenlandse en Nederlandse kunstenaars. Er is werk van Roni Horn (USA), Anish Kapoor (GB), Wolfgang Laib (D), Richard Long (GB), Gerhard Merz (D), Arnulf Rainer (A), Robert Ryman (USA), Richard Serra (USA), Rosemarie Trockel (D), James Turrell (USA) en van onze landgenoot Thierry De Cordier. De Nederlanders in dit internationale gezelschap zijn: Rob Birza, René Daniëls, Jan Dibbets, Marlene Dumas, Hans van Hoek, Marien Schouten en Toon Verhoef. Guido Geelen en Marc Mulders zijn van Tilburg zelf afkomstig.        

 

De ruimte

Het monumentale werk is verspreid over een grote centrale ruimte van meer dan 4000 m2. Kleine, intieme kunstwerken vindt men daarnaast in 12 kleine cabinetten die de grote hal aan een zijde begrenzen. Daarachter – in het verlengde van de entree – liggen nog vier aparte, iets grotere ruimtes.

Het gebouw maakte eertijds deel uit van een veel groter fabriekscomplex, waar men ruwe wol tot garen verwerkte. Op het eerste gezicht lijkt het alsof er niets veranderd is in deze 19de-eeuwse wolspinnerij. Niets is echter minder waar: het aantal technische ingrepen, nodig om deze ruimte geschikt te maken voor de presentatie van hedendaagse kunst, was niet gering. Het architectenbureau Benthem Crouwel voerde deze opdracht uit. Elke ingreep is het resultaat van langdurig en grondig onderzoek, overleg en vakmanschap. Mels Crouwel: “Gekozen werd voor een zeer terughoudende aanpak, waarbij het oorspronkelijke karakter zo weinig mogelijk geweld werd aangedaan. Het gebouw zelf vormde daarbij de belangrijkste leidraad”. Met sommige ingrepen wilde het architectenteam zelfs bijdragen tot een versterking van de “geest” van dit complex, ook al betekende dit het uitbreken van een muur of een stuk wand. De Pont is geen heilig huisje. Zo werd voor Wolfgang Laibs bijenwasruimte een doorgang in de fabrieksmuur gemaakt: stenen zijn immers makkelijker vervangbaar dan een delicate constructie in bijenwas. Bovendien werd voor deze installatie een apart koelsysteem gebouwd, om te beletten dat deze gigantische “honingraatcel” zou wegsmelten! De bezoeker merkt er niets van. De geur van bijenwas dringt des te sterker door, tot diep in de centrale hal. Daar rook het vroeger naar smout.

 

Het licht

Helder daglicht bestrijkt de centrale hal, kunstlicht de kleinere ruimtes. De lichtkappen van het grote sheddak zorgen voor een gelijkmatige verdeling. Om oververhitting te voorkomen werd tussen de dubbele beglazing een witte isolerende kunststofvezel aangebracht die het licht filtert en waardoor harde lichtcontrasten opgeheven worden.

Naast de ruimte speelt dit licht een niet minder belangrijke rol in de manier waarop we deze kunstwerken waarnemen. Voor James Turrell volstaat dit echter niet. Hij ontwerpt lichtruimtes die zelfstandig functioneren als kunstwerken. In “Wedgework III” (1969) mondt een donkere geknikte gang uit in een ruimte die volledig beheerst wordt door een felrood fluorescerende lichtgloed in de vorm van een abstracte geometrische figuur. Is dit een lichtsculptuur of een lichtveld? De visuele waarneming wordt hier een hachelijke maar intrigerende onderneming: een mentaal desoriënterend en daardoor geestverruimend effect is het resultaat. Dit licht lijkt op het licht uit onze dromen, dwingend maar fysisch niet te identificeren. Turrell, piloot en kunstenaar, toont de limieten van ons gezichtsvermogen.

Iets gelijksoortigs vindt plaats in het werk van Anish Kapoor. Ook hier zijn kleur en licht onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ook hier ontsnapt het beeld aan onze definiërende en identificerende blik. Toch is er een fundamenteel verschil: er is een tastbare hol- en bolvorm, ook al duurt het even voor men die kan onderscheiden, en blijft het onmogelijk om de scheiding te bepalen tussen deze vormen en de ruimte die ze uithollen of “opbollen”.

De installaties van Turrell en Kapoor roepen een vreemdsoortige spanning op. Toch kijkt Kapoor heel anders tegen zijn werk aan dan Turrell, die de oorzaak van deze spanning minder in mystiek dan wel in wijzigingen in klimatologische en ruimtelijke omstandigheden ziet. Desoriëntatie in het waarnemingsvermogen is immers een bekend fenomeen uit de psychologie: verdichting en verdunning kunnen, net als vergroting en verkleining, verduistering en verlichting onze gebruikelijke waarneming ontregelen. Holle en bolle spiegels op een kermis doen dat ook. Hier wordt echter niet de lachlust gestimuleerd, maar een sfeer opgeroepen waarin contemplatie en meditatie vanzelfsprekend worden. Betekent dit dat deze werken magische of mystieke kwaliteiten bezitten? Niet noodzakelijk, hoewel Kapoor zich grotendeels baseert op de beeldtaal uit de Hindoeïstische en de Hebreeuwse symboliek. Voor Kapoor zijn dit geen onbekenden: zijn moeder is Joodse, zijn vader Hindoe. In Bombay opgegroeid, studeerde hij in het Westen. Zijn commentaar: “Je kunt niet achter Gods rug omlopen”.   

 

De “kunst”

Nauwkeurige waarneming en observatie zijn ook het uitgangspunt van Marlene Dumas. Bij haar gaat het echter om het weergeven van individuele menselijke expressies. Haar “Black Drawings” omvat 111 portretten van volwassen negroïden. Deze gezichten roepen herinneringen op aan de hopeloze uitzichtloosheid die mensen uit de achterbuurten tot schimmen van zichzelf maakt. Verging het de arbeiders die hier in de 19de eeuw werkten beter? Om de hoek hangen kindertekeningen: het konden studies zijn van de arbeiderskinderen die hier rondhingen tot zij van het fabrieksterrein werden verjaagd. 

Dumas’ werk bevindt zich achter de machinekamer, het hart van de voormalige fabriek. De ruimte aan de voorzijde lijkt eerder op Hephaistos’ smidse: Serra’s “Splashing” ligt hier op zijn plaats. Vloeibaar lood werd hier wel nooit gegoten, maar de soms zeer hoge temperaturen waarin de arbeiders hier in de zomer werkten, maakt een dergelijke associatie niet betekenisloos. 

Ook Longs “Bolivian Coal Line”, een 26 meter lang pad van steenkool, werd speciaal voor deze ruimte gecreëerd. Dit zwarte pad wordt gescheiden van een 18,5 meter lang modderschilderij door een grote cirkel met witte kalkstenen.

Minder inhoudelijk maar formeel is het vorm- en materiespel bij Gerhard Merz, die een variante toont op de bestaande constructie in glas, staal en beton. Ook Toon Verhoefs acryl schilderijen zijn door de constructie geïnspireerd. Dibbets’ “Windows” – beelden van ramen onder een zeer schuine en tegelijk scherpe hoek gefotografeerd – hangen als gegoten onder de lichtkappen van het sheddak: eerder dan hierdoor belicht te worden lijken ze dit licht zelf uit te stralen. Minder opvallend is het verband dat Rosemarie Trockel legt tussen haar installatie met ronde elektrische kookplaten en het ronde gat in het plafond van een wolhok waarlangs vroeger de wol werd aangevoerd.

Niet alle kunstwerken werden voor deze ruimte gecreëerd. Van Robert Ryman is een ensemble schilderijen te zien dat een duidelijk beeld schept van de evolutie die deze kunstenaar heeft doorgemaakt. Het is evenals de werken van Roni Horn, Arnulf Rainer, Hans van Hoek en Marien Schouten opgesloten in een van de “cocons” in het midden van de centrale hal. Deze kunstwerken verwijzen immers op geen enkele manier naar de fysische of psychische werkelijkheid van deze voormalige fabriek.Minder introspectief is het werk van René Daniëls: het bevindt zich terecht op de grens tussen de ruimte van de hal en die van de cocons. Verder zijn mijns inziens niet alle werken even geslaagd. Zo is Rob Birza oververtegenwoordigd met oninteressant werk. Of zijn De Ponts wegen soms ook ondoorgrondelijk.

 

Een hemel

Het klopt dat de hemel niet voor iedereen is. Alleen wie tijdens zijn leven weerstand biedt aan de bekoringen en de gevaren van de oppervlakkigheid, komt erin. Deze kunsthemel is geen kermistent, en kan geen grote schare kunstenaars opvangen. Dat is jammer op het eerste gezicht. Toch dient het belang van dit initiatief eerder gezocht in zijn “pilootfunctie” dan in zijn huidige, unieke “expositiefunctie”. … in de hoop dat dit experiment andere instituten en andere kapitaalkrachtige kunstminnaars zal inspireren om gelijkaardige hemels op klein formaat – op mensenmaat – in het leven te roepen.

 

De Opening kan nog tot 31 januari 1993 bezocht worden in de De Pont-Stichting, Wilhelminapark 1, Tilburg (tel. 00/31/13/43.83.00). Open van dinsdag tot en met zondag van 11.00 uur tot 17.00 uur. Bij de tentoonstelling verscheen een kleurencatalogus met teksten van Jos De Pont, Hendrik Driessen, Wilma Van Asseldonck, Dominic van den Boogerd en Elly Stegeman.