width and height should be displayed here dynamically

Marcel Broodthaers, 1970

'Le but de l'art est commercial. Mon but est également commercial. Le but (la fin) de la critique est tout aussi commercial.'

1. Moi

In 1970 is Marcel Broodthaers mid-career. Hij is zeer laat als plastisch kunstenaar gedebuteerd — in 1964, op veertigjarige leeftijd met de roemruchte solotentoonstelling Moi aussi, je me suis demandé si je ne pouvais pas vendre quelque chose et réussir dans la vie… In 1970 is zijn carrière nog maar zes jaar oud en resten hem nog evenveel jaren op de internationale artistieke scene. Op 28 januari 1976, op zijn 52ste verjaardag, verwisselt Broodthaers het tijdelijke voor het eeuwige. Het grootste deel van zijn actieve leven had hij niet aan de beeldende kunst, maar aan het dichterschap besteed.

Zonder 1970 te willen verheffen tot het magische sleutelmoment in Broodthaers’ kunstenaarschap, kunnen over dit jaar toch een aantal opmerkelijke vaststellingen worden gedaan. Een centrale rol is daarbij weggelegd voor Fernand Spillemaeckers (1938-1978). In tegenstelling tot Broodthaers was Spillemaeckers opgeleid als beeldend kunstenaar. Hij had gestudeerd aan de Académie royale des Beaux-Arts de Bruxelles, waar hij tevens assistent was geweest van zijn professor Léon Devos. Omstreeks 1966 besloot hij om studies Romaanse filologie aan te vatten aan de Université Libre de Bruxelles en de Universiteit Gent. Broodthaers vervelde van dichter tot beeldend kunstenaar; Spillemaeckers deed het tegenovergestelde: hij ruilde palet en penseel in voor pen en papier.

De ontmoeting tussen Broodthaers en Spillemaeckers vindt plaats omstreeks het einde van 1969, uitgerekend op het moment dat de filoloog zijn laatste ambitie om tentoon te stellen opbergt en resoluut kiest voor een ander beroep, dat van tentoonstellingsmaker. In oktober 1969 had Spillemaeckers nog een uitnodiging aanvaard om ‘schilderijen in één vlakke kleur’ tentoon te stellen bij de Dendermondse kunstkring Celbeton. [1] Een maand later zag hij hiervan af en besloot hij om geen expositie met schilderijen van eigen hand te maken, maar een tentoonstelling samen te stellen met werken van Daniel Buren, Yves De Smet, Lili Dujourie en Guy Mees, die vergezeld ging van een geluidsband met teksten van voornamelijk Franse filosofen en sociologen, onder wie Michel Foucault, Louis Althusser en Lucien Goldmann. Kreeg Broodthaers zelf lucht van Spillemaeckers’ tentoonstelling, die heel betekenisvol Concepten was getiteld? Of contacteerde de kersverse curator de Brusselse kunstenaar? Feit is dat beiden met elkaar kennismaakten voor het einde van 1969. [2]

 

2. MTL

De uitnodigingskaart van Concepten omvat een frappant detail, namelijk een verwijzing naar de namen van drie galeries: X-One, Plus Kern en MTL. De eerste galerie, X-One, was op 24 september 1969 op initiatief van het echtpaar Marc Poirier dit Caulier en Chita Foubert opengegaan in de Braderijstraat in Antwerpen. X-One zou zich engageren voor de Belgische kunstenaars Guy Mees en Philippe Van Snick, en voor internationale zwaargewichten als Fred Sandback en Sol LeWitt. De tweede galerie, Plus-Kern, was eveneens in 1969 van start gegaan. Het Gentse initiatief werd door de stichters, het echtpaar Jenny Van Driessche en Yves De Smet, ‘Centrum voor Konstruktieve Vormgeving’ genoemd en maakte die missie waar door tentoonstellingen van onder anderen François Morellet, Sol LeWitt, Albert Rubens en Amédée Cortier te organiseren. MTL, het geesteskind van Fernand Spillemaeckers, zou pas twee maanden na Concepten opengaan, namelijk op 13 maart 1970. De Brussele galerie zou zich als geen andere inzetten voor de zaak van de ‘conceptuele kunst’. Haast alle tot die strekking gerekende kunstenaars zouden er een of meerdere keren tentoonstellen — van Stanley Brouwn tot John Baldessari, van Robert Barry tot Marcel Broodthaers.

Spillemaeckers heeft nooit toelichting gegeven bij de naam van zijn galerie – tot op heden is althans geen enkel document opgedoken waarin hij iets over de mysterieuze lettercombinatie reveleert. Dat heeft sommigen aan het dromen of fantaseren gebracht. Zo ook de Belgische kunstenaar Jacques Charlier, die reeds in het eerste jaar van het bestaan van MTL een solotentoonstelling had in Spillemaeckers’ galerie. Volgens Charlier staat MTL voor… Marie Thumas Louvain – een Belgisch bedrijf dat groentenconserven produceerde – en is het een verwijzing naar pasta al pomodoro, een gerecht dat bijzonder populair was ten huize Spillemaeckers. [3] In een gesprek met de Luxemburgse kunsthistorica Sophie Richard betwist Lili Dujourie, de weduwe van Fernand Spillemaeckers, deze interpretatie. [4] Zijn de letters een ‘pleasing combination’, zoals Dujourie de kunsthistorica toevertrouwde? Of schuilt de betekenis van de naam precies in de betekenisloosheid van de lettercombinatie? Een analyse van Broodthaers’ werk omstreeks 1970 lijkt voor die laatste hypothese te pleiten.

Op 2 december 1969 opent een solotentoonstelling van Marcel Broodthaers in de Wide White Space Gallery in Antwerpen. [5] De titel van Broodthaers’ tentoonstelling luidt Marcel Broodthaers à la Deblioudebliou/S. Exposition littéraire autour de Mallarmé. Deblioudebliou/S verwijst naar de Engelse afkorting van de naam van de Wide White Space; het is de transcriptie van de beginletters van elk woord in de naam van de Antwerpse galerie. Wide – wijd in het Nederlands — wordt debliou; white – wit — wordt eveneens debliou; en space – ruimte — wordt S. Dat het verschil in betekenis van de twee woorden waarnaar de twee W’s verwijzen wordt opgeheven, lijkt het belangrijkste oogmerk van Broodthaers’ ingreep. Zulk betekenisdeficit interesseert hem in hoge mate. Maar er is meer. De rijke inhoud van de naam van de galerie wordt in zijn geheel tenietgedaan; de ‘wijde witte ruimte’ wordt vervangen door een nonsensicale uitdrukking. Met de transcriptie van de beginletters maakt Broodthaers de opvallend poëtische naam van de galerie leeg. Mogelijk betreft het een ironische operatie om te wijzen op de gelijkenis tussen de naam van de galerie – waarnaar vaak met de afkorting verwezen werd – en die van Amerikaanse corporations zoals I.B.M., C.S.C. of S.A.S. Als niet deze analogie beoogd is, dan misschien wel de duidelijke oriëntatie van de W.W.S. op de Amerikaanse kunst. Met onder anderen James Lee Byars, Carl Andre, Lawrence Weiner, Walter De Maria, Dan Flavin, Sol LeWitt en Bruce Nauman sprak uit het programma van de galerie van Anny De Decker een duidelijke voorkeur voor de nieuwste tendensen die in de VS vanaf het midden van de jaren zestig wortel hadden geschoten. Ten slotte refereert Deblioudebliou/S ook aan Broodthaers’ tentoonstelling in de Wide White Space. In deze expo past de Brusselse kunstenaar immers een gelijkaardige strategie toe op het gedicht Un coup de dés jamais n’abolira le hasard van Stéphane Mallarmé. Alle versregels van dit wereldberoemde grafische gedicht heeft hij uit elf geanodiseerde aluminium platen laten frezen — evenveel platen als Mallarmés poème dubbele bladen telt. Van Mallarmés gedicht blijft aldus slechts de vorm over, die overigens niet zonder betekenis is. [6] Net zoals de naam van de galerie wordt ook Un coup de dés… ‘leeggemaakt’.

Heeft Broodthaers’ Deblioudebliou/S Spillemaeckers op het idee gebracht om een betekenisloze lettercombinatie – een lege betekenaar – als naam voor zijn galerie te kiezen? Tussen de verspreiding van de uitnodigingskaart voor de tentoonstelling van de Brusselse kunstenaar in de W.W.S. — vóór 1 december 1969 — en het moment dat Spillemaeckers de naam van zijn nog niet geopende galerie openbaar maakt — 7 december 1969 — is genoeg tijd voorbijgegaan om tot de wonderlijke naamgeving te komen. [7] Zeker is dat de W.W.S. voor Spillemaeckers een voortdurende bron van aantrekking en afstoting is geweest gedurende zijn korte leven als galerist. Ook staat vast dat Spillemaeckers minstens de les van Broodthaers’ ‘literaire tentoonstelling’ begrepen heeft. In plaats van te kiezen voor een betekenisvolle afkorting, die nadien door een kunstenaar zou kunnen worden geridiculiseerd, gaat hij van meet af aan voor een lege noemer. Voor een oorzakelijk verband tussen de Deblioudebliou/S van Broodthaers en de naam MTL van Spillemaeckers’ galerie is evenwel geen enkel materieel bewijs voorhanden.

 

3. DTH

Broodthaers’ tentoonstelling rond Mallarmé is reeds zijn derde solo in de Wide White Space Gallery. Ook aan talloze groepstentoonstellingen, die door Anny De Decker zowel in de galerie als op andere locaties werden georganiseerd, had hij zijn medewerking verleend. Het was met andere woorden niet onlogisch om te veronderstellen dat de Brusselse kunstenaar ‘vertegenwoordigd’ werd door de Antwerpse galerie. Dat weerhoudt Fernand Spillemaeckers er niet van om Marcel Broodthaers uit te nodigen om het programma van MTL op gang te schieten. Het is alvast een bijkomende aanwijzing dat Spillemaeckers ‘iets’ met de W.W.S. heeft.

Van 13 maart tot 10 april 1970 stelt Marcel Broodthaers tentoon in de Armand Campenhoutstraat 48 in Brussel, waar MTL gedurende het eerste anderhalf jaar van haar bestaan gevestigd is. Broodthaers vat de tentoonstelling op als een ‘samengesteld kunstwerk’ [8], bestaande uit een uitnodigingskaart (waarvan de tekst woord voor woord op de vitrine van de galerie wordt weergegeven, enkel leesbaar vanuit de galerieruimte), 67 papieren documenten (waarvan een aantal ingekaderd en een aantal in een bruine map opgeborgen zijn), een 16 mm-film getiteld MTL-DTH, en een ‘catalogus’ die in de loop van de tentoonstelling verschijnt. [9] De bezoeker die door de uitnodigingskaart naar de Armand Campenhoutstraat wordt gelokt en de galerie betreedt, krijgt in eerste instantie niets anders te zien dan datgene wat hij al in de hand heeft: de uitnodiging voor een tentoonstelling. De tentoonstelling omvat nog een tweede uitnodigingskaart, die de vertoning van de film MTL-DTH aankondigt. Op de kaart wordt de vitrine van MTL afgebeeld (gefotografeerd vanuit de galerieruimte) waarop de tekst van de eerste uitnodigingskaart is aangebracht. Als de bezoeker de tweede uitnodigingskaart ontvangt, neemt hij aldus enkel kennis van datgene wat hij al gezien heeft: de vitrine met de tekst van de eerste uitnodiging. De film zelf handelt ook enkel over de vitrine van de galerie en de tekst van de eerste uitnodigingskaart. MTL-DTH wordt op de laatste dag van de expo geprojecteerd op het etalageraam van de galerie. De bezoeker die de filmvoorstelling bijwoont, krijgt dus opnieuw de aankondiging van de tentoonstelling te zien. Er wordt zovele malen hetzelfde gesteld dat het haast wel om niets lijkt te gaan. Net als bij Deblioudebliou/S en Un coup de dés jamais n’abolira le hasard is het Broodthaers om die tautologische woekering, die semantische uitholling, deze mise en abyme te doen.

Ook de titel van de film, MTL-DTH, is daar een aanwijzing voor. De eerste drie letters vormen de betekenisloze naam van de galerie van Fernand Spillemaeckers; de laatste drie zijn de middelste letters van de naam van de kunstenaar [BROO-DTH-AERS]. Wie op zoek gaat naar de betekenis van de naam ‘Broodthaers’ leert dat die afgeleid is van het Middelnederlandse woord ‘brootate’, wat zoveel betekent als ‘kostganger’, ‘inwonende bediende’ (letterlijk: ‘broodeter’). Broodthaers’ naam heeft dus wel degelijk betekenis, maar precies de middelste letters doen wat dat betreft niet ter zake. Of de naam nu geschreven wordt als Broothaer(t)s, -haars, -ars, Broodhaers, Broodthaer(t)s of -aerts, hij betekent steeds hetzelfde. DTH is met andere woorden even zinloos als MTL. Met de titel van de film geeft Broodthaers dus aan dat hij Spillemaeckers’ naamgeving (mogelijk geïnspireerd door zijn eigen Deblioudebliou/S) goed begrepen heeft. De kunstenaar en de galerist zitten duidelijk op dezelfde golflengte.

 

4. BCD

Broodthaers’ eerste MTL-tentoonstelling is evenwel niet beperkt tot twee uitnodigingskaarten, een tekst op de vitrine, een film en een catalogus. In de galerie in de Armand Campenhoutstraat zijn tevens 67 papieren documenten aanwezig. Een aantal is in twee kaders aan de muur bevestigd; een ander aantal is eveneens in een kader gevat die op twee schragen ligt; ten slotte omvat de installatie ook een bruine map waarin enkele papieren zijn opgeborgen.

In de drietalige catalogus (Nederlands, Frans en Engels) die in de loop van de tentoonstelling verschijnt, worden de achter plexiglas gepresenteerde (en ingekaderde) documenten van een meticuleuze beschrijving voorzien. [10] Een voorbeeld: ‘Le Perroquet t.d. rat. et surch. au magicolor jaune’. Over dit document vernemen we dus dat het de titel ‘De papegaai’ draagt, getypt is (t.d.), en delen bevat die doorgehaald (rat.) en verbeterd (surch.) zijn, en wel met gele stift. Alle geëxposeerde documenten worden op die manier tot in het absurdste detail beschreven. Over de in de map weggestopte documenten komt de lezer van de catalogus daarentegen slechts het volgende te weten: ’16 stuks in een map, met dezelfde kenmerken’. Enerzijds spaart Broodthaers geen enkele moeite om 51 documenten te ontsluiten, anderzijds verbergt hij op haast achteloze wijze zestien ‘stuks’. Als de documenten in de bruine map in wezen ‘dezelfde kenmerken’ bezitten als de ingekaderde documenten, waarom worden ze dan niet evengoed toegankelijk gemaakt? De omgekeerde vraag is eveneens legitiem: als de ingekaderde documenten ‘dezelfde kenmerken’ vertonen als de documenten in de bruine map, waarom worden ze dan niet evengoed ontoegankelijk gemaakt? Broodthaers wil precies op die arbitrariteit wijzen. Door te stellen dat alle documenten — de zichtbare én de onzichtbare — aan dezelfde kenmerken beantwoorden, wijst de kunstenaar erop dat de keuze voor een bepaalde manier van tentoonstellen op willekeur berust. Die interpretatie wordt nog door een ander gegeven bevestigd. Nadat de diamantair en verzamelaar Isi Fiszman de volledige tentoonstelling heeft aangeschaft, besluit Broodthaers de catalogus te voorzien van een supplement — een brief gericht aan Fernand Spillemaeckers. Hierin maakt hij gewag van een object dat tot dan toe volledig aan het zicht van de bezoeker was onttrokken: een doos met documenten waaruit de 67 items voor de tentoonstelling waren gekozen. Broodthaers onthult het bestaan ervan en stelt dat hij deze doos gratis en voor niets heeft geschonken aan de koper van de MTL-installatie. Over de bruine map is tenminste geweten dat ze 16 items bevat; over de doos is niets bekend, behalve dat ze meerdere documenten bevat en van een achterkamertje in MTL overgebracht is naar de private vertrekken van een collectioneur. Beide, de map en de doos, hebben gemeen dat ze de betekenis van de exhibitie van de 51 documenten fundamenteel in vraag stellen. Als de selectie van documenten uit de doos werkelijk belangrijk zou zijn geweest, waarom moest die doos dan ook bij de transactie tussen de galerist, de kunstenaar en de verzamelaar worden betrokken? Elke toekenning van betekenis aan de geëxposeerde documenten wordt op die manier de pas afgesneden. Het is een vorm van uitholling van betekenis, zoals Broodthaers die eerder — weliswaar op een andere wijze — betrachtte met Deblioudebliou/S, Un coup de dés jamais n’abolira le hasard en de eindeloze heropvoering van de tekst van de uitnodigingskaart van zijn eerste MTL-expo. [11]

De vraag naar de zinvolheid van de tentoonstelling wordt ook door de documenten zélf opgeroepen, wat meteen aanleiding geeft tot een bijkomende duiding van Broodthaers’ MTL-tentoonstelling. De ingekaderde papieren betreffen onder meer droedels, geschreven, geschetst of getekend. Het zijn (voorbereidende of becommentariërende) notities in functie van reeds gerealiseerde projecten zoals Le Corbeau et le Renard (1968) en Un coup de dés… (1969). De meeste documenten zijn evenwel afgedankte versies van gedichten die in zijn dichtbundels Bête noire (1961) en Pense-Bête (1963-1964) terecht zijn gekomen of die nooit werden gepubliceerd. Deze laatste vaststelling brengt Broodthaers’ tentoonstelling in MTL in direct verband met zijn eerste solo in de galerie Saint-Laurent in Brussel. In 1964 had hij ettelijke exemplaren van zijn dichtbundel Pense-Bête in kalk vastgezet zodat ze niet meer konden worden doorbladerd en onleesbaar werden, zich afvragend ‘of hij ook niet eens iets zou kunnen verkopen en slagen in het leven’. De rest van de tekst is bekend: ‘Uiteindelijk kwam ik op het idee om iets onoprechts uit te vinden en ik ben meteen aan de slag gegaan’.

In 1970, na zes jaar actief te zijn geweest als beeldend kunstenaar, blikt Marcel Broodthaers terug op het ‘onoprechte’ begin van zijn carrière en besluit hij een versie 2.0 van zijn debuut te maken. Dat blijkt uit het feit dat hij met de overblijfselen van (onder meer) zijn dichterlijke productie een nieuw werk maakt, zoals hij in 1964 een sculptuur had gemaakt met de restoplage van zijn dichtbundel Pense-Bête. Broodthaers voert aldus de polemische inzet nog op: zijn debuut maakte hij met een afgewerkt product, in 1970 werkt hij met het restafval.

Bijkomend bewijsmateriaal voor deze interpretatie kan worden gevonden in het eerste nummer van MTL-Aktuele kunst/MTL-Art Actuel, dat in maart 1970 wordt uitgegeven door Fernand Spillemaeckers. [12] Het nummer vangt aan met een Dédicace van Marcel Broodthaers die uit twee delen bestaat. Het eerste deel is een herdruk van zijn polemische tekst Moi aussi, je me suis demandé… uit 1964. Het tweede deel is getiteld à MTL ou à BCD en gaat als volgt: ‘Le but de l’art est commercial. Mon but est également commercial. Le but (la fin) de la critique est tout aussi commercial. Gardien de moi-même et des autres, je ne sais vraiment où donner du pied. Je n’arrive plus à servir tous ces intérêts en même temps… d’autant plus que des pressions inattendues modifient en ce moment le marché (qui a déjà tant souffert)…’ Niet alleen door de ingrediënten van zijn twee dichtbundels en andere schetsen van voorbije projecten (deels) tentoon te stellen, maar vooral door de combinatie van beide even ironische als twistzieke teksten, geeft Broodthaers aan pas op de plaats te willen maken en zijn uitgangspunten opnieuw te willen toetsen. Wat is het bilan? Na zes jaar kunstenaarschap is de toon niet bepaald milder geworden. Nog bijtender dan in 1964 wijst Broodthaers op het mercantiele karakter van het kunstbedrijf. Op ronduit sarcastische wijze wordt de kunstmarkt te kijk gezet: ‘onverwachte druk verandert de kunstmarkt (die al zoveel geleden heeft)…’. In zijn uithaal betrekt hij bovendien niet alleen de kunst, de kunstenaar en de kunstmarkt, maar ook de kunstkritiek — een facet dat onvermeld bleef op de uitnodigingskaart van zijn eerste solo.

Broodthaers zou zichzelf niet zijn als hij aan die schampere beschouwingen niet ook een commentaar betreffende zijn gastheer zou hebben verbonden. In 1964 betrok hij de uitbater van de galerie Saint-Laurent op de volgende wijze in zijn sardonisch manifest: ‘Au bout de trois mois je montrai ma production à Ph. Edouard Toussaint, le propriétaire de la galerie Saint-Laurent. Mais c’est de l’Art, dit-il et j’exposerais volontiers tout ça.’ Broodthaers wentelde zijn verantwoordelijkheid als kunstenaar af op diegene die het aan de man moest brengen. Het was Philippe-Edouard Toussaint — en niet de kunstenaar — die zijn objecten als kunst bestempelde en aanbood om ze te verkopen. In 1970 volstaat Broodthaers met een korte titel waarin tweemaal drie letters voorkomen: à MTL ou à BCD. Het is verleidelijk om BCD als een lege betekenaar te lezen, net zoals MTL en DTH. Broodthaers heeft het alfabet ooit als ‘een teerling met 26 kanten’ omschreven. [13] Op poëtische wijze vatte hij zo een belangrijke les van het structuralisme samen, namelijk dat de relatie tussen betekenaar (bijvoorbeeld een combinatie van letters) en betekenis arbitrair is. Een willekeurige combinatie van letters is steeds door conventie – en nooit in essentie! –betekenisvol of betekenisloos. Een worp met de teerling van het alfabet kan dus een betekenisloze combinatie opleveren, zoals BCD. Dat zou de suggestie kunnen zijn die Broodthaers ons aan de hand wil doen.

De inhoudsopgave van het eerste MTL-magazine laat evenwel toe BCD nog op een andere manier te duiden: de B staat voor Buren, de C voor Claura en de D voor Develing, de namen van de auteurs van drie van de vijf teksten in het eerste nummer. In het daaropvolgende MTL-magazine verschijnt een tekst van de Franse kunstcriticus René Denizot, die ook in aanmerking komt als D. [14] Als deze lectuur van de drielettercombinatie juist is, dan heeft Broodthaers ons willen attenderen op de ideologische agenda van Fernand Spillemaeckers, die de kunstenaar Daniel Buren, de kunstcritici Michel Claura en René Denizot, en de tentoonstellingsmaker Enno Develing omstreeks 1970 als zijn maîtres à penser beschouwt. Niet alleen tekenen ze present in de eerste twee MTL-magazines, van hen zijn ook teksten te horen op de geluidsband die deel uitmaakt van Spillemaeckers’ eerste expo, Concepten. Op die theoretische vooringenomenheid wil Broodthaers ons mogelijk wijzen. Met de enigmatische lettercombinatie BCD kan de intellectuele doopceel van Spillemaeckers worden gelicht — diens verknochtheid aan links-radicale denkers. Zo gezien biedt zelfs een betekenisloze lettercombinatie geen garantie dat ze niet tot een kritische stellingname aanleiding geeft die een artistiek en intellectueel project in het hart kan treffen.

 

Noten

1 Op 29 oktober 1969 vraagt Adolf Merckx, coördinator van Celbeton, in een brief aan Fernand Spillemaeckers om tentoon te stellen bij de Dendermondse kunstkring: ‘Als ik uw echtgenote en uzelf goed begrepen heb, maakt gij schilderijen in één vlakke kleur.’

2 De tentoonstelling Concepten vindt plaats van 10 januari tot 4 februari 1970 in Celbeton in Dendermonde. Op 30 december 1969 richt verzamelaar Herman Daled een brief aan Fernand Spillemaeckers waaruit blijkt dat Marcel Broodthaers hem op de hoogte heeft gebracht van de Dendermondse manifestatie. Over Concepten en de geschiedenis die eraan voorafging, organiseerden Koen Brams & Dirk Pültau de tentoonstelling De doorbraak van de ‘conceptuele kunst’ in België. Het geval Fernand Spillemaeckers. Deel 1: Naar een ‘marxistisch formalisme’ in Museum M, Leuven, 12 september – 11 november 2013.

3 Sophie Richard, Unconcealed. The International Network of Conceptual Artists 1967-1977. Dealers, Exhibitions and Public Collections, London, Ridinghouse, 2009, p. 109.

4 Ibid., p. 110.

5 De tentoonstelling vindt plaats van 2 tot 20 december 1969 in de Wide White Space Gallery in Antwerpen. Bij de bespreking van deze expo heb ik gebruikgemaakt van de beschrijving van Anny De Decker, in: Marcel Broodthaers (tentoonstellingscatalogus), Paris, Galerie Nationale du Jeu de Paume, 1991, pp. 140-141.

6 Zie ook: Frederik Leen, ‘Zonder woorden’. Marcel Broodthaers’ Un coup de dés jamais n’abolira le hasard, in: idem (red.), Marcel Broodthaers in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Departement voor Moderne Kunst, Cahiers van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, nr. 7, Brussel, 2010, pp. 15-39.

7 Op 7 december 1969 richt Fernand Spillemaeckers een brief aan Adolf Merckx: ‘Zoals beloofd zend ik u hiermee het programma van wat ik voor te stellen heb als tentoonstelling, voor volgende maand. Ik meen dat dit interessanter zal zijn dan enkel maar lege doeken.’ In deze brief wordt voor het eerst de naam van zijn (nog te openen) galerie vermeld.

8 Ik ontleen deze term aan Frederik Leen, zie zijn inleiding De Broodthaersverzameling uitgepakt, in: idem (red.), op. cit. (noot 6), pp. 15-39.

9 De tentoonstelling is uitermate gedetailleerd beschreven door Anne Rorimer, The Exhibition at the MTL gallery in Brussels, March 13 – April 10, 1970, in: October, nr. 42, herfst 1987, pp. 101-125. Verder heb ik dankbaar gebruikgemaakt van de beschrijving van de MTL-installatie in de tentoonstellingscatalogus Marcel Broodthaers, op. cit. (noot 5), pp. 146-153. In laatstgenoemde publicatie worden 68 in plaats van 67 geëxposeerde bladen genoemd. Het Centre Pompidou verwierf de installatie in 1985. Op de website wordt gewag gemaakt van 67 bladen. De beschrijving van de installatie is gebaseerd op de informatie die de huidige eigenaar over het werk verschaft.

10 Marcel Broodthaers, Brussel, MTL, 1970.

11 De doos uit het achterkamertje van MTL bevindt zich niet in de collectie van het Centre Pompidou. Werd ze niet te koop aangeboden? Was ze zoekgeraakt? Of heeft ze nooit bestaan? Voorlopig hebben we hier het raden naar.

12 MTL-Aktuele kunst/MTL-Art Actuel, Brussel, MTL, maart 1970.

13 Zie Anny De Decker, in: Marcel Broodthaers (tentoonstellingscatalogus), op. cit. (noot 5), p. 140: ‘Broodthaers avait fait un Projet de reliure pour un coup de dés avec la mention ‘L’Alphabet est un dé à 26 faces’ accompagnée de dessins de 27 dés couverts de lettres.’

14 Deze interpretatie ontleen ik aan Laurence Pen, in: Des stratégies obliques. Une histoire des conceptualismes en Belgique, Rennes, Presses Universitaires de Rennes, 2015, p. 93 e.v. Voor Pen verwijst BCD ondubbelzinnig naar Daniel Buren, Michel Claura en René Denizot. Alhoewel deze interpretatie plausibel is, moet ze met de nodige reserve worden benaderd.

 

Bovenstaande tekst werd geschreven in opdracht van P////AKT — Platform for contemporary art in het kader van het tentoonstellings- en publicatieproject Pense-Bête. Voor meer info over het project en over P////AKT, zie www.pakt.nu.