width and height should be displayed here dynamically

Mevrouw Z

Een werk van haar hangt in het museum. Naast de naam van de kunstenaar, de titel van het kunstwerk en de datum van ontstaan, vermeldt het kaartje: “private collectie”, zonder verdere specificaties. De argeloze museumbezoeker vraagt zich af wie daarachter schuilgaat. Wanneer deze bezoeker meer tentoonstellingen bezoekt, of ingewijd wordt in de rituelen – gespreksavonden, vernissages – zal wellicht iemand deze persoon aanwijzen: “dat is mevrouw Z, zij is verzamelaar”. De verzamelaar in Mevrouw Z blijft echter een abstract gegeven, zelfs als ze zich toont in het milieu, tentoonstellingen bezoekt of op een kunstbeurs flaneert. Mevrouw Z fungeert als een publiek scherm van iets dat privaat blijft: zij toont haar geheimen niet, maar al rondwandelend blijft ze tonen dat er een geheim is – dat doet ze (alleen al) door aanwezig te zijn. Er dwalen werken uit haar verzameling door ruimten, van musea, van tijdelijke tentoonstellingen. Maar ze refereren niet aan haar, als bezitter. Zijzelf blijft de anonieme passant. Als zij wil, kan zij over het werk spreken met andere toeschouwers, alsof het niet van haar is. De werken zijn lekken, maar niemand weet in welk scherm.

Tenzij de vrienden, sommigen toch. Of de kennissen, of mensen uit het milieu. Als de bezoeker verder doordringt en aan de verzamelaar wordt voorgesteld, komt hij het wellicht ook te weten. Misschien ook al vroeger, toevallig: de bezoeker geraakt met iemand in gesprek en die laat zich ontvallen dat een bepaald werk afkomstig is uit de verzameling van mevrouw Z. Een kortstondige schending van het geheim, een banaliserende focus op een lek in het scherm. “Ach zo…”, bedenkt de bezoeker zich. Maar dat lek is geen scheur, want wat uitlekt, verschijnt slechts in een vacuüm. De glimp die de bezoeker opvangt, de enkelvoudige verbinding tussen verzamelobject en verzamelaar, erotiseert vooral wat hij niet weet, laadt de gaten op met een nieuwe, intense zuigkracht.

Stel dat de bezoeker de verzamelaar persoonlijk leert kennen. De bezoeker zou dan kunnen verwachten deelgenoot te worden van de verzameling – iedereen spreekt toch graag over zijn passies, in dit geval het verzamelen van kunst. Maar ook in zogenaamd persoonlijke gesprekken schuift mevrouw Z haar woorden en haar aanwezigheid voor haar verzameling. Ook in het gesprek blijft de collectie verborgen, letterlijk zelfs. De verzameling van mevrouw Z gaat immers schuil in koffers en kisten, in een opslagplaats waarvan alleen zij de sleutel heeft. Leven doet ze niet met haar kunstwerken, waarom zou ze er dan over praten? Wanneer de bezoeker aan Mevrouw Z vraagt om iets te vertellen over haar drijfveren om kunst te verzamelen en de inhoudelijke krachtlijnen van haar collectie – over alles wat deze verzameling ‘betekenis geeft’ – zegt ze dat ze daar geen zin in heeft. Meer zelfs, ze ontkent elke zin, elk belang van dit spreken. Onbewogen wuift ze elke vraag weg, en wanneer ze wat later toch iets vertelt, stelt ze het voor als een nietszeggende anekdote. “Als je er echt op ingaat, verval je automatisch in cliché’s”, zegt ze. Maar stel dat de bezoeker op deze loslippigheid van Mevrouw Z ingaat, dan is de kans groot dat er nog meer saillante details, wetenswaardigheden, kortom informatie vrijkomt. Plots is er genoeg gezegd opdat de bezoeker zonder schroom kan vragen welke werken Mevrouw Z nu eigenlijk bezit. De namen van de kunstenaars en de kunstwerken vallen als neergeschoten eenden uit de lucht. Morsdood.

Zolang het niet expliciet over de kunstwerken in haar bezit gaat, praat Mevrouw Z graag over kunst. Zelfs met overgave. Is het omdat Mevrouw Z zo aan haar verzameling gehecht is, dat ze de aanblik ervan en het gesprek erover niet verdraagt? Een vertrouwelijke mededeling sloopt meteen deze hypothese: de verzameling van Mevrouw Z staat te koop, niet in haar geheel, maar zelfs dat wil ze niet helemaal uitsluiten, “als de prijs juist is”. Lichtjes badinerend voegt ze er nog iets aan toe: Mevrouw Z wil in de eerste plaats van die werken af, die “teveel plaats in beslag nemen”. Was het verzamelen van kunst een vergissing, zij het misschien een nuttige? “Misschien.”