width and height should be displayed here dynamically

‘Ik verzamel, dus ik ben?’

Kleine postume dialoog met Walter Benjamin

1.

De figuur van de verzamelaar fascineert. Iedereen kent wel minstens één verhaal over postzegel-, schilderijen- of autoverzamelaars die zichzelf ruïneerden in hun jacht op één enkel stuk. De verzamelaar als maniak, als bezeten door een ontembare passie, een furor die hem opjaagt en voorbij de grenzen van elke rationaliteit brengt: herkennen we in dit stereotiepe beeld soms een uitvergroting van ‘de waarheid’ van het verlangen? Hoe dit verder ook zij, de verzamelaar raakt ons nog op een andere, interessantere wijze. Want hij doet iets wat wij allen ook doen, maar verzelfstandigt tegelijkertijd deze praktijken. Als doelbewuste activiteit illustreert het verzamelen een van de kernideeën van Max Weber: zowat elke menselijke praktijk kan worden gerationaliseerd, in een weloverwogen, planmatige en gesystematiseerde handelingsvorm veranderen. De verzamelaar is een specialist op domeinen waar wij allen gewoonlijk generalisten of amateurs zijn. Ook daarom boeit deze figuur ons zo sterk.

In diverse notities heeft Walter Benjamin het verzamelen verbonden met de kindertijd (waren trouwens niet ook de eerste mensen verzamelaars?). In een andere opmerking in het “Passagen-Werk” heet het dat “verzamelen een vorm van praktisch herinneren is”. Zonder het met zoveel woorden te zeggen, verwijst Benjamin met deze gedachte naar de alledaagse wortels van het verzamelen: dingen bijhouden en bewaren, ‘voor later’ – voor de tijd dat de Tijd haar werk heeft gedaan en de herinnering aan een gebeurtenis haast volledig is vervaagd, onherkenbaar gemaakt door daaropvolgende voorvallen en ermee verbonden sporen in het geheugen. De mens betrouwt zichzelf niet, hij weet dat zelfs de meest krachtige sensaties – liefde, vriendschap, dood,… – hem mettertijd kunnen ontglippen. Het leven is onvoorspelbaar, het menselijke herinneringsvermogen bijzonder frivool – en dus houden we gedurig materiële relicten bij, memorabilia, voorwerpen en beeltenissen die de herinneringen aan wat we nooit willen vergeten kunnen stimuleren eens ze toch in de mist van de Tijd verdwijnen. En wat geldt voor de individuele herinnering, gaat ook op voor het collectieve geheugen. Ook dat behoeft relicten om de gedachtenis aan zelfs de ergste gruwels levendig te houden. Beelden of teksten volstaan daarvoor niet. Enkel tastbare memorabilia lijken het verleden werkelijk te re-presenteren, in het heden aanwezig te stellen. Het moderne geloof in zoiets als Geschiedenis heeft inderdaad een specifieke vorm van magie gecreëerd: via voorwerpen menen we alsnog een ‘werkelijk’, ja ‘authentiek’ contact met het verleden te kunnen maken (deze gedachte schraagt onder meer Huizinga’s ideeën over ‘de historische sensatie’; ze licht ook gedurig op in Benjamins geschiedenis- en kennistheoretische notities).

In de activiteit van het bewaren getuigt de mens van een onvermoede zelfkennis en betoont hij een grote scepsis tegenover de mogelijkheid om daadwerkelijk trouw te blijven aan de belofte, aan zichzelf en anderen, om ‘nooit te vergeten’. ‘s Mensen geheugen is een zeef, het memoriewerk van de mensheid een capriolen makende databank. Men kan dit betreuren, maar beter is het te bewaren, praktische herinneringsarbeid te leveren.

Vele vormen van bewust verzamelen veronderstellen zoiets als een bewaar-reflex in vroegere generaties. Rommelmarkten, antiquariaten, ruilbeurzen,…: de verzamelaar beweegt zich vaak temidden van relicten die mensen ooit bijhielden, eventueel ook adoreerden, om voorbije voorvallen überhaupt te kunnen herinneren, dan wel om zich over te geven aan de magische illusie van een onmiddellijk contact met overledenen, met verdwenen geliefden, of met als belangrijk bevonden gebeurtenissen (zoals huwelijksfeesten, geboorten, verre vakanties, enzovoort). Juist deze band met de menselijke herinneringsarbeid wordt in het bewuste verzamelen radicaal doorgesneden. Zelfs indien de verzameling het verleden wenst te documenteren gaat de relatie met singuliere voorvallen en mensen noodzakelijk verloren. De meest volledige verzameling betreffende de geschiedenis van – bijvoorbeeld – een groep of ‘volk’ kan deze historie nooit écht verlevendigen. Anders dan het individuele bijhouden of het collectieve bewaren (‘het overleveren’) behoort het verzamelen tot het register van het bewuste geheugen, niet tot dat van het (praktische) herinneren. Elke verzameling is, net als ieder document, letterlijk doods. Ze mist immers de aanwezigheid van zij die bewaren, ze ‘mankeert’ noodzakelijk het affectieve samenspel tussen subject en object dat volgens Benjamin de levendige herinnering van het loutere geheugen onderscheidt. In een museum kan men de tentoongestelde voorwerpen nooit ervaren, enkel bekijken en bestuderen: ze transformeren nooit in memorabilia, in materiële tekens van ‘aandenken’. De talloze strategieën om alsnog het tegendeel te bewerkstelligen, van verklarende onderschriften tot heuse tijdsmachines (zoals ruimten waarin geluiden en beelden ‘van toen’ worden vermengd) doen gewoonlijk alleen maar belachelijk aan. Wellicht is het meer aangewezen om de onoverbrugbare kloof tussen bewaren en verzamelen, herinnering en geheugen, relicten en documenten, nog verder te verwijden, zelfs op de spits te drijven. Want uitsluitend de historische distantie geeft de mogelijkheid tot het reflexief ervaren van de afstand tussen ‘wij’ en ‘zij’ – tot de (h)erkenning van voorwerpen als ons overgeleverde objecten die verwijzen naar de praktische herinneringsarbeid van mensen die wij ons niet langer kunnen herinneren (ook daarom noemen we hen, met een trefzekere uitdrukking, ‘voor-ouders’).

In het essay “Ich packe meine Bibliothek aus”, volgens de ondertitel “eine Rede über das Sammeln”, wijst Benjamin er impliciet op dat de activiteit van het bewuste verzamelen haar eigen vorm van herinneringsarbeid schept. Voor de verzamelaar is elk (waardevol) stuk met een unieke ‘verwervingsgeschiedenis’ verbonden. Ieder object herinnert hem aan maanden van tevergeefs zoeken, aan spannende uren op een veiling, of – toppunt van verzamelaarsgeluk – aan een toevallige vondst in een onoverzichtelijke uitdragerij. Met de ‘collectivisering’ van het verzamelen, doorgaans synoniem met ‘nationalisering’, gaat deze specifieke band tussen verzamelen en herinneren evenwel verloren. “Inzoverre het zijn subject (de particuliere verzamelaar – R.L.) verliest, verliest het fenomeen van de verzameling haar zin. Ook als publieke verzamelingen vanuit sociaal oogpunt minder aanstootgevend, vanuit wetenschappelijk oogpunt nuttiger kunnen zijn dan private – de voorwerpen komen uitsluitend in de laatste tot hun recht”, aldus Benjamin.

 

2.

Een kind stalt, zwijgend maar trots, voor mij de voorwerpen uit die het tijdens de voorbije maanden heeft bewaard, in een ook voor de ouders geheime bergplaats: een knoop, een muntje, een sigarettepeuk, een half weggerot vogellijkje, een pocketboek, een groen lintje,… Ik herken plots de kleine aansteker waarnaar ik enkele weken geleden tevergeefs zocht, maar onderdruk de impulsieve kreet ‘da’s van mij!’. Iedere (schat)bewaarder, hoe jong ook, heeft recht op respect. Ik zie mijn aansteker veel liever bewaard dan (op)gebruikt door onbekende anderen (of domweg verloren gegaan).

Kinderen zijn inderdaad prototypische verzamelaars, zij het om een reden die Benjamin merkwaardig genoeg nooit vermeldt: ze bewaren niet enkel de gevonden voorwerpen, maar brengen het opgeborgene ook regelmatig bij elkaar in mini-tentoonstellingen.

Bijhouden en bij elkaar brengen – volwassenen vermijden het meestal om de uiteenlopende resultaten van hun bewaar-activiteiten nààst elkaar te leggen (en al helemaal schuwen ze de pseudo-tentoonstelling, ‘de publiciteit’). Deze afkeer is begrijpelijk. Wie na elkaar een bundel vergeten liefdesbrieven, afgedankte boeken en platen, op zolder gezette huisraad, en een in de keukenkast bewaard huwelijksservies in ogenschouw neemt, wordt onwillekeurig bevangen door een onverdraaglijk gevoel van contingentie. ‘Dit is mijn leven’: een onsamenhangende reeks van voorvallen en voorkeuren (‘smaken’), een incoherente verzameling van affecten en ontmoetingen. De heterogeniteit van de bijgehouden voorwerpen maakt plots bewust van de afwezigheid van een stabiele of standvastige identiteit, van zoiets als een centrum of rode (levens)draad.

De herinnering is altijd selectief, en zo ook de omgang met de produkten van het praktische herinneren. We houden die van elkaar gescheiden, we mijden de confrontatie met het gebrek aan context dat de totale bewaar-activiteit zichtbaar maakt. Volwassenen verschillen wel degelijk van kinderen: ze spelen met de materiële sporen van hun verleden een spel van verhulling en onthulling. We bewaren, en we tonen – in functie van actuele ideaalbeelden, momentane terugblikken op ons verleden. De herinneringssporen die in het thans gekoesterde levensverhaal passen, blijven binnen handbereik, de overige worden naar zolder of kelder afgevoerd: ongewenste documenten, letterlijk verraderlijke afdrukken van gedachten, verlangens, preferenties,…- relicten van toen die thans even zovele bekentenissen zijn. We bewaren voorwerpen om niet voorgoed te vergeten, maar willen er vervolgens meer dan eens niet langer aan herinnerd worden: we verdringen ze, letterlijk. Alles welbeschouwd is Freuds vergelijking tussen het onbewuste en de kelder van een woning nog zo dom niet. (Verhuizen: de kelder moet nu wel worden opgeruimd, de confrontatie met herinneringssporen waaraan men liever niet wordt herinnerd, is onvermijdelijk. Gelukkig gaat het snel.)

Het verzamelen pur sang verschilt juist van het alledaagse bewaren omdat het de altijd verschuivende context van de levensfeitelijkheid vervangt door een welomschreven, artificieel en in alle betekenissen van het woord gecultiveerd kader. De passie van de verzamelaar – de spreekwoordelijke verzamelwoede – is in zekere zin nooit persoonlijk. Ook al kan ze het leven gaan domineren, ze documenteert dat nooit op een directe wijze: de verzameling symboliseert enkel een van het leven afgezonderd verlangen naar volledigheid. De verzamelaar vreest dan ook niet het moment van het bij elkaar komen (contingentie betekent letterlijk ‘samen-treffen’), maar viseert het integendeel voortdurend. Hij wordt immers gedreven, meermaals ook op drift gebracht door de – alweer: magische – gedachte dat uitsluitend binnen de context van zijn unieke verzameling ieder voorwerp het geheim van zijn uniciteit zal prijsgeven. De collectioneur wil kortom noch persoonlijke herinneringen, noch een actueel zelfbeeld maar de dingen zélf redden. Als zodanig is hij noodzakelijk een metafysicus van de oude stempel: de verzamelaar gelooft over de sleutel tot de ultieme betekenis van de door hem bijeengebrachte dingen te beschikken. Hij beschouwt zijn verzameling in wezen als een net van betekenaars dat, eens uitgeworpen, elke betekenaar in een transparant symbool verandert, elk object of zijnde tot een letterlijk essentieel spreken dwingt.

Benjamin heeft het metafysische verlangen van de verzamelaar bijzonder goed doorschouwd, wellicht omdat het hemzelf verre van vreemd was. De volgende opmerking uit het al genoemde opstel “Ich packe meine Bibliothek aus” kan immers direct in verband worden gebracht met de citatenverzameling die het “Passagen-Werk”eigenlijk is: “Het is de diepste verrukking van de verzamelaar om het individuele in een toverkring in te sluiten, waarbinnen het (…) verstart”. De verzamelaar, aldus Benjamin, is uit op een “wedergeboorte” van de door hem bijeengebrachte dingen: “de oude wereld vernieuwen – dat is de diepste aandrift in de wens van de verzamelaar om nieuwigheden te verwerven”. Daarom is elke verzameling “een magische encyclopedie” waarin elk stuk van de collectie eindelijk haar passende “lotsbestemming” vindt. Of zoals Benjamin in één van de aan de figuur van de verzamelaar gewijde notities in het “Passagen-Werk” schrijft: de gedachte van volledigheid die het verzamelen gedurig begeleidt “is een grandioze poging om het geheel en al irrationele van het loutere er-zijn (van een ding) door de rangschikking in een nieuw, zelfgeschapen historisch systeem, de verzameling, te overwinnen”.

 

3.

Het doelbewuste en gerationaliseerde, tegelijk ‘gepassioneerde’ verzamelen is een wezenlijk economische activiteit. Deze verwantschap tussen verzamelen en economie moet niet daar worden gezocht waar ze meestal wordt gevonden. Want de al te voor de hand liggende vergelijking van de verzamelaar met een kapitalistische, voortdurend accumulerende bezitsindividualist, gaat voorbij aan de opvallende non-produktiviteit van de verzamelaar en het op volledigheid gerichte karakter van de verzameling. Bovendien negeert ze de specifieke natuur van de bezitsverhouding die de collectioneur met de voorwerpen van z’n collectie onderhoudt. Benjamin heeft die uiterst treffend samengevat in de voorlaatste zin van zijn “rede over het verzamelen”: “voor de verzamelaar, ik bedoel de echte, de verzamelaar zoals hij zou moeten zijn, is het bezit de allerdiepste verhouding die men überhaupt tot de dingen kan hebben: niet dat zij in hem levendig zouden zijn, hijzelf is het die in hen woont”.

De activiteit van het verzamelen en de gangbare burgerlijke economie raken elkaar in beider gerichtheid op het artificieel voortbrengen van schaarste. Net zoals de burgerlijke economie creëert de verzamelaar gedurig schaarste. De eerste doet zulks in wezen via de ‘vertijdelijking’ van waren-tekens: de mode, door Benjamin “de tijd van de hel” genoemd, zorgt voor een onophoudelijke vlucht naar voren, een permanent gevoelen dat men gebrek lijdt, niet heeft wat men overeenkomstig ‘de geest van de tijd’ (juister: de publiciteit) zou moeten hebben. Daarentegen is de verzamelaar in de ban van een absoluut soort van lacune: hij beoogt het sluiten van een zelf verzonnen cirkel, hij wil zijn verzameling afronden om zo de diverse onderdelen voorgoed te kunnen laten verstarren in die magische toverkring die hen een beheksende eenduidigheid verleent. De burgerlijke economie stoelt op het principe dat het eeuwige nu van mode of actualiteit de Tijd zal kunnen doden, de verzamelaar wil integendeel een hemels soort van wederopstanding van de dingen in het door hem geconcipieerde paradijs. In het eerste geval is de schaarste absoluut want oneindig reproduceerbaar, in de verzameling is ze daarentegen relatief want verbonden met de notie van volledigheid.

Elke verzamelaar creëert voor zichzelf een situatie van schaarste. Tegelijkertijd lijken uitsluitend reeds schaarse objecten het verzamelen waard, reden waarom de meeste vormen van verzamelen zich op voorwerpen uit het verleden richten. Definitie van de verzamelaar: een mens die het zeldzame verlangt en daarom oude voorwerpen begeert. Maar wat is hiermee anders gezegd dan dat de verzamelaar inderdaad het meest evidente symbool van het menselijke verlangen is? Want verlangen en schaarste (niet: gebrek, tekort, enzovoort) gaan hand in hand. We verlangen wat schaars is, en wat we verlangen is per definitie schaars (‘onbereikbaar’, ‘veraf gelegen’, enzovoort). Misschien had Benjamin dan toch gelijk, en markeert uitsluitend de gerichtheid op het verleden, eventueel getransformeerd in een fascinatie voor ‘het primitieve’, de verzamelaar als zodanig. Alle andere collectioneurs zijn… consumenten.

Thans staat echter het heden in het teken van het verleden. Alles kan voorwerp van verzamelwoede worden vanwege enerzijds de democratisering van het voorheen elitaire, apocalyptische bewustzijn en anderzijds het veralgemeende besef dat elke mode, ook en vooral binnen de sfeer van de kunst, en masse objecten voortbrengt die binnen de korste keren zeldzaam worden. In het licht van het wijdverbreide geloof in een naderende ecologische catastrofe verandert de wereld zélf in een te bewaren verzameling: u en ik worden het voorwerp van ‘conserveerwerk’. En bekeken vanuit de altoos wisselende, steeds sneller gaande produktie van modieuze waren-tekens is elke nieuwigheid een virtuele antiquiteit. Het spook van een nabije, alom aanwezige dood transformeert ieder ding, ja elke mens in een potentiële verzamelaar – van allegorieën…