Modernologies
De Oostenrijkse curator Sabine Breitwieser werd in 2007 benaderd door Manuel J. Borja-Villel, de toenmalige directeur van MACBA in Barcelona, om een tentoonstelling samen te stellen onder de werktitel Another Modernity. De samenwerking tussen Breitwieser en het museum heeft geleid tot een zeer geconcentreerde tentoonstelling onder de aangepaste, frivolere titel Modernologies. Vanuit een persoonlijk perspectief werpen ruim dertig kunstenaars hun licht op moderniteit en modernisme. De tentoonstelling sluit aan bij het huidige debat waarin modernisme niet meer louter wordt geprezen, maar waarin de keerzijde kritisch onder ogen wordt gezien. In de bijbehorende tentoonstellingscatalogus wordt in een zeer verhelderend betoog van Cornelia Klinger en Walter D. Mignolo de vinger op de zere plek van het modernisme gelegd.
In de introductie van de catalogus schrijft curator Breitwieser over het modernisme in de verleden tijd. In navolging van het Weense curatorenduo Roger Buergel en Ruth Noack, die zich in Documenta 12 afvroegen of de Modernen onze Antieken zijn, biedt zij een evaluatie van een historisch afgebakende periode. De indruk wordt gewekt dat het modernisme – gebaseerd op vooruitgang en continue ontwikkeling, op secularisatie en verlichting – een gepasseerd wereldbeeld is. Het vraagstuk van Documenta 12 blijkt dus twee jaar later in deze tentoonstelling nog altijd actueel.
Evenals Buergel en Noack hanteert Breitwieser voor Modernologies leidmotieven. Onder het eerste leidmotief (‘the concept of a universal language’) wordt het megalomane en universalistische karakter van het modernisme aangekaart. Breitwieser ziet in het modernisme een hang naar een egalitaire samenleving met één algemene taal, een idee waarin de modernistische kunst een niet te onderschatten aandeel heeft gehad. In de tentoonstelling wordt een reeks van werken getoond die iets van doen hebben met het creëren van een universele iconografie in abstracte vormen en symbolen. Een concreet voorbeeld hiervan is een sobere bijdrage van de Peruaanse kunstenaar Armando Andrade Tudela. Camión is een diavoorstelling van beeldmerken op achterkanten van vrachtwagens, die rijden op Zuid-Amerikaanse snelwegen. De geometrische abstractie in deze iconen staat volgens de kunstenaar symbool voor de ontwikkeling van het Peruaanse modernisme. Daarmee laat hij zien dat de van oorsprong westerse ideologie zich nogal krachtig in het Zuid-Amerikaanse openbare leven heeft genesteld.
Het bovengenoemde werk vindt ook aansluiting bij een ander leidmotief, dat Breitwieser ‘the production of space’ noemt. Zij ziet dit aspect opduiken in werken die architectonische ruimte en sociaal-politieke ruimte tegen elkaar uitspelen. Dit conflict wordt aangestipt in een werk met de lange, veelzeggende titel The Bed Side Book Project; Un Coup De Dés Jamais N’Abolira Le Hasard – L’Espace Social N1 van Marine Hugonnier. Deze Franse kunstenaar heeft de witruimte, die prominent aanwezig is in het gedicht van Stéphane Mallarmé uit 1897, geïllustreerd met plaatjes van het internet. In tegenstelling tot de eerdere bewerking van Marcel Broodthaers uit 1967, die deze witruimte tussen de versregels markeerde als constructief element van het gedicht, interpreteert Hugonnier deze juist als vrijblijvende leegte. Zij ziet de witruimte in het gedicht als uitnodiging om hieraan een persoonlijke invulling te geven. De bovengenoemde vergelijking maakt van dit werk een illustratief voorbeeld van het gebruik van ruimte dat Breitwieser onder dit leidmotief ter discussie stelt.
Een overgrote meerderheid van de geselecteerde werken lijkt zich te scharen onder het derde leidmotief, ‘the politics of display’. Het betreft kunstwerken waarin het tentoonstellen zelf het medium is geworden. Volgens Breitwieser komen deze werken tot stand door kunstenaars die de rol van de tentoonstellingsmaker overnemen. Hoe dit leidmotief zich verhoudt tot de discussie over het modernisme blijkt uit een aantal individuele werken. Het werk Collaged Stryjénska van Pauline Olowska, dat oorspronkelijk gemaakt is voor het Schinkel Paviljoen tijdens de Berlijnse biënnale van 2008, is hiervan een voorbeeld. Olowska stelt zich voor als curator van de vroegmoderne Poolse schilderes Zofia Stryjénska en concludeert dat idealisme vandaag de dag alleen nog te benaderen is door zich te verschuilen achter anderen. Ook uit het werk Unbekannte Avantgarde van Anna Artaker spreekt een kritisch perspectief op het modernisme; zij heeft zich de vaardigheden van een historisch onderzoeker eigen gemaakt. Ze actualiseert het perspectief op de moderne kunstenaars van weleer. Haar werk bestaat uit een serie foto’s van voornamelijk mannelijke kunstenaarsgroepen uit de 20ste eeuw (dada, surrealisme, Bauhaus, situationisme etc.) met zaalteksten waarin ze wijst op vrouwelijke kunstenaars die in de groepsportretten ontbreken. Zo markeert ze – om met haar woorden te spreken – de blind spots waardoor het modernisme wordt gekenmerkt.
Met het titelwerk Modernology refereert Florian Pumhösl op zijn beurt aan een archeologische methodologie van de Japanner Kon Waijrõ (1888-1973). Deze architect en antropoloog ontwikkelde een methode om het opkomende modernisme in Japan te bestuderen. Zijn onderzoek staat centraal in het onlangs verschenen boek Erotic Grotesque Nonsense: The Mass Culture of Japanese Modern Times. Hierin signaleert de auteur Miriam Silverberg een parallelle ontwikkeling tussen het kapitalisme en het modernisme in het Japan van de jaren 20 tot de jaren 40 van de 20ste eeuw. Pumhösl hanteert het onderzoek van Kon Waijrõ op gelijkaardige wijze en vestigt aan de hand van een oosters narratief de aandacht op de ontwikkeling van het modernisme buiten Europa. Deze toelichting maakt duidelijk waarom de voorkeur uitging naar de titel Modernologies. Door de nadruk op de ‘ander’ zou de titel Another Modernity het primaat van het Westen hebben vooropgesteld. De tentoonstelling thematiseert juist de veelvoudige geschiedenissen van het modernisme in de Verenigde Staten, Latijns-Amerika, Japan, Oost- en West-Europa.
Opmerkelijk genoeg bevat de deelnemerslijst, naast kunstenaars van een jongere generatie, onder wie Alice Creischer/Andreas Siekmann, Matthias Poledna en David Maljkovic, ook een aantal boegbeelden van de jaren 70 en 80, zoals John Knight, Dan Graham, Martha Rosler en Louise Lawler. Uit de werken van de oudere garde spreekt ambivalent verzet tegen de westerse vooruitgangsideologie, terwijl de bijdragen van de jongere generatie een metaperspectief claimen in de vorm van historische overzichten die het modernisme als een afgelopen episode voorstellen. Beide groepen kunstenaars bekritiseren het modernisme, maar in deze tentoonstelling wordt ook duidelijk hoe groot de kloof tussen twee generaties kan zijn.
• Modernologies liep tot 17 januari 2010 in Museu d’Art Contemporani de Barcelona (MACBA), Plaça dels Angels 1, 08001 Barcelona (093/412.08.10; www.macba.es). De tentoonstelling is van 12 februari tot 11 april te zien in Museum of Modern Art in Warschau, Ul. Panska 3, 00-124 Warschau (022/596.40.22; www.artmuseum.pl).