width and height should be displayed here dynamically

Morgen is alles anders

Over de massamedia als nieuwsbrengers

1. Wat we weten van de hedendaagse wereldmaatschappij, weten we dankzij de massamedia. [1] Vaak vertrouwen we deze meestal partiële en gefragmenteerde kennis maar half. We beseffen dat de communicatie van dagbladen, radio, televisie of – meer recent – internet gekleurd en vertekend is. Paradoxaal genoeg leert dus uitgerekend iedere min of meer regelmatige omgang met de massamedia dat die mediale instituties gewantrouwd moeten worden. De eigenlijke pointe van deze paradox bestaat er dan natuurlijk in dat we strikt genomen ook déze informatie maar half zouden mogen geloven. En dat doen we dan ook: we geven de massamediale berichtgeving ten dele wel, ten dele weinig, soms ook helemaal geen krediet. We kunnen ook moeilijk anders. Er is gewoonweg geen alternatief voor de massamediale communicatie indien we, zoals het heet, ‘op de hoogte willen blijven’. Ook al weten we zeer goed dat de massamedia helemaal geen neutraal ‘venster op de wereld’ zijn, we blijven op de door hen meegedeelde informatie aangewezen indien we überhaupt kennis willen nemen van wat gemeenlijk het wereldgebeuren wordt genoemd. Als observatieposten van de wereldmaatschappij hebben de massamedia zich dus onmisbaar gemaakt. Ze vervullen een functie die door geen enkel ander maatschappelijk deelsysteem kan worden overgenomen. Wie de bestaande massamediale berichtgeving ondermaats vindt, heeft strikt genomen slechts twee uitwegen. Ofwel haakt men af – wat niet goed mogelijk lijkt (ik kom daar nog op terug); ofwel start men een ander nieuwskanaal op – wat veel economisch kapitaal vergt en sowieso de functionele exclusiviteit van het mediasysteem bevestigt.

 

2. De massamedia observeren de maatschappij noodzakelijk selectief, op een andere wijze dan bijvoorbeeld het wetenschapssysteem. Deze selectiviteit hangt onder meer samen met het ampele feit dat ze de maatschappij binnen de maatschappij observeren. Daarmee is niet meteen ook gezegd dat vooral maatschappelijke belangen de specifieke oriëntatie van de massamediale berichtgeving over de maatschappij verklaren. Als de massamedia op een selectieve wijze over het wereldgebeuren communiceren, dan vooral omdat ze zich van andere communicatiestromen in de maatschappij moeten differentiëren. De maatschappij bestaat uit communicaties, en daarom kan de massamediale communicatie over de maatschappij daarbinnen alleen plaatsvinden voor zover ze anders selecteert dan de politiek, de economie, de kunst, enzovoort. De principiële selectiemodus of code waarmee de massamedia opereert, is overigens alom bekend: de meegedeelde informatie moet informatief, dus nieuw of actueel zijn. ‘Oud nieuws is geen nieuws,’ zo luidt een bekend gezegde. Reeds meegedeelde informatie bezit inderdaad geen informatie-waarde meer want ze is niet langer ‘a difference that makes a difference’ (dixit de beroemde, nog altijd hoogst trefzekere definitie van het begrip ‘informatie’ van de hand van Gregory Bateson). Het verschil tussen informatief en niet-informatief structureert kortom de massamediale communicatie over de wereldmaatschappij. De paradox is dan juist dat met elke massamediale communicatie de waarde van de meegedeelde informatie door de act van het meedelen wordt vernietigd. Van deze gedurige zelfdestructie, die meer dan eens excessief aandoet, leeft het mediasysteem. Het reproduceert zichzelf dankzij haar lopende productie: nieuws vraagt om nieuw nieuws (of in een ander genre: het einde van een soap vereist een volgende aflevering).

 

3. Het mediasysteem opereert al geruime tijd almaar zelfreflexiever, een ontwikkeling die Umberto Eco ooit van neotelevisie deed gewagen. Kranten of t.v.-stations weten als het ware dat het onderscheid tussen informatief en niet-informatief in alle opzichten constitutief is voor de eigen identiteit. Ze zijn er ondertussen zelf ook al wel achter gekomen dat deze code de door hen verbreide communicatie van andere meegedeelde informatie doet verschillen. Juist de grotere zelfreflexieve omgang met het eigen opereren – met het meedelen van informatie over de maatschappij – verklaart de vaak aangeklaagde tendensen tot ‘sensationalisering’ en overdrijving, tot de strategische enscenering van pseudo-events, enzovoort. De communicatie raakt bij wijze van spreken overgecodeerd door de massamediale code: ‘the difference that makes a difference’ wordt voortaan letterlijk gemaakt, zelfreflexief geconstrueerd en geproduceerd. Ook over deze ontwikkeling wordt door de media zélf meer dan eens uitvoerig bericht. Ze vergroten zo het allang bestaande wantrouwen in de massa-mediale communicatie. Maar zoals gezegd, er is géén maatschappelijk alternatief voor het mediasysteem. Net als in het kunstsysteem lijkt er bovendien ook geen weg terug uit de thans dominante zelfreflexieve omgang met het eigen opereren op basis van de code informatief/niet-informatief. Er bestaan daarvoor alleen zekere functionele equivalenten. Het momenteel wellicht belangrijkste alternatief
 – en ook in dit opzicht lopen de massamedia met de evolutie binnen het kunstsysteem in de pas – is het consequent moraliseren van de berichtgeving. Het gecommuniceerde nieuws wordt dan dubbel gecodeerd: de meegedeelde informatie is actueel én bericht over afkeurenswaardige ontwikkelingen in de maatschappij (over corruptie en ‘affaires’, over onderdrukking en geweld,…). Men brengt kortom vooral ‘slecht nieuws’ en kan zich zo meteen in gecommuniceerde zelfbeschrijvingen ook op een ethisch surplus beroepen: ‘wij schoppen de mensen een geweten’.

 

4. Iedere ontvanger van massamediale communicaties is een tweede orde-observator: zij of hij observeert hoe pers of televisie de maatschappij observeren. Men observeert die zelf natuurlijk ook, maar het uitzicht draagt dan niet ver. In de regel beperkt dit observeren zich immers tot wat er zoal in de onmiddellijke omgeving wordt gezegd. Dat zeggen zit bovendien altijd al boordevol impliciete of expliciete verwijzingen naar de massamediale berichtgeving. De alledaagse trottoircommunicatie sluit gedurig op de massa-mediale communicatie aan, in de vorm van ironische opmerkingen over recente politieke beslissingen, van afkeurend commentaar op het spreekwoordelijke wereldgebeuren, enzovoort. Zelfs de meest banale gesprekken veronderstellen dus gedurig dat de deelnemers altijd ook effectieve mediagebruikers zijn. Onophoudelijk loopt de verwachting mee dàt men ‘op de hoogte is’ – dat men dagelijks de krant leest of op z’n minst het laatste radio- of t.v.-nieuws kent. Deze verwachting wordt ook… verwacht, wat allicht in belangrijke mate verklaart waarom we ons zo moeilijk van het mediasysteem kunnen losmaken. Wie niet op de hoogte is, is niet mee: wie zichzelf vrijwillig van de massamediale communicatie uitsluit, wordt in talloze andere communicatie-contexten onvrijwillig buitengesloten. Zowel academische als intellectueel-kritische beschouwingen besteden aan deze maatschappelijke – want aan communicaties afleesbare! – invloed van de massamedia opvallend weinig aandacht. Dat heeft veel, zoniet alles met de gehanteerde uitgangspunten te maken. Met name de veronderstelling dat de maatschappij uit mensen bestaat, resulteert per definitie in een onevenredig grote aandacht voor de mogelijke impact van de massamedia op het bewustzijn of het onbewuste van de gebruikers. Of juister, op hun psychisch systeem: de nochtans voor de hand liggende vraag naar de invloed van massamediale communicaties op hun organisch systeem wordt meestal veronachtzaamd, wat overigens al meteen aangeeft waarom de humanistische mens-semantiek zo misleidend is (alsof mensen alleen maar ‘bewustzijnen’ zijn…). Uiteraard zijn mensen cognitief, emotioneel, moreel, fysiek,… op de door de media aangeboden berichtgeving betrokken. Heel soms is deze invloed van die aard dat er sterke correlaties tussen persoonlijke handelingen en geobserveerde media-observaties kunnen worden vastgesteld. Maar zelfs dan is het bijzonder moeilijk om de vastgestelde impact te verklaren. Psychische systemen zijn nu eenmaal wederzijds intransparant. We kunnen niet in elkaars hoofd kijken wanneer u een krant leest of ik het
t.v.-nieuws bekijk-en-beluister. Wie al doende in zijn of haar eigen hoofd kijkt, komt er overigens algauw achter dat de bewuste verwerking van de meegedeelde informatie door niet nader observeerbare regels wordt gestructureerd. Men kan bijvoorbeeld vaststellen dat oorlogsberichten fascineren – maar waarom?

 

5. Opnieuw: de massamedia observeren de maatschappij – ‘voor ons’ én voor de maatschappij: voor andere dan massamediale communicaties. Want wat geldt voor de alledaagse trottoircommunicatie, gaat ook op voor de communicatie binnen bijvoorbeeld ondernemingen of musea of tussen politici. Voortdurend veronderstellen de diverse vormen van communicatie een minimale bekendheid met het nieuws – met beursberichten, recensies van tentoonstellingen of ‘gelekte’ informatie. Deze veronderstelling erkent gewoonweg de maatschappelijke functie van het mediasysteem: het observeren van de maatschappij overeenkomstig het onderscheid actueel/niet-actueel, informatief/niet-informatief – ten behoeve van de maatschappij. Hoe dan àndere communicaties op via de massamedia meegedeelde informatie aansluiten, is een letterlijk contingente kwestie. De media volstaan met het aanleveren van selectieve aanknopingspunten in de vorm van thema’s of onderwerpen. Daarop kunnen instemmende of afwijzende, ironische of indifferente communicaties volgen. Enzovoort, want de communicatieve toe-eigening in de maatschappij wordt door de communicatie over de maatschappij volledig opengelaten. Dat geldt overigens ook voor de psychische omgang met het mediasysteem. De gedachten zijn vrij, net zoals de communicaties over wat men zoal denkt bij de berichten over de situatie in Afrika, de invoering van de Euro of het nieuwste stuk van Needcompany. Precies om die reden zijn de massamedia hoogst irritant, en dat alweer in de letterlijke zin van het woord. Wat het mediasysteem zoal communiceert, determineert het functioneren van de in de omgeving opererende psychische of sociale systemen niet, maar irriteert die wel. Men krabt waar het jeukt – omdat informatie publiek werd meegedeeld: men ziet zich verplicht tot een individueel standpunt, een afwijzende communicatie of, godbetert, een media-offensief. Dat is ondertussen allemaal zo doodnormaal dat het haast niet langer wordt geobserveerd. Zowel de individuen in de omgeving van de maatschappij als de maatschappij zélf zijn zodanig gewend geraakt aan de gedurig hernieuwde stroom van allerhande berichten dat de gewenning zélf buiten beeld blijft. Iedere communicatie over de massamedia, ook de meest kritische, gaat er immers van uit dàt de maatschappij niet buiten het gethematiseerde onderwerp kan. Juist in deze veronderstelling toont zich ‘de macht van de media’. Eigenlijk wordt zo dus alleen maar de maatschappelijke functie van het mediasysteem bevestigd: communicaties over de massamediale communicatie veronderstellen de onvervangbaarheid van de media als een in alle opzichten distinctief sociaal systeem. Als een observator die we kritisch of anderszins observeren maar die hoe dan ook voor de maatschappelijke zelfobservatie – voor het observeren van de maatschappij in de maatschappij voor de maatschappij – cruciaal is. Communicatiewetenschappers, mediatheoretici, sociologen en andere sociale wetenschappers mogen dat betreuren. Maatschappelijke impact kunnen hun meer dan eens apocalyptisch aandoende communicaties evenwel slechts verkrijgen dankzij… de media.

 

Noot

[1]        Deze zin is een rechtstreekse verwijzing naar Niklas Luhmann, Die Realität der Massenmedien, Westdeutscher Verlag, Opladen, 1996 (tweede, herziene druk). Ook in de rest van deze tekst ben ik veel verschuldigd aan Luhmann. Voor een introductie tot zijn denkbeelden, zie onder andere mijn tekst Moderne kunst en moderne maatschappij. Luhmanns kunsttheoretische observaties geobserveerd, in: De Witte Raaf, nr. 74, juli-augustus 1998, pp. 20-23.