Musea voor actuele kunst, van het bordeel via de school naar Ikea
In het autobiografische boek Arena van Michel Leiris staat een hoofdstuk Bordelen en musea waarin hij schrijft:
“In een museum voor beelden of schilderijen heb ik altijd het gevoel dat in bepaalde uithoeken geheime orgieën plaatsvinden. Ik stel me ook graag voor hoe ik een van lorgnet voorziene vreemdelinge grijp en bezit… niets lijkt mijns inziens zo op een bordeel als een museum.” [*]
Het gaat Leiris niet om de handel in lust en de uitbuiting die we met een bordeel associëren; het bordeel is geen plaats van geldgewin of onderdrukking voor hem, maar een ruimte van de overtreding. Wij ervaren pas iets, er gebeurt pas écht iets met ons, als we de maatschappelijke norm overschrijden, om ons over te geven aan de eigen nood, de eigen drift. De hindernis die de drempel is, de angst die hoort bij de overtreding van het verbod maken de ervaring mogelijk en stimuleren ze. Vandaar de opwinding bij degene die de hand op de deurklink van het bordeel legt.
Zoals het verbod het erotische alleen maar aanwakkert en het verlangen slechts doet toenemen, zo intensifieert de effectieve drempel van het museum de beleving van (actuele) kunst.
*
Met Leiris’ begrip van het bordeel in het achterhoofd heb ik de afgelopen tijd drie musea voor actuele kunst bezocht: het MuHKA in Antwerpen, het S.M.A.K. in Gent en het Van Abbemuseum in Eindhoven. Zoals wel vaker als ik naar gebouwen kijk, begin ik rigoureus te noteren wat er op de architectuur geschreven staat. Op die manier probeer ik, aangezien de ruimte zich niet zonder meer laat lezen, minstens dàt te lezen wat letterlijk te lezen valt. Zo kan ik mij makkelijker op het gebouw concentreren, los van de verleidingen en de verstrooiing van de gebouwde ruimte.
Ik was daar in Eindhoven nog maar net mee begonnen of een grote man in een keurig pak en met een strak gestreken hemd komt naar mij toe en zegt: “Mag ik u vragen wat u zo interessant vindt aan onze personeelsingang?” Ik had het kunnen weten, de bewakingscamera hing al te duidelijk in beeld. Ik zeg dat ik graag wil weten wat musea op hun gebouwen schrijven of laten schrijven. “Oh, het is voor een project of zo”, zegt hij. “Neen, mijnheer, ik heb geen project.”
Publieke ruimte – gemene ruimte
De wachter, de bewakingscamera’s, de bordjes van de bewakingsfirma’s bewijzen dat de publieke ruimte die de musea (zogezegd) belichamen, zwaar is aangetast.
Publieke ruimte is geen eenduidig begrip. Soms wordt het gebruikt voor ‘openbaar’, soms heeft het de connotatie van de ruimte van de democratie – men heeft het dan vaak over de agora. Voor velen verwijst de term ‘publiek’ naar de overheid en wat die overheid bezit. Tegenwoordig wordt de publieke ruimte vaak verbonden met woorden als transparantie en laagdrempeligheid. Ik hanteer een andere definitie van publieke ruimte. Om elkaar min of meer te kunnen begrijpen, moet ik de lezer vragen om deze omschrijving minstens voor de ‘duur’ van deze tekst te herinneren en te accepteren. Ik geef ze vooraf als noten mee.
1 Publieke ruimte is het tegendeel van privéruimte, is het tegendeel van geprivatiseerde ruimte.
2 Diegene die ruimte privatiseert heeft die ruimte verworven, hij heeft ze gekocht of geërfd, heeft ze in beslag genomen of bezet. Hij wordt beschermd door wetten, gewoontes en macht.
3 Diegene die ruimte privatiseert, heeft macht.
4 Diegene die ruimte privatiseert, oefent er controle over uit.
5 De onmachtige heeft de publieke ruimte nodig.
6 Publieke ruimte is niet-gecontroleerde ruimte.
7 Publieke ruimte is de ruimte van de onmacht.
8 Publieke ruimte is economisch onbelangrijke, waardeloze ruimte.
9 De perfecte publieke ruimte zou die ruimte zijn waar iedereen op elk ogenblik eender wat zou kunnen doen.
10 Publieke ruimte is dus een platonisch begrip, honderd procent publieke ruimte lijkt ondenkbaar.
11 De straat is veel minder publiek dan men op het eerste zicht zou denken: de straat scheidt verschillende verkeersstromen, vermijdt het conflict tussen de verschillende verkeersstromen: je moet een auto hebben om op het ene deel van de straat te mogen komen, of een fiets voor nog een ander deel van de straat.
12 En ook het plein is een weinig publieke ruimte, de cafébaas of de winkelier eigent zich de ruimte toe, installeert er zijn terrassen of winkelwaar en veegt het vuil zorgzaam samen.
13 Leisure kills public space.
14 Publieke ruimte is te herkennen aan het afval dat er rondslingert: in een eenduidig op winst gerichte samenleving zijn de plekken waar het afval slingert genegeerde plekken.
15 Publieke ruimte is de ruimte van het verlies, niet de ruimte van de winst.
16 In de publieke ruimte waait het afval samen tegen een verticale opstand, een borduur, een lange blinde muur van een fabrieksgebouw, een spoorwegberm, een natuurlijke slenk: het afval of zij die door de samenleving als afval gezien worden.
17 Publieke ruimte is de ruimte van het verspillen (van energie), niet de ruimte van het zuinige sparen.
18 Publieke ruimte ligt per definitie vlakbij geprivatiseerde ruimte; het verafgelegen woud is geen publieke ruimte.
19 Het moment van de maatschappelijke overtreding is het moment waarop men in contact komt met zichzelf en met de wereld.
20 De echte overtreding vindt plaats buiten de gecontroleerde privéruimte: het kind dat vuurtje wil stoken, de eerste seksuele contacten, de drugs…
21 Publieke ruimte is de ruimte van de overtreding van de maatschappelijke norm(en).
22 Publieke ruimte is de ruimte van het zijn.
23 Publieke ruimte is de ruimte van het niet-hebben.
24 Publieke ruimte is de existentiële ruimte.
25 Publieke ruimte is de ruimte van de nood (de dwang om de maatschappelijke norm te moeten overtreden).
26 Publieke ruimte is de ruimte waar diegenen gaan die in nood zijn.
27 Publieke ruimte is de ruimte waar diegenen die in nood zijn elkaar ontmoeten.
28 Zij die in nood zijn laten hun sporen na in de publieke ruimte (afval van afval), zoals hun lichaamssappen: tranen, urine, bloed, sperma. Er is niemand om het op te vegen, de ruimte is van niemand, niemand voelt er zich verantwoordelijk voor, niemand heeft zich de ruimte toegeëigend.
29 Mensen van verschillende leeftijden, rassen of culturen, mensen met heel verschillende noden blijken dezelfde publieke ruimte op te zoeken. Zij die op verschillende manieren in nood zijn blijken de ruimte op een zo goed als identieke manier te lezen: het kind en de grijsaard, de drugsverslaafde en degene die op zoek is naar een maatschappelijk ongeoorloofd seksueel contact… maken op dezelfde manier gebruik van de publieke ruimte, lezen de ruimte op eenzelfde manier: net naast de parkeerplek aan de drukke rijweg, net achter een scherm van struiken. Diegenen die in nood zijn, die toegeven aan hun nood, die hun nood accepteren, lezen de plek, lezen de ruimte op dezelfde manier.
30 Wie zijn eigen nood accepteert zal de publieke ruimte zien, lezen en begrijpen, hij leest die ruimte net zoals de andere noodlijdende, die vóór hem de ruimte als zijnde ‘publiek’ gezien en herkend had.
31 Wij hebben allemaal nood aan overtreding, aan ruimte voor de overtreding, aan publieke ruimte, wij zijn allemaal noodlijdend en kwetsbaar.
32 Als een schrijver een boek schrijft leest de lezer een ander boek, een volgende lezer leest nog iets anders.
33 Ruimte blijken we eenduidig, zonder ruis of storing te kunnen lezen, als we onze nood accepteren (in plaats van macht en kennis en overzicht en begrip).
34 Via de ruimte is een niet-talig – of is het een voor-talig – spreken mogelijk.
35 Als ik de ruimte op eenzelfde manier kan lezen als vele anderen, kan ik, langs de ruimte om, met die anderen spreken, over mezelf, over die anderen, over onze noden en onze angst, over de wereld.
36 Ik kan jou aanraken, voor een ogenblik doorheen de (publieke) ruimte.
37 Misschien is gemene ruimte, de ruimte die wij gemeen hebben, een beter woord voor publieke ruimte.
De zoektocht naar publieke ruimte
De laatste decennia hebben de musea van actuele kunst getracht om publieker te worden [1] en ze zochten dit publieke eerst buiten de eigen muren. Het S.M.A.K. was onder Jan Hoet een van de eerste om die stap naar buiten te zetten (van Chambres d’Amis (1986) tot Over the Edges (2000) – overal ter wereld vonden soortgelijke initiatieven plaats). De musea veronderstelden dat ze door buiten hun muren te treden automatisch in de publieke ruimte zouden belanden. Maar de plekken die de curatoren en hun medewerkers opzochten waren helemaal niet zo publiek. (Chambres d’Amis was achteraf gezien een juistere naam dan Over the Edges – in de vriendenkamers die voor de kunst werden ingericht, waren daklozen en vreemden niet welkom, en ‘over the edges’ is men nooit geraakt.) De organisatoren kozen meestal voor plekken in historische binnensteden, voor historisch belangrijke gebouwen, voor monumenten, voor imposante en sensationele ruimtes; ze trokken naar parken, of naar het overbewegwijzerde platteland. Ze deden precies wat middenstandsorganisaties, sportverenigingen, toeristische diensten en feestcomités allerhande al jaren aan het doen waren. De pseudostad én het pseudoplatteland waren al omgebouwd of waren bezig zich te laten ombouwen tot een decor en de kunst die er zich nestelde werd in die stroom van beaat consumentisme meegevoerd.
De meeste van deze tentoonstellingen verschilden nauwlijks van een parcours voor wielertoeristen, een rally voor oldtimers of een zomerfestival. Actuele kunst beleven werd een toeristische activiteit: leisure. Leisurevermijdt elk conflict en elke confrontatie. In leisure is er geen plaats voor twijfel: tijdens jouw vrijetijdsbesteding zal er jou niets overkomen en ben je gedekt door de verzekering. Het ergste is dat de kunst daarmee niet alleen zichzelf de das omdeed maar ook meehielp aan het verder afbouwen, aan het vernietigen van de al zo zeldzaam geworden publieke ruimte. [13]
Achteraf bekeken hebben de musea niet naar publieke ruimte maar naar publiek gezocht – publiek dat betaalde of geld opbracht via subsidiëring, dat publiciteit en goodwill genereerde bij de neringdoeners van de steden en dorpen waar de kunstevenementen werden georganiseerd. [2], [6], [9] De musea begonnen aan merchandising te doen en lieten zich steeds meer op bezoekersaantallen afrekenen.
De festivalisering geïnterioriseerd
Het MuHKA noemt zichzelf een omgeving die tegelijk tentoonstellingsruimte, festival- en ontmoetingsplek is. Het Muhkafe (jawel) verwelkomt u op zondagvoormiddagen op een museumontbijtbuffet. Ik kan die dakloze man in Manhattan niet vergeten die me ooit zei “when he’s [hij had het over Giuliani, de toenmalige burgemeester van New York, intussen presidentskandidaat] talking about public space, he means his public space: he sees a park, where you go with your wife and two children on a sunny sunday afternoon, you leave it at five o’clock, they close the gate behind you, on your way home you pick up a pizza that you eat in your apartment.” [13]
Als ik het S.M.A.K. binnenwandel kan ik, nog voor ik een ticket heb gekocht, al boeken, postkaarten en t-shirts aanschaffen, of heb ik al kunnen eten en drinken in het café-restaurant. (In het bordeel staat de mevrouw zelf in de vitrine en koop je niet eerst een prentkaartje van haar.) Het café in het S.M.A.K. is in de meest letterlijke zin de toonzaal van een designwinkel geworden. Op de menukaarten lees ik: “tafels en stoelen bij SURPLUS – Zwarte Zusterstraat 9 – 9000 Gent (09 223 52 94)”. Aan alle stoelen en banken hangen kaartjes met eenzelfde bericht. Logischerwijze moeten de posters van het S.M.A.K. dus in designwinkel Surplus hangen; een win-win-operatie heet dat dan. [15]
Op de website van het Van Abbemuseum lezen we:
“MUSEUMCAFÉ ‘Echt iets voor u’, “Een oase van rust, midden in de stad” zo omschrijft een bezoeker ons Museumcafé ‘Echt iets voor u’ en het terras aan de Dommel. Na dwalen door de zalen van het museum kunt genieten (sic) van een heerlijk kopje koffie, een goed glas wijn, een salade of een van de andere lekkernijen die op de kaart staan. Natuurlijk bent u ook zonder een bezoek aan het museum van harte welkom.”
Het museum is een excuus geworden, de collectie is niet langer het doel, het gaat niet langer om de werken. Er is een ingang naar het museum via het museumcafé. Om van het museum naar het café en het bijhorende terras te komen, loopt men door een ‘kunstwerk’ van John Körmeling dat volgens de website ook nog eens een wereldrecord is (het gaat om de kortste overdekte brug ter wereld). Ik kan niet begrijpen hoe een kunstwerk een wereldrecord kan zijn (James Joyce wist al dat het uitzonderlijke voor de journalist is en het gewone voor de poëet). [8], [15] Volgens mij horen wereldrecords thuis in de wereld van de vrijetijdsbesteding. [13]
In alle musea krijgen sponsors, promotoren en zakenvrienden een prominente plaats toebedeeld. In het S.M.A.K. ligt aan de inkombalie een stapeltje glanzende folders met een titel in de vorm van kapitalen gescheiden door punten: B.U.S.I.N.E.S.S. A.S. U.S.U.A.L. – waar zou dit de afkorting van kunnen zijn? In de folder verneemt u dat het museum bedrijven en organisaties kan helpen om hun zakennetwerk uit te bouwen, dat u lid kan worden van de Businessclub van het S.M.A.K., dat u de naam van uw bedrijf op die manier aan een gerenommeerd museum kan verbinden, dat u, als u lid wordt van de S.M.A.K.-businessclub (1500 euro per jaar), onder andere uitgenodigd wordt op de nieuwjaarsdronk, dat u het exclusieve recht krijgt om de zaal te huren voor bedrijfsnocturnes, dat u kan deelnemen aan de lunchcauserieën, dat u er ook bij kan zijn op de jaarlijkse Businessclubnocturne enzovoort. [8] Y.O.U. A.R.E. V.I.P. vertelt een andere glanzende folder, met een aanbod bestemd voor particulieren die voor 750 euro VIP-lid lid kunnen worden van het S.M.A.K. In het MuHKA ben je promotor-vriend voor 650 euro per jaar. In het Van Abbemuseum kom je, als je er niet voor gekozen hebt om langs het café te gaan, binnen tussen een boekenkastvitrine met boeken die te koop worden aangeboden en een lijst van ‘promotors’ en van de sponsors van de nieuwbouw (op de website van het Van Abbe kan je nalezen welke ‘vrienden’ er zo worden binnengehaald). Pijlen wijzen naar de museumshop – de spellingscorrector van mijn computer noemt museumshop terecht een barbarisme – en het museumcafé.
Je zou kunnen zeggen dat het erom gaat zoveel mogelijk geld binnen te halen om kunstwerken aan te kopen, en dat dat het enige is wat telt. Ik kan dat niet geloven: het lijkt erop dat hier een (infra)structuur werd ontwikkeld die een doel op zich aan het worden is (een structuur waar diensten en goederen verhandeld worden, enkel en alleen om de structuur in gang te houden). [8]
Scholen-musea
Op de startpagina van de website van het MuHKA lezen we: “MuHKA ontvangt: volwassenen, kinderen, gezinnen, onderwijs.” Zou het MuHKA bedoelen dat het zo maatschappijbevestigend is dat het enkel mikt op volwassenen en kinderen die in gezinnen leven en school lopen? In elk geval besteden alle drie de musea veel aandacht aan kinderen en aan educatie. In alle drie de musea zijn allerlei voorzieningen getroffen om scholieren, studenten en kleuters te ontvangen. Op lesdagen lopen er groepen jongeren rond, vaak met pen en papier in de hand, alsof ze een obligate zoektocht afwerken. Als ik rond de musea loop om te noteren wat er op hun gevels geschreven staat, vang ik de pedante toon op van een kleuteronderwijzeres. Haar vinger toont en bestraft tegelijk – zij is de grote castreerster. “Kijk dan toch naar de man die de wolken meet”, zegt ze tegen een kind dat staat te dromen. [7] De juf zal nooit kunnen bedenken dat het kunstwerk misschien net ging over de manier waarop alleen een kind kan dromen.
Wat later voert Bambi-reizen een nieuwe trits leraressen en kleuters aan. De kinderen moeten allemaal in de rij, gecommandeerd door een strenge juf. Dan neemt de museumgids het van haar over, op haast exact dezelfde manier: de toon, de vinger, wijzend of op de lippen gedrukt. Hij beslist wie er spreekt. [3] De kleuterjuf is de grote castreerster. Als de museumgids kleuterjuf wordt geldt voor hem of haar hetzelfde.
We kennen allemaal de bordjes “Verboden onder de 18 jaar” in de hoek van de verlichte ramen van de bordelen. In het S.M.A.K. liep onlangs een tentoonstelling onder de titel Verboden boven de 18 jaar. [9] En op 2 juni richt het S.M.A.K. een lerarendag in. Natuurlijk zal iedereen zeggen dat het belangrijk is dat jonge kinderen in contact komen met actuele kunst. Maar ik vrees de manier waarop: in een museum dat gedacht en geleid wordt vanuit de normen die gelden voor scholen, in een museum dat normeert als een school, is geen authentieke, bouleverserende, lijfelijke ervaring van actuele kunst mogelijk.
Ikea-musea
De indigestie en walging die bij een museumbezoek steeds vaker in mij opkomt, voel ik eveneens als ik door Ikea slof: je kunt in Anderlecht buitenkomen, maar je weet dat je in Marseille of in Breda net hetzelfde zou hebben gezien. Het samenvallen van overaanbod én herhaling maakt dat je na een tijdje helemaal niets meer kan of wil zien. Het ballenbad lijkt er niet alleen bedoeld voor je kinderen, maar ook voor jezelf.
De musea vormen geen keten (al zijn er allerlei samenwerkingsverbanden) en toch lijken ze allemaal op elkaar – ondanks de verschillen in de architectuur. Zoals Ikea dwingen ze de bezoeker een voorgeprogrammeerd parcours te lopen, zoals Ikea hebben ze allemaal een café-restaurant. Net als de musea heeft Ikea ‘clubs’ waar je bij kan aansluiten (Ikea Family) en de voordelen zijn erg gelijklopend: lagere prijzen, informatie op regelmatige basis, een gratis magazine, uitnodigingen voor speciale events en workshops… Ikea én de musea richten zich op hetzelfde publiek (bestaat er nog wel een ander publiek?): het gezinsvriendelijke woonwarenhuis, het gezinsvriendelijke kunstconsumptiehuis. [20] In Ikea zullen de bedden die er tentoongesteld zijn niemand op ideeën brengen; je zal er alleen maar met heimwee aan het bordeel kunnen denken.
Actuele kunst = publieke ruimte
Scholen zijn bedrijven geworden: zij hebben zich laten onderwerpen aan kwaliteitscontroles, ze huren specialisten in, ze voeren reclame, ze ontwikkelen een huisstijl, ze antwoorden op de vraag van de markt, en ze hebben gezien dat kunst daarbij past, dat kunst een partner kan zijn. Scholen richten tentoonstellingsruimtes in, ze vragen kunstenaars om werken te bedenken voor hun entreehallen en hun buitenruimtes, ze vragen hen om les te komen geven en ze richten uitstappen naar en workshops in musea in.
Musea zijn bedrijven geworden. Zoals elk goed gemanaged bedrijf diversifiëren zij hun aanbod: ze bouwen een collectie én een netwerk uit, ze focussen op de plaatselijke kunstenaars en hebben tentakels in de hele wereld, ze doen aan klantenwerving, ze volgen de nieuwe media op de voet en spenderen er veel ruimte en middelen aan. Tegelijk zijn musea ook scholen geworden: ze accepteren een educatieve rol, ze zijn erkend en gecontroleerd; ze normeren en controleren zoals scholen dat doen.
Scholen en musea werden traditioneel gezien als archetypische voorbeelden van publieke gebouwen. Beide hebben, door de economische dwang te accepteren, die uitzonderlijke kwaliteit verloren laten gaan. De toenadering tussen school en museum bewijst die evolutie in plaats van (wat men op het eerste zicht zou kunnen denken) ze tegen te spreken. [8]
Scholen worden musea, musea worden scholen, bedrijven worden scholen. Alle drie doen ze beroep op gelijkaardige esthetieken en methodes. Alle drie stellen ze deze toenadering als een win-winoperatie voor. Maar elk gewin betekent een verlies aan publieke ruimte. Als alles alles is, is er geen betekenisdragende plaats meer.
Nauwelijks tweehonderd meter van de voordeur van het S.M.A.K. liggen de artificiële grotten in het Citadelpark. Deze ruimte heeft geen sponsors of vrienden, geen V.I.P. of B.U.S.I.N.E.S.S., geen educatieve programma’s en geen management nodig. Al decennia lang lezen (voornamelijk) mannen die ruimte zonder ruis. Al die tijd hangt er spanning en opwinding in de lucht en kunnen zij er met elkaar ‘spreken’. [25], [28], [29], [30], [31], [33], [34], [35], [36], [37] Het is moeilijk om er ‘binnen’ te stappen, de psychologische drempel versterkt de opwinding en het gevoel van kwetsbaarheid.
Die opwinding heeft het museum helemaal weggewerkt door zich te presenteren als een winkelcentrum waar de deuren openstaan zodat je nauwelijks merkt dat je er binnenloopt. Het museum voor actuele kunst is daarmee veel privater geworden dan pakweg een kwarteeuw geleden.
De zoektocht naar meer openbaarheid is een mislukking geworden omdat men de relatie van kunst en publieke ruimte fout begrepen heeft. Het gaat er niet om kunst in een ‘publieke ruimte’ te tonen: zowel de kunst als de publieke ruimte hebben vandoen met het existentiële, het niet-gecontroleerde, het moment van ongeoorloofd en grensoverschrijdend contact. Actuele kunst is publieke ruimte, echte actuele kunst of actuele echte kunst zijn synoniemen. [6], [7], [21], [22], [24], [28], [36]
Noot
* Michel Leiris, Bordelen en Musea in: Arena, vertaald uit het Nederlands, Amsterdam, Uitgeverij De Arbeiderspers, 1981, p. 59. Eerste uitgave in het Frans: Paris, Editions Gallimard, 1939.