width and height should be displayed here dynamically

Ongezeglijk verzamelen en het ontzeglijk reële

Over 'Collecting, An Unruly Passion, Psychological Perspectives'

“Collecting, An Unruly Passion” is de welluidende titel van het boek van Werner Muensterberger waarin de auteur op zoek gaat naar datgene wat de verzamelaar motiveert. Verzamelaars kunnen het vaak zelf niet aangeven. Is het een obsessie, een verslaving, een passie of een drang? Is het een nood om te behouden, te bezitten en te vergaren? Allicht is het dit allemaal en nog veel meer, maar – moet het gezegd? – met dit soort labels wordt het fenomeen allerminst verklaard.

Verwijzend naar Donald W. Winnicotts theorie voert Muensterberger het fenomeen van het verzamelen terug op de primaire dialectiek tussen moeder en kind. Op die manier postuleert hij als het ware achter elke collectie de ‘teddybeer’ als het transitionele object dat het kind toelaat de angst, veroorzaakt door de afwezigheid van de moeder, te boven te komen. De verzamelaar is, in het diepst van zijn gedachten, een angstig kind?

Dit theoretisch schema zal voor de verzamelaar geen bezwaar zijn. Evenmin belet het Muensterberger om het particuliere van elke verzameling naar waarde te schatten. Zowel zijn thematische ordening – Speelgoed en SchattenSchedels en GebeenteKoppensnellerij -, de beschreven case-studies – Thomas PhillippsBalzac en Martin G. -, als zijn verkenningen in de geschiedenis van het verzamelen, zijn werkelijk begeesterend. Kortom, hij maakt ons diets dat de kwalificatie “een particulier verzamelaar” een pleonasme is.

 

Bibliotheca Phillippica

“Unruly”. Buitensporig, ongeregeld? “Onhandelbaar” zegt het woordenboek, en, “tegendraads, niet te regeren, weerspannig”, of, meer archaïsch misschien maar geheel ter zake, “ongezeglijk”. Deze laatste betekenaar verwijst ons gevat naar wat vanuit een psychoanalytisch perspectief kan gezegd worden over de onmogelijke verhouding van een subject ten aanzien van de objecten die hij tot een verzameling aaneenrijgt en liefkoost – of net niet.

Het ongezeglijk karakter dat het verzamelen kan aannemen is een aspect dat uiteraard goed uit de verf komt waar het extremen betreft. Sir Thomas Phillipps, de man die van elk gedrukt boek dwingend één exemplaar zou en moest bezitten, die er het geërfde familiefortuin voor over had en er zijn huwelijk voor op het spel zette, was ontegensprekelijk ongezeglijk wanneer aangesproken op zijn passie. Buitensporig was deze laatste in elk geval: zo had het eerbiedwaardige Sotheby na zijn dood ruim zestig veilingen nodig in een tijdspanne van meer dan een eeuw om de Bibliotheca Phillippica – die onder meer zestigduizend manuscripten en vijftigduizend gedrukte boeken omvatte – van de hand te doen. Even ongezeglijk was de verzamelwoede van Charles van Hultem, bibliothecaris van beroep, en privé gewoon bibliomaan. Volgens Anthony Hobson wilde deze brave man, ter vrijwaring van zijn 32.000 boekdelen, zelfs geen kachel in huis hebben en als het koud was, hield hij zich in bed warm door dikke folio’s op zijn voeten te leggen. Een ‘detail’: zijn enige contact met het andere geslacht bestond in het met “kinderlijk genoegen bekijken van een gravure van een mooie vrouwelijke torso”. Manie is ongezeglijk mono.

Uiteraard rijst de vraag naar de drijfveer van een dergelijke uit de band gesprongen ‘hobby’. Muensterberger kan in de case van Thomas Phillipps, geheel op psychoanalytische wijze, moeiteloos het verband leggen met de vroegste levensgeschiedenis. Om de eenvoudige reden dat Phillipps niet alleen boeken en manuscripten verzamelde maar bovendien elke papiersnipper waar ook maar iets op geschreven of gedrukt stond, bijhield, als het ware als een reliek van zijn moeder. Genoemde snippers vertellen de psychoanalyticus volgend verhaal. Als buitenechtelijke vrucht van de kortdurende passie tussen zijn gefortuneerde vader en een lieflijke dienstmeid, onderhield hij zeer tegen de zin van zijn vader nog jarenlang contact met zijn moeder. Voorwerp van de briefwisseling vormden onder meer… de boeken die hij zijn moeder ten geschenke vroeg.

Op zijn tiende bedankt hij haar voor het gebedenboek dat ze hem gaf en vraagt: “Pray, when you come down, do not forget to bring Don Quixote, for my Father wishes me to have it.” Op veertienjarige leeftijd schrijft hij: “When you come down, please to bring Don Quixote with you, nicely bound, and good print, that is about as large as I write now… You can buy it in London, for all sorts of books can be had there I suppose. There is one of the last books, that you sent me, I do not like, it is about Confirmation; so I shall give it to you again at Easter: all the other books I like pretty well.” En enkele jaren later luidt het nog: “As I told you before you may get at Middleton’s Cicero in boards, price one Guinea, with a head of Cicero in the beginning, 1st Volume. I should be obliged to you also get the other two books (Spectator & Pope) bound different from each other.”

Het boek terzelfdertijd als band en als merkteken van de scheiding tussen moeder en zoon? Stellig. Thomas Phillipps had het dan ook niet makkelijk met het bepalen van zijn positie ten aanzien van zijn moeder. Zijn vader had zijn moeder weggestuurd omwille van de kloof tussen beider sociale status, maar had zijn zoon wel zijn naam geschonken en hem voorbestemd als enige erfgenaam. Niet verwonderlijk dat Thomas erg begaan was met de vraag naar zijn oorsprong, vraag die ook de drijfveer van de jonge verzamelaar vormde. Zo ondervroeg hij zijn moeder uitvoerig naar haar afkomst: “I am very angry with you for not sending me the account of your family as far as you know in addition to what you have already given me. What was the name of your Grandmother besides Sarah, and what were the names of your Grandfather’s Father & Mother. What are the names of your Uncles & Aunts, & their Children, and the names of your Brothers & their Wives with their Children, & your Sister’s Husbands and Children. Write it down in this manner. My Father’s name was James Walton & he was the son of James Walton & Grandson of what name. He had (how many) Brothers & Sisters & (how many) Uncles & Aunts, & then mention how many children they had, born & died & who they married. Or do it in the following manner, ‘My Father had 5 sons & 5 Daughters 1 Robert, 2 James, 3 Richard, 4 Isaac, 5 John…’”

Niet alleen het object van het boek als voorwerp van de uitwisseling tussen moeder en zoon maar ook de vraag naar de oorsprong vinden we weerspiegeld in de aanvankelijke keuze van zijn verzamelobjecten. Naast boeken was hij bijvoorbeeld bijzonder geïnteresseerd in kerkregisters, grafschriften, manuscripten, kortom, in het bronnenmateriaal van het genealogisch onderzoek. Vermelden we nog één ‘detail’ waaruit de substitutie blijkt van het verzamelobject (het geschreven of gedrukte woord) aan het verloren gegane eerste liefdesobject (moeder): Thomas Phillipps, de man die niet de minste krabbel in de prullenmand kon gooien, liet niet na uit de door hem bewaarde briefwisseling met zijn moeder zorgvuldig de woorden “Mother” en “Son” weg te knippen – het enige hiaat in zijn monsterachtige verzameling die over de jaren heen steeds meer ontdaan werd van elke zin.

 

Angst

Elk verzamelen, min of meer ongezeglijk, vertelt wel een particulier verhaal en elk denkbaar object kan in een verzameling ad infinitum vermenigvuldigd, of, wat in dit geval op hetzelfde neerkomt, versplinterd worden. Wezenlijk lijkt ons telkens weer de referentie naar het verloren gegane eerste liefdesobject te zijn. De niet aflatende poging van de verzamelaar om dit verlies met steeds weer een nieuw verworven object ongedaan te maken, is uiteraard gedoemd tot falen. Onverbiddelijk inderdaad is de dialectiek maar ook de kloof tussen hebben en zijn: te willen zijn als motief voor het hebben, het hebben dat het zijn niet kan garanderen. Thomas Phillipps heeft zich uiteindelijk, zoals vele andere beroemde verzamelaars die ons hun collecties nalieten, wel een naam gemaakt – de Bibliotheca Phillippica. Maar geen van zijn boeken of manuscripten kon hem het antwoord bieden op de vraag: “Wat ben ik voor mijn moeder? Een object dat men kan achterlaten of bijhouden?”

Bezitsdrang is ook angstwering. Het verzamelen zelf werkt angstdempend. De typische onrust die de verzamelaar beweegt, wordt met het verwerven van een object eventjes opgeschort. Eventjes. Want de confrontatie met het ontbrekende, met het tekort, met het gat… laat het subject geen respijt en werpt de verzamelaar terug op zijn eigen statuut als object – waarna de angst verschijnt. Zo gelezen doemt – op een ander niveau – het Museum van Centraal Afrika te Tervuren op als een monument voor de angst van de blanke voor de zwarte, voor de jungle, voor het reële waarvoor de eigen cultuur geen ankerpunten biedt. Reeds St.-Augustinus en Kierkegaard wisten dat schuld een bekentenis is van angst – een angst die niet bedriegt.

Genoemde dialectiek refereert ook steevast naar het register van het verlangen en de seksualiteit. Bezitterigheid ten overstaan van het seksueel object maskeert de angst voor de eenzaamheid. Maar het is de kliniek van het fetisjisme die ons leert wat het precieze statuut van die angst is: de fetisjist als exemplarisch verzamelaar van objecten (slipjes, uiteraard, maar evengoed elk ander levenloos object) die het oorspronkelijke tekort – de castratie – moeten afdekken. En elk geval van fetisjisme is evengoed als dit van zijn collega-verzamelaar particulier. De fetisj is met recht te beschouwen als een nauwkeurig in zijn ontstaansgeschiedenis thuis te wijzen getuige van een intiem moment van angst en zijn bemeestering.

Vaak hangt ook buiten de kliniek van de perversie een erotisch prijskaartje aan het verzamelen – wat verzamelaars ook mogen beweren. Sprekend hier is het seksuele onvermogen van de Don Juan. Zijn drang naar steeds weer een nieuwe verovering reduceert de ander tot object, dat eens in zijn bezit, geen verlangen meer vermag op te wekken. Op dezelfde manier stelt de vitrine met mineralen een versteend liefdesspel te kijk. Het onschatbare van een object of collectie wordt nu eenmaal betaald met seksueel verlangen. Soms getuigen verzamelaars daarvan, wat gegeneerd. “Er is geen seksuele verhouding”, zo leert Lacan ons, en ook voor de verzamelaar is daar geen ontkomen aan. Paradoxaal genoeg kan precies het verzamelen – van antiek, huizen, van eender wat -, wanneer deze passie gedeeld wordt binnen een koppel, de indruk van het tegendeel wekken.

 

Naar aanleiding van het boek “Collecting, An Unruly Passion, Psychological Perspectives” van Werner Muensterberger en een gedachtenwisseling over dit thema met Julien Quackelbeen.

Werner Muensterberger, “Collecting, An Unruly Passion, Psychological Perspectives”, Princeton, New Jersey, Princeton University Press, 1994, 295 pp.