width and height should be displayed here dynamically

Pacific Standard Time, Art in Los Angeles 1950-1980

In het afgelopen najaar opende op ruim zestig plekken simultaan de tentoonstellingsmarathon Pacific Standard Time, die de naoorlogse kunst in Los Angeles onder de loep nam. Tot april van dit jaar programmeerden verschillende instituten en galerieën in Zuid-Californië activiteiten in het kader van dit onderzoeksproject. De ambitieuze studie begon ongeveer tien jaar geleden uit vrees dat de naoorlogse Californische kunstgeschiedenis in de vergetelheid zou raken. Belangrijke kunstenaars waren niet meer in leven en niemand zorgde voor hun nalatenschap. Decennialang was de aandacht gevestigd op New York als het kunstmekka van de Verenigde Staten. Artistiek was deze stad al sinds de 18de eeuw erg gericht op Europa en er deden zich vergelijkbare ontwikkelingen voor. Het kunstzinnige erfgoed van de West Coast, waar de ontwikkeling pas vanaf de jaren 40 op gang kwam, werd er gedurig door overschaduwd.

De J. Paul Getty Trust initieerde het onderzoeksproject en besloot een aantal instituten in Californië in het onderzoek naar de kunstgeschiedenis van de stad financieel te ondersteunen. Zelf richtte het Getty Research Institute zich vanaf dat moment in toenemende mate op de acquisitie van archieven van kunstenaars, kunstcritici en galeristen uit deze periode. Bovendien ontwikkelde het een oral history-programma waarbij getuigen werden geïnterviewd.

De tentoonstelling Pacific Standard Time, Art in Los Angeles 1950-1980 in de Martin Gropius Bau in Berlijn is een kleine versie van de exposities Crosscurrents in L.A. – Painting and Sculpture, 1950-1970 en Greetings from L.A. – Artists and Publics, 1950-1980, die beide van 1 oktober 2011 tot 5 februari 2012 in het Getty Center te zien waren. Het is niet toevallig dat Berlijn, zusterstad van Los Angeles, het enige buitenlandse podium voor de tentoonstelling biedt. Enerzijds is er het feit dat de directeur van het Getty onderzoeksinstituut, Thomas Gaehtgens, een Duitser is, maar anderzijds, en ongetwijfeld belangrijker, kent de culturele uitwisseling met de stad Los Angeles reeds een lange geschiedenis.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Los Angeles een belangrijk toevluchtsoord voor Duitse kunstenaars en schrijvers. De stad stond bekend als ‘Weimar am Pazifik’. Duitse emigranten namen hun kunstverzamelingen dikwijls mee en lieten deze na hun dood aan verschillende kunstinstituten in de stad na. Het meest tot de verbeelding sprekende symbool voor dit epicentrum van Duitse Exilliteratuur is Lion Feuchtwangers residentie Villa Aurora, hooggelegen in de Pacific Palisades met uitzicht op de Grote Oceaan. Het wordt nog altijd gebruikt voor kunstenaarsuitwisselingen met Duitsland.

Een andere overeenkomst met Berlijn is de aantrekkingskracht van Los Angeles op hedendaagse kunstenaars. Daarin speelt uiteraard een economische factor. Net als Berlijn biedt Los Angeles immers betaalbare huisvesting. De hedendaagse kunstmarkt en -productie in de Verenigde Staten (met weinig verzamelaars en veel kunstenaars) is onder meer daarom in deze stad geconcentreerd.

De openingsruimte van de tentoonstelling in Berlijn speelt in op de stereotiepe voorstelling van de zonovergoten stad. De hedonistische banaliteit van de filmindustrie, autocultuur en villa’s met zwembaden passeert hier de revue. De zeventig minuten durende film Southern California (1979) van Louis Hock, die hij zelf ’triptych cinemural’ noemde, roept het SoCal-levensgevoel op in een driedelige filmprojectie. De ruim acht meter lange leporello Every building on the Sunset Strip (1966) van Ed Ruscha geeft de beschouwer twee aanzichten van deze anderhalve mijl lange trekpleister. Aan de wanden van deze zaal hangen Dennis Hoppers foto’s van grootheden uit de jaren 60: Jane Fonda, Tina & Ike Turner en de band Buffalo Springfield.

De bezoeker heeft vervolgens de mogelijkheid om te continueren met Greetings from L.A. – Artists and Publics, 1950-1980, dat archiefstukken uit het Getty Research Institute presenteert. Hier worden affiches en pamfletten ter gelegenheid van kunstactiviteiten, protestacties en politieke manifestaties getoond, zoals een foto van Charles Brittin van de six-story-tall Peace Tower (1966). Dit bouwwerk verrees op een prominente plek op de Sunset Boulevard en wordt tot het eerste kunstenaarsprotest tegen de Vietnamoorlog in de Verenigde Staten gerekend. Als afsluiting staat de architectuurontwikkeling in de stad door de lens van de architectuurfotograaf Julius Schulman centraal. Zijn iconische foto’s van Case Study Houses en andere woonhuizen met perfect getrimde gazons reflecteren de American Dream van de jaren 50. De space age-gebouwen zoals Chemosphere en de Theme Building zijn voorbeelden van de googie architectuur in de jaren 60 en de Watts Towers van bizarre zijpaden die zijn bewandeld.

Het andere hoofdstuk van de tentoonstelling – Crosscurrents in L.A. – Painting and Sculpture, 1950-1970 – toont werk van bekende protagonisten als John Baldessari, John Bell en Edward Kienholz. Er zijn ook de bekende beelden van een tankstation, van een zwembad en van de oceaan, geschilderd door respectievelijk Ed Ruscha, David Hockney en John Altoon. Toch wil de tentoonstelling hier de nadruk leggen op werk van minder bekende kunstenaars. In een volgende zaal gaat de hardedge-schilderkunst van Karl Benjamin, Helen Lundeberg en John McLaughlin hand in hand met ceramiekbeelden van John Mason. Om de verbinding met de Duitse hoofdstad te duiden is een afzonderlijke ‘Berlin Raum’ ingericht. Hier schittert het overweldigende werk Berlin Red dat Sam Francis voor de grote hal van de pas geopende Neue Nationalgalerie in 1969 vervaardigde. Het wordt omringd door negentien assemblages met Volksempfänger (1975-1977) van Edward Kienholz, die hij tijdens zijn verblijf in West-Berlijn maakte en die de geschiedenis van Hitlers propaganda aan het licht brengen.

De objecten van ruim vijftig kunstenaars roepen de vraag op of er zoiets als een West-Coaststijl bestaat. In de minimalistische beeldhouwwerken die door de gehele tentoonstelling zijn verspreid, valt de voorliefde voor gladde, transparante materialen op. Robert Graham gaat in zijn kubusvormige, plexiglazen minimalistische architectuurmodellen met wassen menselijke figuren uit de late jaren 60 op zoek naar de mogelijkheden van plastic en de nieuwste technologieën voor de beeldende kunst, net als Frederick Eversleys in zijn gekleurde plastic ring (1970), Larry Bell in zijn vacuümkubus (1969), Peter Alexander in zijn Cloud Box (1966), Craig Kauffmann in zijn Loop (1969) en DeWain Valentine in zijn Red Concave Circle (1970).

Van andere kunstwerken lijkt de esthetiek eerder geënt op de levenskwaliteit van de Golden State: het licht, het landschap en de oceaan zijn immers telkens terugkerende elementen. Het tijdens de persconferentie aangekondigde ‘leven in het licht’ bleek dan ook geen loze belofte: in de diversiteit van de werken is de culturele rijkdom van de stad gereflecteerd, die veelzijdiger is dan de gangbare clichés doen vermoeden.

Pacific Standard Time, Art in Los Angeles 1950-1980, nog tot 10 juni in de Martin Gropius Bau, Niederkirchnerstraße 7, 10963 Berlijn (030/30.25.48.60; www.berlinerfestspiele.de). Zie ook de educatieve website www.getty.edu/pacificstandardtime.