width and height should be displayed here dynamically

Philippe Vandenberg. Molenbeek

De tentoonstelling rond de late tekeningen van de Belgische schilder en tekenaar Philippe Vandenberg (1952-2009) opent met een agressieve confrontatie. De eerste zaal hangt vol getekende ‘slogans’, variaties op een beperkt aantal zinnetjes, geschreven in kinderlijke, beweeglijke en veelkleurige hoofdletters, die daarom niet minder gewelddadig en hamerend zijn: ‘kill them all’, ‘kill all of them and we shall dance’, ‘tuons le chien aujourd’hui et pas de main morte’… Hoewel sommige slogans eerder verdriet dan dood en verderf uitdrukken – ‘il me faut tout oublier’ – doet het geheel denken aan het script van het moordlustige schrijverspersonage uit The Shining, Jack Torrance, die maandenlang bladzijdes vol typt met de enkele zin ‘all work and no play make Jack a dull boy’. Aan wie behoren deze stemmen toe?

Philippe Vandenbergs vroege, figuratieve werk uit de jaren tachtig werd vaak geassocieerd met het neo-expressionisme van de Neue Wilde. Daarna volgde hij een grillig parcours dat zich weinig gelegen liet liggen aan hedendaagse tendensen, en inzette op picturale gebaren en literaire, Bijbelse of politieke referenties. Vanaf eind jaren negentig maakten dramatische thema’s als de kruisiging grotendeels plaats voor abstractie en geschreven taal, hoewel de figuratie nooit helemaal uit zijn werk verdween.

Molenbeek is het resultaat van een samenwerking met de Philippe Vandenberg Foundation, die na de zelfmoord van de kunstenaar in 2009 werd opgericht door zijn kinderen. Het is een tentoonstelling met veel dagboekachtige notities, in tekst en beeld. De titel suggereert dat dit een tentoonstelling is over Molenbeek, waar Vandenberg de laatste vier jaar van zijn leven woonde en werkte, na jarenlang in Gent te hebben gewoond, maar er is ook ouder werk te zien. Naast ‘tekstwerken’ bestaat een groot deel uit figuratieve, veelal cartooneske of satirische tekeningen die qua stijl doen denken aan kindertekeningen en associaties oproepen met ‘outsiderkunst’.

In een film van Hans Theys benadrukt de kunstenaar dat zijn werk gedreven wordt door onrust en beweging. Veel meer dan in zijn zwaar aangezette en ook wel beklemmende vroege werken, komt dat naar voren in zijn latere schilderijen en – vooral – zijn tekeningen. De beweging in Vandenbergs werk is er echter een van herhaling. Dat valt te zien in de diverse slogans en de terugkerende motieven, maar ook in de ritmische patronen, bijvoorbeeld van kubussen of droedels, binnen zijn werk.

De tentoonstelling lijkt te draaien in een baan rond één massief lichaam: het fascisme. Het is expliciet aanwezig in de vele Hitlerfiguurtjes en in het haast dwangmatig herhaalde motief van de swastika. En in het middelpunt van de tentoonstelling staan tafels met tekeningen opgesteld in de vorm van een hakenkruis ­– een presentatievorm die Vandenberg eerder al gebruikte in de tentoonstelling Visite in het Museum voor Schone Kunsten Gent in 2008. Op enkele van die tekeningen zijn zinnen te lezen als ‘dieu dort profondement’ en ‘parfois dieu se reveille’, geschreven in hoekige letters tussen schrijflijntjes, als in een gelinieerd schrift. Een andere tekening toont de kleine figuur van een schilder tegen de achtergrond van een imaginair, tot potloodlijn gereduceerd silhouet van Molenbeek – een fabriek, een kerk, minaretten… – dat in meerdere werken terugkeert. Boven de stad cirkelen helikopters die met hun propellers de vorm van de swastika herhalen. Haat en liefde staan hier tegenover elkaar als bewegingen voortgebracht door dezelfde machine. ‘À la recherche d’amour’, schreef Vandenberg cynisch onder een tekening van in het gelid lopende kuddedieren, afgebeeld als rechthoeken met een kop en poten. In weer een andere tekening zijn de gezichten van twee van deze dieren als bij toeval naar elkaar gekeerd en kussen elkaar. Er is een hartje boven getekend.

De eerste drie zalen van de tentoonstelling liggen in elkaars verlengde en werken thematisch en ruimtelijk naar de centrale zaal met de swastika toe. Een aantal grotere figuratieve tekeningen is duidelijk schatplichtig aan James Ensor. Maar waar Ensor het onthaal van Christus afbeeldde, wordt hier Hitler verwelkomd in de straten van Molenbeek. De overige zalen liggen concentrisch rond de centrale zaal en bevatten, met de klok mee, een uitgebreide reeks ‘mobiele notities’ uit Vandenbergs Molenbeekse tekendagboek, een tweede reeks met slogans, de film van Hans Theys, en een aantal tekstwerken op groot formaat.

De indeling van de tentoonstelling doet vermoeden dat het zonnewiel het universum van de kunstenaar doet draaien. De swastika duikt al vanaf de jaren tachtig op in Vandenbergs werk. Meermaals bracht hij ze in relatie met de kruisiging. De kunstenaar schuift die twee steeds weer over elkaar heen, waarmee hij suggereert dat de verkruimeling van de ene orde het verlangen naar een nieuwe doet opbloeien. In Molenbeek verbrokkelen én bloeien meerdere nieuwe ordes, gevormd door fundamentalisme, racisme en staatsgeweld.

Die diagnose vertelt echter niets over hoe Vandenbergs beelden zich verhouden tot haatdragende taal en fundamentalistische of fascistoïde overtuigingen. Het is te makkelijk om te stellen dat ze door zijn werk worden omgezet in een spel van kleur en beweging, of om het kinderlijke idioom te associëren met vrijheid en het vormeloze. Het gaat hier om meer dan louter bevrijding of satire. Tekenen en schilderen betekent bij Vandenberg een voortdurende strijd om vanuit de beweging tot een andere orde te komen. Artistieke beslissingen genereren in dat gevecht steeds nieuwe beklemmingen, elk werk is existentieel belast.

Dat geldt ook voor een tweetal schilderijen met een raster van stippen in uiteenlopende kleuren, waartussen lijnen zijn geschilderd die de structuur van het raster niet wezenlijk veranderen; op één schilderij doemt hieruit opnieuw het zinnetje ‘kill them all’ op. Breken of reproduceren deze werken de patronen, stemmen en symbolen die de kunstenaar achtervolgen? Op twee tekeningen die het tentoonstellingsparcours afsluiten, staat te lezen: ‘un grand amour suffit’. Is hier de kunstenaar aan het woord? Biedt deze grote liefde een uitweg uit de haat, of wordt opnieuw een paranoïde stem opgevoerd?

Molenbeek maakt deel uit van een reeks tentoonstellingen in Bozar over ‘Kunst en Welzijn’, waarin het gaat over het helende vermogen van kunst. Vandenberg had daar zijn eigen ideeën over. In een gesprek met Bernard Dewulf in februari 2008 vraagt de kunstenaar zich af: ‘Hoe kun je in de wereld overleven zonder neurotisch te zijn? De neurose lijkt me een vorm van genezing in ons systeem.’ Maar is de neurose niet juist de ziekte van het systeem dat ons bevangt? Zijn fundamentalisme en racisme niet eigenlijk neuroses?

Dergelijke vragen maken van Molenbeek een ongemakkelijke tentoonstelling, maar ze krijgen amper aandacht in de zaalteksten. Vandenberg wordt, in zijn eigen woorden, opgevoerd als ‘témoin à charge’, ofwel ‘getuige ten laste’. De term veronderstelt het neutrale perspectief van de buitenstaander. Maar door wie werd deze getuige opgeroepen? Waarom deze kunstenaar, in dit instituut, over die plek?

 

• Philippe Vandenberg. Molenbeek, tot 3 januari 2021 in Bozar, Ravensteinstraat 23, Brussel.