width and height should be displayed here dynamically

Public Press+News Network (1971-1972), Seth Siegelaub

‘There are always two sides to every news story. All of the present New York daily newspapers combined still only give you one side.’ Deze slagzin prijkt op een affiche voor een krant die nooit is uitgegeven, hoewel de voorbereiding bijna een jaar in beslag nam. Ook de poster bestaat niet; wel een mock-up, met de hand getekend, en met bovenstaande slagzin. Die bevindt zich samen met de andere spaarzame overblijfselen van het Public Press+News Network in het MoMA, als onderdeel van de Seth Siegelaub Papers. 

Hoewel de naam anders doet vermoeden, was het Public Press+News Network (PP+NN) een eenmansinitiatief, aangezwengeld, gaande gehouden en uiteindelijk stopgezet door duizendpoot Seth Siegelaub (1941-2013). Het bevindt zich op een biografisch scharnierpunt tussen diens canonieke fase in de tweede helft van de jaren zestig als curator in New York die naam maakt met tentoonstellingen-in-boekvorm van kunstenaars die later als ‘conceptueel’ zijn bestempeld (zoals Lawrence Weiner, Robert Barry en Jan Dibbets), en zijn minder bekende incarnatie als de vanuit Parijs opererende uitgever en bibliograaf van marxistische massamediakritiek en politiek drukwerk. Rond 1970 raakt Siegelaub ontgoocheld over ‘de hele machinerie van de kunstwereld’, en gaat hij op zoek naar mogelijkheden om zijn organisatietalent meer maatschappelijk rendement te geven. Dat resulteert in projecten waarin politieke en economische vragen prevaleren, zoals de ontwikkeling van een contract om de rechten van kunstenaars te waarborgen bij doorverkoop en een fondsenwervingstentoonstelling voor dienstplichtige soldaten die zich tegen de Vietnamoorlog keren. In dezelfde periode ontwikkelt Siegelaub zijn ideeën over PP+NN, als een platform voor alternatieve, anti-establishment journalistiek, en zijn eerste project buiten de kunstwereld.

Wat PP+NN precies was of moest worden, valt te reconstrueren uit de documenten in het MoMA-archief: vijf voorbereidende nieuwsbrieven, offset gedrukt op standaard Amerikaans briefpapier (215 op 279 mm), waarvan de eerste verscheen op 7 juni 1971 en de laatste in april 1972; voorgedrukte enveloppen; mock-ups van posters en krantenpagina’s en andere moeilijk te categoriseren, efemere paperassen. (Een uitgebreide selectie van deze documenten was enkele jaren terug te zien in Seth Siegelaub: Beyond Conceptual Art in het Stedelijk Museum Amsterdam.) Siegelaub beoogde met PP+NN een expliciet linkse nieuwsvoorziening te beginnen als tegenwicht tegen de reguliere conservatieve pers. In eerste instantie was het doel een onafhankelijke krant met eigen correspondenten; later werd de inzet een persagentschap om media van kritisch nieuws te voorzien. Wellicht hebben logistieke en financiële obstakels een rol gespeeld bij Siegelaubs besluit om het project niet voort te zetten, maar belangrijker lijkt dat hij begin 1972 naar Parijs verhuist en daar andere projecten aanvangt (zoals het International Mass Media Research Center). In de laatste, vanuit Parijs geschreven nieuwsbrief van april 1972 oppert hij nog dat PP+NN in plaats van een alternatieve krant in New York een vanuit Parijs gerund persbureau kan worden, met een wekelijks bulletin getiteld Access to Sources, maar dat is het laatste dat we van zijn journalistieke façade-organisatie horen.

Zoals de slogan van PP+NN aangeeft, zal de nieuwe krant geen neutraal nieuws brengen. De ‘andere kant’ moet aan bod komen, de kant die door reguliere kranten wordt genegeerd. Het voor de journalistiek zo heilige ‘streven naar objectiviteit’ is geen uitgangspunt. Als alle andere kranten samen maar de helft van het verhaal vertellen, is het gerechtvaardigd om daar een ander subjectief verhaal tegenover te plaatsen, zonder dat er gestreefd wordt naar een journalistieke Aufhebung.

Ideeën als die van Siegelaub hangen in de lucht in de jaren zestig en zeventig. In Duitsland breken Alexander Kluge en Oskar Negt in hun belangrijke werk Öffentlichkeit und Erfahrung (1972) een lans voor ‘parallelle instituties’ – scholen, cultuurcentra maar ook media – die gezamenlijk een ‘proletarische publieke sfeer’ vormen als tegenwicht voor de ‘burgerlijke publieke sfeer’. In Nederland roept in 1970 de uit Provo voortgekomen Kabouterbeweging de Oranjevrijstaat uit, met een schaduwregering van ‘volksdepartementen’, en solidariteitsvoorzieningen op het gebied van huisvesting, kleding en voeding. Bovendien zijn maar liefst 28 tijdschriften aan de beweging verbonden. Aan de andere kant van het ijzeren gordijn doen in dissidente kringen soortgelijke begrippen de ronde. In Tsjecho-Slowakije spreken de activisten rond Charta 77 over een ‘parallelle polis’ om de verbondenheid van clandestiene journalistieke, academische en culturele initiatieven te omschrijven, terwijl Poolse dissidenten de termen ‘tweede’ of ‘parallelle samenleving’ verkiezen. En ook in de Verenigde Staten bloeit, als onderdeel van de ‘tegencultuur’, de parallelle informatie-ecologie van underground blaadjes, in eigen beheer uitgegeven kranten en politieke pamfletten. Alleen al in New York zijn er in de jaren zestig en zeventig meer dan 75 alternatieve nieuwsmedia actief, met grote verschillen in oplage, bereik en levensduur.

In deze golf van nieuwe media wordt het objectiviteitsbeginsel – het idee dat een journalist onpartijdig moet blijven en zich beperkt tot neutrale registratie van feiten – ter discussie gesteld. Wat voor dominante groepen in de samenleving als ‘objectiviteit’ doorgaat, blijkt vanuit een meer perifeer standpunt een onderdrukkend waarheidsmonopolie. Opkomende sociale bewegingen ontmaskeren de fameuze neutrale toeschouwer-journalist als een witte man en tonen aan hoe via deze figuur dominante waarden automatisch worden geaccepteerd in de nieuwsproductie. De alternatieve kranten en tijdschriften werken expliciet vanuit perspectieven en invalshoeken die door de meerderheidsmedia genegeerd of gemarginaliseerd zijn.

Tegen deze achtergrond kan PP+NN begrepen worden. ‘Objectiviteit is een mythe,’ stelt Siegelaub onomwonden in een van de nieuwsbrieven. ‘De gewone pers gelooft in het bestaan van een objectieve realiteit, waarin ‘zekere’ feiten en waarden verondersteld worden algemeen bekend te zijn en gedeeld te worden. Deze zogenaamde feiten worden ‘feiten’ omdat ze vaak zonder ophouden zijn herhaald.’ Het idee is daarom, zo staat in de tweede nieuwsbrief, om de pers een spiegel voor te houden: ‘Het is ons doel de pers van New York te coveren – kranten, tijdschriften, radio en televisie – met het soort hardleersheid die de pers zelf te zelden toepast in de manier waarop ze de wereld covert.’ Ook de concentratie van macht en kapitaal in de Verenigde Staten, waar al in de jaren zestig een klein aantal concerns de meerderheid van de journalistieke kanalen bezit, is een beweegreden om een nieuwsmedium op te richten. ‘Het uitgangspunt om PP+NN te starten is dat de wereld een betere plaats zou zijn als meer van de private beslissingen in de wereld publiek zouden worden.(…) Te veel macht en controle in deze wereld is totaal privaat.’ Tegen de achtergrond van de steeds verder escalerende, maar in de media gerechtvaardigde Vietnamoorlog, wordt de mainstreamjournalistiek medeplichtigheid verweten, want de pers verliest het controlerende vermogen over wat politieke, financiële, of militaire elites zoal bekonkelen. Onafhankelijkheid, financieel en moreel, is voor het PP+NN een basisvoorwaarde, net als ‘een referentiekader dat niet van het establishment komt, met alternatieve criteria en feiten, teneinde de vooroordelen van ‘officiële bronnen’ te vermijden, de misleidende toespelingen, de verdraaiingen van de context, en de weglatingen die vandaag karakteristiek zijn voor New Yorkse kranten.’

De nieuwsbrieven lopen over van ambitie. Het eerste exemplaar (7 juni 1971) is in feite een beleefde ronselbrief. Via een vragenlijst probeert Sieglaub gelijkgestemden als medewerker te werven. Een sterk netwerk is van groot belang voor het welslagen van PP+NN, dat voor nieuwsgaring aangewezen is op correspondenten – amateurs en professionele journalisten; lokaal, nationaal en internationaal. De lijst bevat vragen zoals: ‘Zou u in staat zijn om ons dagelijks nieuws te zenden zoals het zich voordoet in uw buurt? […] Wat zou de beste manier zijn om kopij en foto’s tot bij ons in New York aan te leveren? De telefoon? Een telefacsimile? Een telex?’

De volgende nieuwsbrieven dienen een dubbel doel. Het zijn beginselverklaringen maar ook werkplannen waarin wordt uitgewerkt hoe de krant zal functioneren. Zo wordt een – per brief veranderend – beeld geschetst van het verwachtte publiek, het organisatiemodel, het format, de inhoud, het financiële model en de distributie. In de derde nieuwsbrief (25 augustus 1971) dagdroomt Siegelaub van een op weekdagen verschijnende krant van 32 pagina’s, oplopend naar 40 pagina’s zodra alle kinderziektes zijn overwonnen, met een oplage van 10.000 en een verkoopprijs van 15 dollarcent. Een titel blijkt niet nodig: in de titelplaat – of de ‘vlag’ – staat in plaats van een naam de verschijningsdatum in stevige sans-serifletters.

In de vierde nieuwsbrief (20-21 januari 1972) is er voor het eerst wel sprake van een titel: The New York Daily Newspaper Rider. Het woord Rider wijst op een koerswijziging: niet langer is het doel een dagblad dat draait op een nieuwsnetwerk en dat autonoom opereert. Hoewel zelf ingewonnen nieuws nog steeds een belangrijk bestanddeel is, wordt de Rider voorgesteld als een paramedium waarin nieuws uit de New Yorkse kranten kritisch onder de loep wordt genomen, door berichten in hun oorspronkelijke opmaak over te nemen en van commentaar te voorzien.

Een van de meest tot de verbeelding sprekende PP+NN-documenten is een schets waarin Siegelaub dit heeft gevisualiseerd. De schets toont een pagina van de Rider waarin, op z’n Drostes, een nieuwsartikel uit een andere krant is opgenomen, maar dan omkaderd door opmerkingen. Die kanttekeningen verwijzen naar specifieke passages in het nieuwsbericht, dat vakkundig wordt ontleed en ontmanteld. Het doet denken aan de notities die een enthousiaste lezer in een boek krabbelt, maar in plaats van intieme aantekeningen betreft het hier publiek commentaar. Als in een Escherachtige omkering wordt de krantenpagina tot afbeelding verkleind, en de kantlijn tot krant gepromoveerd. Hier toont Siegelaub zich voor het eerst werkelijk innovatief ten opzichte van de reeds bestaande alternatieve media en de conventies van het krantenformat. Een krant is normaal gezien een eenrichtingsmedium binnen een rechttoe rechtaan communicatiemodel, tussen de gezaghebbende redactie als zender en een passief publiek als ontvanger. De enige vorm van feedback is de ingezonden brief. De Rider is een instrument om dit in stenen tafelen gebeitelde communicatiediagram open te breken – om terug te praten tegen het nieuws.

Een kleine halve eeuw verder heeft het internet alle lineaire twintigste-eeuwse mediadiagrammen tot de prullenbak veroordeeld. Terugpraten tegen het nieuws is makkelijker dan ooit. Het publieke debat is opengebroken en het aantal actoren verveelvoudigd; tegelijk dreigen informatieconsumenten door extrapolaties van hun zoekgedrag gekerkerd te raken in gepersonaliseerde waarheidsbubbels. Maar wat het PP + NN vandaag het sterkst oproept, is dat dergelijke dagdromen over een parallelle publieke sfeer momenteel op een wrange manier bewaarheid worden aan de uiterst rechtse zijde. Zeker in de Verenigde Staten is het momenteel niet links maar juist nieuwrechts of alt-right dat zich als tegencultuur profileert en een infowar voert tegen een verondersteld nieuwsmonopolie van een liberale elite. Gretig wordt daarbij geleend uit het retorische repertoire van twintigste-eeuwse sociale bewegingen, precies om de erfenis van die bewegingen aan te vallen. Siegelaubs ronkende pleidooi voor alternatieve feiten en criteria, tegen de ‘officiële’ bronnen in, zou tegenwoordig zo afkomstig kunnen zijn van Breitbart News, InfoWars, Gateway Pundit of een ander mediaplatform dat beweert anti-establishment te zijn maar in feite pro-Trump is. Deze platformen zijn op hun beurt verweven in een digitaal web van alt-right vlogs, podcasts, fora en chatrooms, zo fijnmazig dat ze niet alleen als parallelle publieke sfeer fungeren, maar zelfs als parallelle realiteit waar alternative facts, racistische memes en gebricoleerde identitaire theorieën ongehinderd resoneren.

 

Met dank aan Herbert Ploegman.