width and height should be displayed here dynamically

René Daniëls. Een tentoonstelling is ook altijd een deel van een groter geheel

In de catalogus van de nieuwe René Daniëlstentoonstelling in het Van Abbemuseum gebruikt gastcurator Roland Groenenboom grote woorden: ‘Het recente werk negeren en de kunstenaar dus eigenlijk na 1987 dood verklaren omwille van het behoud van een sluitend oeuvre van een virtuoos schilder – en niet te vergeten van de economische waarde hiervan – riekt naar geschiedvervalsing.’ Het maakt treffend duidelijk waar het in deze tentoonstelling primair om draait: het heropenen van een oude discussie.

Deze discussie gaat over het werk dat René Daniëls heeft gemaakt nadat hij in 1987 werd getroffen door een dubbele hersenbloeding. En indirect gaat het ook over het oeuvre daarvoor: in hoeverre mogen de ‘late werken’ nog daartoe worden gerekend? Tijdens de vorige grote overzichtstentoonstelling van Daniëls in het Van Abbe, The Most Contemporary Picture Show (1998), trok toenmalig directeur Jan Debbaut nog een scherpe grens. ‘René Daniëls lijdt aan taalstoornissen, waardoor het niet duidelijk is wat hij nog wel of niet begrijpt’, vatte het dagblad Trouw (30/04/98) het toenmalige standpunt samen. Volgens Debbaut lag de kwaliteit van Daniëls’ kunst in het ‘alert en scherp reageren op actuele ontwikkelingen in de maatschappij en de beeldende kunst’, en was de kunstenaar tot die alertheid niet meer in staat. Maar volgen we Groenenboom en huidig directeur Charles Esche, dan is Daniëls inmiddels weer zozeer de oude dat dit standpunt dringend moet worden herzien. Tegenover het allengs mythische jaar 1987 (ongeval) plaatsen zij een nieuw mythisch jaar: 2007. In dat jaar zou Daniëls, die tot dan toe gezien zijn fysieke beperkingen alleen nog maar tot tekenen in staat was, weer zijn begonnen met schilderen en de draad van zijn oeuvre weer hebben opgepakt, precies daar waar die twintig jaar eerder werd afgebroken: bij de fameuze Performance– en Lentebloezem-schilderijen van kort voor het ongeval.

De inrichting van de tentoonstelling lijkt erop gericht deze claim te onderbouwen. Net als The Most Contemporary Picture Show biedt Een tentoonstelling is ook altijd een deel van een groter geheel – de titel is ontleend aan een vroegere, ongedateerde tekst van de kunstenaar – een chronologisch overzicht van Daniëls’ werk vanaf 1976, het jaar waarin hij als aanstormend talent afstudeerde aan de Academie van Den Bosch. Maar anders dan in deze vorige overzichtstentoonstelling wordt de lijn nu doorgetrokken en wordt – door de mythische jaren 1987 en 2007 met elkaar te verknopen – het werk van ná het ongeval expliciet gepresenteerd als ‘deel van een groter geheel’: het oeuvre vanaf 1976 tot heden. In twee zalen hangen de recente schilderijen (vanaf 2007) zij aan zij met onder meer de Lentebloezem-schilderijen (1987). Er zijn ongeveer dertig nieuwe, titelloze werken: overwegend kleine doeken, maar ook een wandtekening die Daniëls speciaal voor deze tentoonstelling heeft gemaakt. En het moet gezegd: het is intrigerend om te zien hoe Daniëls in al deze nieuwe werken op vroegere motieven teruggrijpt. Inderdaad, alsof hij de in 1987 afgebroken draad weer probeert op te pakken.

Met name de Lentebloezem-schilderijen moeten een dankbare bron van inspiratie zijn geweest. Menig nieuw werk lijkt er zowel qua opzet als thematiek rechtstreeks op te zijn geënt. Zo bestaat de voorstelling van een van de allervroegste nieuwe schilderijen (Zonder titel, 2007) uit een gestileerde weergave van een boom. Uit de boomtakken groeien woorden. Net als in enkele van de Lentebloezem-schilderijen gaat het om titels van eigen werken. Radicaal anders is echter de stilistische vorm. Kleur is nagenoeg verdwenen. De meeste nieuwe schilderijen zijn zwart op wit, waaraan soms één of twee kleuren zijn toegevoegd (in Zonder titel uit 2007 een beetje groen). En ze zijn niet langer ‘geschilderd’ met de kwast, maar met viltstift en spuitbus. Wat tot gevolg heeft dat ze wel wat weg hebben van cartoons, al denk je soms ook onwillekeurig aan graffiti – ironisch genoeg een stijl waarmee de vroegere Daniëls weinig op had. Het heeft uiteraard alles te maken met de fysieke beperkingen waarmee de kunstenaar sinds zijn ongeval worstelt. Dit verklaart ook het overwegend kleine formaat. Daniëls beschikt niet langer over een studio, maar maakt zijn werk thuis aan de woonkamertafel.

Voor Groenenboom en Esche is deze vormverandering echter niet relevant. ‘Wat in zijn [Daniëls’] hoofd omgaat is nog net zo interessant, fris en springerig als vroeger’, aldus Esche. Toch is het precies dit wat je bovenal in het recente werk mist: de alertheid van geest. Herhaling van motieven was altijd al een constante in Daniëls’ werk. Maar in deze nieuwe schilderijen is de herhaling direct, zonder de schilderkunstige dubbele bodems die zo typerend waren voor het vroegere oeuvre. En nieuwe, frisse leidmotieven, met eenzelfde potentie als de ‘lentebloezem’ of het ‘vlinderdasje’, heeft het nieuwe werk vooralsnog niet opgeleverd. Het dichtst in de buurt van zo’n leidmotief komt een beeld dat in praktisch alle nieuwe werken opduikt: een kleine planeet, die door een directe lijn en een gezamenlijke baan is verbonden met een grotere planeet waarop vaak het woord ‘aarde’ staat geschreven. Maar ook dit motief is afkomstig van een ouder schilderij (Zonder titel, 1981).

Wat in dit nieuwe oeuvre gebeurt, laat zich misschien nog het beste omschrijven als reframing: oude motieven worden in een nieuw kader geplaatst waarbinnen ze een nieuwe betekenis krijgen. Zo heeft het oude motief van de twee planeten binnen de context van het huidige werk volgens Groenenboom de nieuwe betekenis van een ‘symbool’ voor de tegenwoordige gemoedstoestand van de kunstenaar. Hij heeft het gevoel te leven op een andere planeet, bekijkt de wereld vanaf een verre afstand. En misschien is dit wel het grootste verschil met vroeger: het nieuwe oeuvre is op een eigenaardige manier naar binnen gekeerd, van het leven afgewend. Als een planeet die een baan maakt rond de aarde, cirkelt het rond het oeuvre van weleer, waar de inspiratie vandaan moet komen. ‘De binnenwereld zoals hij die schilderde in 1987 dient vandaag de dag als inspiratie voor zijn huidige binnenwereld’, schrijft Groenenboom. ‘De camera obscura projecteert vroegere schilderijen in de hersenen […].’

Kortom, het is anders. En je bekijkt het ook anders. Dat leidt ertoe dat je ook andere maatstaven gaat hanteren. Het is vrijwel onmogelijk om het vroegere en dit late werk op grond van dezelfde criteria te beoordelen. Dat zou ook niet fair zijn ten opzichte van de kunstenaar, voor wie het maken van kunst ongetwijfeld een levensnoodzaak is. Daar ligt het probleem van deze tentoonstelling. Problematisch is niet dat het nieuwe werk wordt getoond, maar de manier waarop. In het Van Abbe is momenteel nog een andere, kleinere presentatie te zien, waarin Daniëls een rol speelt. Eindhoven, niet Eindhoven, zoals de titel luidt, belicht onder meer aan de hand van door hemzelf geschoten filmpjes het Eindhovense punkverleden van de kunstenaar. Je zou je kunnen afvragen of de historische waarheid niet beter was gediend wanneer ook dit nieuwe oeuvre in zo’n separate tentoonstelling zou zijn gepresenteerd: niet als een voortzetting van het vroegere oeuvre, maar als een nieuw begin. Een toepasselijke titel had kunnen zijn: Daniëls, niet Daniëls.

 

René Daniëls. Een tentoonstelling is ook altijd een deel van een groter geheel, tot 23 september in het Van Abbemuseum, Bilderdijklaan 10, 5611 NH Eindhoven (040/238.10.00; www.vanabbemuseum.nl).