width and height should be displayed here dynamically

Roger Ballen – Ed van der Elsken

In het FotoMuseum Antwerpen lopen momenteel twee monografische tentoonstellingen die elkaar mooi aanvullen. De eerste tentoonstelling is gewijd aan de Zuid-Afrikaanse fotograaf Roger Ballen (°1950). Enkele jaren geleden brak deze fotograaf internationaal door met een reeks intense beelden over het harde leven op het Zuid-Afrikaanse platteland en in de troosteloze voorsteden. De beelden die nu in Antwerpen getoond worden, lijken zowel inhoudelijk als formeel nauwelijks af te wijken van dit ouder werk: dezelfde kale, desolate ruimtes en grotesk vertekende, monsterachtige hoofden (de vrucht van generatielange inteelt, zo lijkt het wel) vullen het beeldvlak, dezelfde existentiële ontreddering overvalt de kijker.

Toch is er wel degelijk iets veranderd. Die vernieuwing heeft alles te maken met de toegenomen graad van enscenering. De kracht van zijn eerder werk lag juist in de spanning tussen een documentaire registratie en de (voorzichtig) sturende ingrepen van de fotograaf. Vandaag kiest Ballen echter resoluut voor een (al te) gekunstelde enscenering. Die artificialiteit geeft zijn beelden vaak een storende nadrukkelijkheid. Al te vaak speelt zich hetzelfde scenario af: in een lege ruimte, hoogstens wat opgefleurd met verwrongen ijzerwerk, her en der opgeplakte elektriciteitsdraden of monsterachtig uitvergrote tekeningen (elementen die een schijn van bewoning moeten suggereren), wordt een levend wezen (mens of dier) geplaatst. De claustrofobische ruimte waarin deze figuren vast raken, wordt onmiddellijk symbolisch geduid: de schrale kamer staat dan voor een gevangenis waar het leven op een dood punt is aanbeland. Die symbolische lectuur bant meteen elke concrete informatie uit het beeld: elke foto toont de menselijke conditie an sich, vertelt niets over het leven van deze of gene individu. Met een uiterst rudimentair formeel vocabularium herhaalt de fotograaf op drammerige wijze steeds dezelfde boodschap. (ik vind niet dat de criticus moet voorspellen dat ‘de toeschouwer’ na verloop van tijd zal afhaken, daarom heb ik dat weggeredigeerd) Uiteindelijk hebben de beelden te weinig reliëf om lang te kunnen blijven boeien.

De tweede tentoonstelling (een samenwerking tussen het Nederlands Fotoarchief, het Nederlands Filmmuseum en het FotoMuseum Antwerpen) biedt onder de titel ‘Leve ik!’ een overzicht van de rijkgevulde carrière van de Nederlandse reportagefotograaf Ed van der Elsken (1925-1990). Wat de titel van de tentoonstelling in elk geval juist weet te treffen, is de gretigheid waarmee deze uitbundige fotograaf opereerde. Van der Elsken is geen reportagefotograaf die vanuit de marge de gebeurtenissen gadeslaat, maar iemand die zich volop in het leven stort. Zijn vitalistisch project staat in het teken van een intieme nabijheid, niet van een intellectuele afstandelijkheid. Die diepe emotionele verbondenheid met het leven maakt hem meteen ongeschikt als oorlogsfotograaf. Omdat hij niet in staat is de maatschappelijke, sociale of culturele oorzaken van oorlog en geweld te doorgronden (oorlog is voor hem niet meer dan dat gelazer dat nu eenmaal met tussenpozen opduikt en ieders leven overhoop haalt), is hij trouwens ook niet in staat daar iets zinnigs over te vertellen. Zijn werk hoort thuis in de traditie van de humanistische (en optimistische) reportagefotografie die na de Tweede Wereldoorlog de toon zette.

In de jaren vijftig debuteerde van der Elsken met een schitterend fotoboek over zijn verblijf in Parijs. Het in 1956 gepubliceerde Een liefdesgeschiedenis in Saint Germain de Près leverde hem (terecht) een plaats op in de geschiedenis van de fotografie. De personages in dit boek fungeren als een soort van spiegelbeeld voor het turbulente leven van de fotograaf. Ze moeten hem als het ware helpen bij het beter aflijnen van zijn eigen existentiële positie. Naarmate de fotograaf ouder werd, verloor deze werkwijze echter veel van zijn charme en scherpte. De (vaak jonge) mensen die de fotograaf in de jaren tachtig vastlegde, beantwoorden zijn impertinente blik met een wedervraag: “Waarom kijk jij naar mij? Wat zie je in mij?” Door het leeftijdsverschil staat de fotograaf niet meer op hetzelfde niveau als zijn onderwerp en dat wreekt zich. In plaats van een spiegel werd de persoon voor de camera nu een projectiescherm waar de fotograaf (ongestraft?) zijn verlangens op kan projecteren. Van der Elsken injecteert hen met een vitalisme waar ze nauwelijks enig uitstaans mee lijken te hebben (en dat ze zelf uiterst verdacht vinden).

Het multimediaal geweld (foto’s op de muur, projecties van verschillende reeksen op zwevende schermen, kleine beeldschermen waarop zijn video’s getoond worden en liggende breedbeeldschermen met zijn buitenlandse reportages) dat de bezoeker van deze tentoonstelling overvalt, sluit mooi aan bij de opvattingen van deze uiterst productieve fotograaf. Kwantiteit is voor hem belangrijk omdat het zijn (haast kritiekloze) overgave aan de wereld perfect illustreert. Voor Ed van der Elsken is fotograferen in eerste instantie een (snelle) handeling, geen (trage) reflectie. Tegelijkertijd, door de pure vertaling van dit fotografisch adagium in de scenografie van de tentoonstelling, mist de tentoonstelling een uitgelezen kans om dit oeuvre met de nodige kritische afstand te bekijken. Zo ontpopt ze zich eerder tot een hagiografie waarin elke kritische noot ontbreekt.

Meer zelfs, de (lichte) vorm van kritiek die tot uiting komt in de titel van de tentoonstelling, slaagt er niet in het werkelijke probleem van dit oeuvre in beeld te krijgen. Niet het ongebreidelde egocentrisme van een fotograaf die zichzelf nooit in twijfel trok, is het wezenlijk probleem, wel dat dit ‘fotografisch ik’ nauwelijks enige psychologische of morele evolutie heeft doorgemaakt. Van der Elskens afkeer van een intellectuele dialoog met de geschiedenis van de fotografie (of met de geschiedenis tout court) – een afkeer die duidelijk blijkt uit enkele citaten op de muren van de tentoonstellingszaal – zal daar wellicht niet vreemd aan zijn. Een haast onwereldse overgave aan de chaotische realiteit (hoe charmant en noodzakelijk deze soms ook moge zijn) leidt niet noodzakelijk tot intelligente fotografie, alleen maar tot steeds meer van hetzelfde. Een meer doordachte presentatie van dit veelvormige oeuvre had een wat scherper inzicht in de eigenlijke kern ervan mogelijk gemaakt en meteen ook de beperkingen ervan beter in kaart gebracht.

Ondanks de inhoudelijke en formele verschillen hanteren zowel Roger Ballen als Ed van der Elsken een gelijkluidend vertoog over fotografie. In de voor fotografie zo cruciale spanningsverhouding tussen het automatisme van het apparaat en de keuzevrijheid van de fotograaf, kiezen zij allebei resoluut voor de autonomie van de fotograaf. Het is zijn sensibiliteit, het is zijn enscenering die het fotografische beeld van betekenis moet voorzien. Tegelijkertijd maken beide tentoonstellingen pijnlijk duidelijk welk gevaar de fotografen lopen die voor een dergelijk pad kiezen: een te schrale formule leidt tot oeverloze clichés, te weinig flexibiliteit tot een futloze herhaling.

 

• Roger Ballen – Shadow Chamber (1994-2004) Ed van der Elsken – ‘Leve ik!’ lopen nog tot 28 mei in het FotoMuseum Antwerpen (www.fotomuseum.be).