width and height should be displayed here dynamically

Round Midnight

Ik vluchtte als jongeman voor het daglicht in de verduisterde bioscoop, naar het oplichtende scherm. Een kunstzon.

Ik ben een dag-, geen nachtmens; de tonus van de moeilijke ochtend is mij liever dan de extase van de nacht. Het herbeginnen is mij liever dan het voortdoen (please, stay a little bit longer; verweile nur).

Mij is de dag en de helderheid die verantwoordelijkheid toekent liever dan de verwarringen van het nachtleven en zijn wezenlijke onverantwoordelijkheid.

Ik ben dus slecht geplaatst om de nacht te beschrijven. Of juist niet.

*

Het nachtleven is niet de hele nacht. Tegenover het nachtleven staat het nachtdenken, het nadenkende. Hun configuratie is tegengesteld.

Het nachtleven is de roes der mogelijkheid. Het nachtleven is een belofte (ook al is haar toekomst kortstondig), een bevlogen denken (dat bij het ochtendgloren echter als iets ongedachts vervluchtigt), van onbegrensde plannen (zonder enige wil of mogelijkheid ze te realiseren). Het nachtleven verenigt het absoluut mogelijke en het radicaal onmogelijke. Het nachtleven heeft geen houvast in enig realiteitsprincipe. Het nachtleven sluit de realiteit uit. Het nachtleven is extatisch. Lichtloos roept het een ander licht op, dat van een lichtende mogelijkheid.

Het nachtdenken daarentegen (de heilige Hiëronymus) is niet gericht op de toekomst, maar op het verleden dat men in al zijn dimensies, vooral in al zijn vergeefsheid, wil doordenken. (Ook hier dus een combinatie van onmogelijkheid en mogelijkheid, maar in omgekeerde volgorde.) Het nachtdenken verdiept het verleden, geeft aan het verleden in die zin ook tegenwoordigheid. Verliest men in het nachtleven iedere band met het verleden (dus met het huis waar men niet naar terug wil), in het nachtdenken verhevigt die band. Men doorleeft het geleefde leven, dat wil zeggen, men ziet tegelijk zijn fatale onveranderlijkheid (te laat), maar beseft ook de mogelijkheid om die fataliteit om te zetten in een aanwezigheid van een andere orde (aanvaarden, berusten – maar die termen zijn te passief, het gaat eerder om een transformatie). Het nachtdenken is een intense omhelzing die het verleden tot leven wekt en zo zijn eigen extase creëert. Het herdenken als een her-inneren. Het is het verinnerlijken van wat men weet, al te goed weet: dat men sterfelijk is en dat dit niet meer ongedaan te maken valt.

Het nachtleven is de noodtrap naar de zolder om het ‘te laat’ en het ‘voorgoed’ om te zetten in de uitdaging van een ‘nu-meteen’. Het is tegelijk uitnodiging en uitdaging van het (al te bekende, en toch) onbekende. Al te bekend en dus kortstondig, al te bekend en dus zonder verantwoordelijkheid. Een magisch ‘desondanks, toch’. In die zin is de nacht een levenshouding, een eigen levensproject.

De apollinische dag. Tegenover de nacht met zijn misdaad en orde, passie en passionele moord, dubbelheid en geconcentreerdheid, verwarring van het lichaam tegenover de helderheid (of juist niet) van de studie. Het apollinische licht is tegelijk van een onvoorstelbare wreedheid. (Apollo en Marsias – men doet er goed aan zich te realiseren dat de grote misdaad zich afspeelt bij dag, onder het teken van de instrumentele rede.) 

*

De nacht kan niet geschilderd worden. Het is steeds een contrast met licht dat het nachtelijke oproept. Het is steeds vanuit en tegenover het licht dat de nacht gedefinieerd wordt als afwezigheid van licht, niet als een substantie op zich. De nacht in beelden is met andere woorden een lichteffect. De afgebeelde nacht is een bepaald soort licht. Het is geen uitgaand, maar een aantrekkend licht.

Dag en nacht staan niet alleen tegenover elkaar, als polen, maar zitten ook in een graduele verhouding, een glijdend stijgen en dalen. Licht dat toeneemt, licht dat afneemt. De overgangen zijn bij uitstek van een spanning, verwachting doordrongen.

Die spanning voelen we in onze cultuur het sterkst in het tenebrisme van Caravaggio tot De La Tour, dat een religieuze heftigheid laat zien geworteld in doorleefde onzekerheid, maar ook in een wonderlijke overtuiging. Het licht is openbaring in de duisternis. Het licht wijst het heilige aan, maar vertroebelt door de meerstemmigheid van het drama, want hier wordt niet episch verteld, maar dramatisch complex gemaakt. Het is een licht dat volume creëert en daarmee de passie van de zeventiende eeuw voor de sculptuur als de eerste der kunsten vrijgeeft. Het sculpturale, het driedimensionale, het vullen van de ruimte tussen de scène op het doek en de ruimte van de beschouwer, is het hele spel van deze periode. Dit spel kan alleen gespeeld worden vanuit een donkere onderlaag.

De kering van het licht in de tweede helft van de negentiende eeuw heeft te maken met de witte onderlaag, die ieder donker onmogelijk maakt. Het licht straalt niet naar ons toe, is geen verovering op de donkere onderlaag, maar een reductie in het vlak. Het is een ongericht licht dat zichzelf als onderwerp heeft, niet in dienst staat van een onderwerp dat het belicht.

De nocturne in de muziek is fundamenteel een romantisch genre waarin innerlijkheid en fantasie, grilligheid en improvisatie samengaan. Het is een solistisch genre, voor de huiskamerpiano. Het is geen lyrische, maar een ongestructureerde vorm. Een essay eerder dan stelling. Nu eens uitnodigend, dan weer afwijzend, nu eens naar buiten, dan weer naar binnen gericht.

De nocturne heeft te maken met visuele informatie, maar ook met auditieve: het wordt namelijk stil, gedempt.

De nocturne is terughoudend, ingetogen (wat een oud woord!). 

*

Er is de nacht over een landschap (Friedrich, Lorrain, Turner, Isabey), er is de nacht over een stad. De nacht als deel van de natuur, de nacht als deel van een verhevigde cultuur. De nacht in de natuur opent de wereld als geheel, de nacht van het stadsleven opent de oppositie. De natuurnacht verbindt, de stadsnacht articuleert en negotieert. De overgang van verlicht en niet verlicht, van een lichtend binnen en een donker buiten, maar ook van liefde en haat, van aantrekkingskracht en onverschilligheid, van mannelijkheid en vrouwelijkheid, van gelukkige en ongelukkige seksualiteit.

Het is merkwaardig dat de stadsnacht met al zijn mogelijkheden claustrofobisch is en de natuurnacht een kosmische opening maakt. Het stadslicht sluit op in al zijn variaties, het natuurlicht verbreedt door zijn stabiliteit. Wat een verschil tussen de jongen in de stad en de jongen die zich ’s nachts onder de hemel neerlegt en naar boven kijkt, die buiten zichzelf is en juist daardoor aan zichzelf geopenbaard wordt. De nacht onder de hemel opent de weg naar het laatste gesprek, de stadsnacht daarentegen slaat opnieuw de weg in naar het telkens herhaalde eerste gesprek. De stad bij nacht gaat niet over het individu alleen, maar over de ontmoetingen tussen mensen, niet over de concentratie der reflectie, maar over de explosie van de ‘blind date’ met de andere sekse, met sensaties. Het nachtleven is het tegendeel van het nachtdenken, het nadenken.

 

De nacht waarover wij – hier, vanavond – spreken, is de stedelijke nacht, waarin het donker steeds gehalveerd wordt door kunstlicht. Niet de onbekende wereld, maar omgekeerd, het negatief van de bekende verschijnt er.

 

De idee van een verinnerlijkte, werkelijk donkere wereld verschoof naar een verduisterde/verlichte stad. De nocturne als landschappelijk gegeven waarin de weidsheid van het onzichtbare samenvalt met insluiting en verinnerlijking. Het innerlijk licht op, omdat er van buiten geen impulsen meer komen.

*

Round midnight kantelt er iets, op die spil draait alles om. Klokslag middernacht verliest Assepoester haar magische hulpmiddelen. Middernacht is het uur waarop vampieren wakker worden, heksen hun sabbat houden en Assepoester… Klokslag middernacht maakt de droom zich van je meester en kantelt het realiteitsprincipe.

Middernacht is het acme van de nacht. Het uur (aangegeven door een uurwerk – k1okslag!) waarop de andere wereld (angsten, nachtmerries) zich manifesteert. Dood en leven, mens en dier, mens en machine, de banale blik en het visionaire kijken, normaal en psychotisch gedrag, lage en hoge klassen komen hier samen. In alles wordt de zorg weggeveegd door allesoverheersend egoïsme.

Middernacht is het fatale uur waarop men gestraft wordt om niet thuis, in bed te zijn gebleven – maar het werkelijk, of in zijn droom, verlaten te hebben. 

*

Het licht stimuleert de beschrijving, de nacht een vertelling; het licht egaliseert, het donker contrasteert, genereert spanningen die op een ‘resolutie’ wachten. Het nachtelijke is fundamenteel narratief. Wat het aan visuele informatie verliest, wint het aan narratieve kracht. In de nacht maakt de verbeelding zich van je meester. Het licht is daarentegen geen traject, maar een stabiele referentie.

De nacht is een eindpunt. Geen overgang naar iets anders, maar definitief, als de zon aan het zenit. Iets dat in zijn perfectie niet te overtreffen is. 

*

In het beeld volstaat het een lichtpunt te hebben dat straalt om een nachteffect te induceren. Het licht dat niet beschijnt, maar zichzelf laat zien, is het teken van duisternis. In de nacht wordt het licht autoreferentieel. Het is een teken van zichzelf, verwijst naar niets anders dan zichzelf. Zo is de nacht het verdwijnen van realiteit. Het rijzen van een ander licht – hoopvol als het lichtje in het donkere woud. 

*

De nacht is seksueel gekleurd. In de nacht schuilt het vrijen, de seks, als sluitstuk, hoogtepunt, afscheid van de dag. Een lichamelijk en emotioneel licht dat even inslaat. ‘Love in the afternoon’ is van een heel andere orde.

De liefde in het donker vervangt het zichtbare door het tastbare lichaam. De scopische tegenover de tactiele seksualiteit. 

In de nacht zijn verhoudingen scherper gesteld, uitgepuurd, gewelddadiger. Het geweld als een reductie, zoals de nacht een reductie is van de wereld. De nacht is in die zin een wanhopige plek. 

*

Nacht en dag zijn modaliseringen van de afstand. Het nachtelijke installeert een bepaalde afstand: tot zichzelf, de wereld, de dingen, het bewustzijn. Het vernauwt of verbreedt, snoert aan of laat het vieren, opent ruimte of sluit ze.

 

Deze ongedateerde lezingtekst bevindt zich in het archief van Dirk Lauwaert, dat bewaard wordt in het Letterenhuis te Antwerpen.