width and height should be displayed here dynamically

Schedel en Tanden – over de rampzalige ontvangst van Container

We schrijven 1989, een historisch jaar. De economie herleeft, de Muur wankelt en de Vlaamse liberalen en christendemocraten krijgen eindelijk waar ze al jaren voor op hun achterste poten staan: een commerciële zender. Vanaf nu is het monopolie van de staatsomroep voorgoed doorbroken, wat betekent dat het ‘marktaandeel’ zijn intrede doet. ‘Kijkcijfers’ vormen geen vrijblijvende notering voor de annalen meer, ze worden nu stelselmatig gepubliceerd en besproken, teneinde de ‘concurrentiepositie’ van het eigen bedrijf te verstevigen. Hoewel, verstevigen. De BRT zit in een diep dal. De publieke opinie is vernietigend voor de staatsomroep en verwelkomt de commerciële zender met open armen en vreugdekreten. Bij de BRT, op dat moment nog geleid door Cas Goossens (administrateur-generaal) en Bert Hermans (directeur-generaal televisie), voelt men dat het roer de volgende jaren drastisch moet omgegooid worden. Maar men weet bij god niet hoe de problemen aan te pakken.

Het is in deze spannende tijden dat realisator Jef Cornelis, samen met de jonge filosofen Bart Verschaffel en Lieven De Cauter, Container maakt: een serie live gesprekken over culturele onderwerpen, nadrukkelijk niet over hedendaagse of zelfs maar moderne kunst, en dat vanuit een met koeienhuiden beklede container die ontworpen is door architect Stéphane Beel. Als het programma tien afleveringen later, dus voortijdig, wordt afgevoerd, zal het voortaan – tot op de dag van vandaag – als negatief ijkpunt gelden. Nie wieder, is de teneur bij de BRT-top, mediawatchers allerhande en zelfs bij het gros van de cultuurmakers.

Dit is een verslag over de toenmalige receptie van Container. Om nu al vooruit te lopen op de conclusie: indienContainer er niet was geweest, dan had men het moeten uitvinden. Container is het beste wat de BRT-top kon overkomen.

In Muziek & Woord, het cultuurblad van de toenmalige BRT, doen Verschaffel en De Cauter op onorthodoxe wijze uit de doeken van welke begrippen ze willen vertrekken. Het gaat om een opsomming van vijf lemma’s: de ‘container’, het gesprek, de beschaving, het allegorische kijken en ten slotte de dilettant. Container is “in een doos een klankkast maken uit flarden geschiedenis en vervolgens horen hoe de dingen klinken. Men zou het hele programma kunnen samenvatten als: ernst zonder sérieux, het nieuwe dilettantisme, cultuurfilosofie zonder pretentie. En dat alles bij wijze van spreken.” Opvallend: het begrip televisie zit er niet tussen. Het komt ook nauwelijks aan bod in de tekst. Uit alles spreekt een weerzin om televisie te maken zoals we die kennen.

Het programma krijgt in de kranten behoorlijk wat aandacht vooraf, in een stijl die we typisch Vlaams kunnen noemen. Er is een zekere interesse voor de ongewone format, maar een jolige achterdocht schemert door. Journalisten van dienst kunnen de ironie nauwelijks bedwingen. Het Volk besteedt twee kleine kolommetjes aan een interview, geeft nauwelijks iets van het gesprek weer, maar besluit toch dat “zelfs na de uitleg van Verschaffel […] er voor ons nog geen licht door de duisternis [schijnt]”. Er wordt ook aangestipt dat het programma zo laat op de avond wordt uitgezonden (22u45). Slotsom: “Soms doet men bij de Dienst Kunstzaken toch heel hard zijn best om geen kijkers te hebben.” Je krijgt niet door of die conclusie op het late uitzenduur, dan wel op het wantrouwen tegenover het hele opzet slaat. Ook bij Gazet van Antwerpen begrijpen ze weinig van de babbel met de filosofen: “Leuk allemaal, maar wat bedoelen de heren nu in feite?” HetBelang van Limburg betrapt Verschaffel en De Cauter op een belangrijke onenigheid. “Beide heren waren het er gisteren nog niet over eens op welk publiek ze eigenlijk mikken. De Cauter: ‘Mij staat voor de geest, de mensen die het Nieuw Wereld Tijdschrift lezen’. Verschaffel: ‘Daar ben ik het niet mee eens. Laten we zeggen dat we ons richten tot iedereen die op dat late uur bereid is nog een beetje zijn verstand te gebruiken.’ ” Het Nieuwsblad is mild: “De bedoeling is alvast sympathiek: ernstig en toch speels praten rond een thema, waarbij men alle kanten uitkan en waarbij alle invalshoeken mogelijk zijn.” En De Standaard en De Morgen, zoals we dat toen van kwaliteitskranten gewoon waren, beperken zich tot een neutrale weergave van de intenties.

Het scherpst in de ironie is Humo, bij monde van Mark Schaevers. Dat zijn we altijd al gewend geweest vanHumo, maar later zal blijken dat het wantrouwen, althans voor Humo, terecht is geweest. Schaevers heeft het onder andere over de “programmavullers” en merkt op dat Verschaffel en De Cauter tijdens het gesprek voortdurend “door elkaar praten, een kinderziekte”. Hij laat het gesprek ook eindigen met een uitspraak van Verschaffel die vermoedt dat het “wel [zal] mislukken, maar hopelijk op een interessante manier”. Als geen ander, zo zal snel blijken, heeft Schaevers zich in Container vastgebeten. Samen met Rudy Vandendaele is hij er regelmatig op vernietigende wijze op teruggekomen, in de beruchte Humo-rubriek Dwarskijker. Hij is door de makers nadien bestempeld als de voornaamste grafdelver van het programma.

De eerste Container, waarin beide filosofen Patricia De Martelaere hebben uitgenodigd om over sentimentaliteit te praten, wordt uitgezonden op 5 april. Het is, vele jaren later, best een interessant gesprek geweest, waarin enerzijds wordt gesteld dat we allemaal sentimenteel zijn, maar dat sentimentaliteit ook brandstof is voor het fascisme. Tenminste, dat verband kan men leggen als men goed luistert en zich dus ten volle op het gesprek concentreert. Het merkwaardige is dat Container niet anders wil zijn dan een reeks gesprekken, zonder de televisuele grammatica van de talkshow te willen respecteren, maar dat het onmogelijk blijkt om onze voorkennis over tv uit te schakelen en dus compleet onbevangen te kijken. We kijken via de bril waardoor we hebben léren kijken. Dus kunnen we ons eraan ergeren dat de aanwezigen zichzelf niet voorstellen, hun zinnen niet afmaken, lachen met grapjes die verder niemand verstaat of die er misschien geen zijn, het gebruikte beeldmateriaal niet of onduidelijk situeren enzovoort. Misschien kunnen we ons eraan ergeren dat de sprekers – vooral beide mannen dan – een, welja, wat arrogante indruk maken. Bovendien blijkt er tussen Verschaffel en De Cauter een intellectuele hiërarchie zichtbaar die maakt dat de eerste zich dominerend tot de tweede richt, die op zijn beurt soms middels onderdanige grimassen naar de goedkeuring van de eerste hengelt. De Martelaere blijft ondertussen haar wat bedeesde, intieme zelf. Maar misschien dat niet elke kijker dat zo kan zien. Hij of zij wordt tenslotte genegeerd, botst op een muur van afwending. Wil de kijker iets van dit gesprek oppikken, dan moet hij over die muur heen willen kijken. Ofwel doet hij zijn uiterste best, en vangt hij behartenswaardige uitspraken op, ofwel vertikt hij het, en staart hij zich blind op de – inderdaad dilettante – vertoning.

De volgende gesprekken, onder andere over de academie en het genie en over het warenhuis, zullen die lijn consequent doortrekken.

De tv-kritieken zijn vanaf het begin vernietigend. Gazet van Antwerpen (7 april): “Nog maar zelden is de BRT erin geslaagd filosofie en cultuur zo onaantrekkelijk voor te stellen.” Rudy Vandendaele, in Humo (25 april) zegt het zo: “Wat je te zien kreeg was het bovenmaatse ego van Lieven De Cauter en Bart Verschaffel. Voortdurend stonden zij te springen om het windei van hun eigen gelijk te leggen.” Vandendaele speelt de populistische bal: “Het bijzonder lastig hebben met een onbetaalde gasrekening is veel lastiger dan de prietpraat die je in Container te horen krijgt. Met The Noble Art of Conversation heeft dit programma niets te maken: zinnen worden zelden afgemaakt, geestigheid is zoek, terwijl de ergerlijkste pedanterieën ruimschoots voorhanden zijn. Dit programma is voor een minoriteit bedoeld. Die minoriteit bestaat uit Lieven De Cauter en Bart Verschaffel. De BRT zou haar heldenmoed beter moeten gebruiken.” Ook Marc Reynebeau in een opiniestuk in Knack (26 april) heeft er geen goed woord voor over. Voor hem is het “fake”, “geen televisie”, mist het de gestrengheid van het betoog dat strak wordt opgebouwd en precies uitgewerkt naar de stelling die de maker wil bewezen zien. En passant noemt hij De Cauter de “vrolijke kwant” en Verschaffel de “strenge meester”.

Humo gaat het verst in de veroordeling van Container. Het is Mark Schaevers die al na de eerste aflevering vindt dat het programma “tragisch” is en “cafépraat”. Met als conclusie: “Container moet weg, omdat intellectuelen belangrijk zijn.”

Als Gazet van AntwerpenHumo en Knack op dezelfde lijn zitten, is er een boog gespannen die een ruim deel van de geschreven pers dekt. Qua stijl en uitwerking verschillen de kritieken, maar drie punten keren telkens terug: dat Container geen televisie is, want geen rekening houdt met de wetten van televisie; dat de gesprekken van een intellectualistisch niveau zijn dat enkel de sprekers bevredigt; en dat Verschaffel en De Cauter daar met een arrogant gezicht zitten. Snijpunt van al die kritiek is de positie van het publiek. Vermits dat publiek op geen enkele wijze wordt aangesproken en betrokken bij het programma – het mag alleen kijken, zich eraan vergapen – mag dit programma geen plaats hebben op televisie. Dat is immers, dixit Reynebeau, “een technisch complex massamedium”. Televisie mag ook niet, dixit Schaevers, “onaf” zijn. “Rechtstreekse uitzendingen van trainingen helpen de voetbalsport ook niet vooruit.”

Er komt ook steun voor Container. Mark Verminck schrijft een opiniestuk voor De Morgen (21 juni) dat Kleine apologie voor Container als titel heeft. Verminck gaat snel voorbij aan het ‘publieksprobleem’ (“Dat dergelijk programma een kleine kijkdichtheid haalt ligt voor de hand”), maar merkt wel op: “Dat bepaalde, al te pen-haastige critici, en met name zij die […] weten in welke publieke intellectuele leegte wij vertoeven, dit programma zomaar torpederen, is niet alleen zeer betreurenswaardig, maar bovendien een daad van intellectuele roekeloosheid. Toegegeven, pas gedoopt kent Container zijn kinderziekten. Maar waarom in hemelsnaam dat kanongebulder, dat meedogenloze, vaak niets ontziende, ja domme criticisme?” Verminck is natuurlijk min of meer betrokken partij, als vriend en vakgenoot van Verschaffel en De Cauter. Maar er klopt iets van wat hij zegt. Reynebeau en Schaevers zijn zelf intellectuelen. Om Knack te kunnen lezen eind jaren ’80 moest men (toen meer dan nu) serieus doorgeleerd hebben. En Schaevers was hoofdredacteur bij De Nieuwe Maand en heeft ook nog meegewerkt aan het tijdschrift Heibel. Van Schaevers kan op zijn minst worden gezegd dat hij zich in Dwarskijker wel vrolijk maakt om de rotzooi die op tv komt, maar hij is nooit zover gegaan om de afschaffing van iets te eisen. In zijn kritiek op Container haalt de rechtstreekse aanval het dus voor één keer van de ironie.

Het blijft de vraag waarom Reynebeau en Schaevers in deze VTM-tijden juist tegen dit programma zo te keer zijn gegaan. Omdat ze het intellectuelendom niet aan dit programma wilden zien opgehangen en dus verkwanseld worden? Omdat ze in de strijd tussen de omroepen de zijde van de BRT hadden gekozen enContainer die sympathie bemoeilijkte? Of eenvoudigweg omdat het programma een gemakkelijk, misschien wel haalbaar doelwit was? Mocht dat laatste het geval geweest zijn, dan heeft de tv-kritiek hier kunnen uittesten hoe ver haar macht zou kunnen reiken.

Ook Jan Hoet neemt het met een opiniestuk in De Morgen op voor Container. Zijn tentoonstelling Open Mindwas het onderwerp van aflevering 2 geweest en Hoet was allerminst gelukkig met die uitzending. Toch spreekt hij van “kwaad opzet” bij de tegenstanders. Voor hem zijn het “diezelfde diepzinnige mensen die niets ondernemen tegen pulptelevisie”. Net als Verminck geeft hij toe dat het programma voor verbetering vatbaar is, al doet ook hij daartoe geen concrete voorstellen – de verdediging van Container zal altijd onbeholpen blijven. “De juiste vraag lijkt me dus zeker niet te zijn of Container al dan niet afgeschaft wordt, dan wel te onderzoeken of er in het programma geen veranderingen moeten worden overwogen, zodat intellectualiteit aan frisheid gekoppeld kan worden.” De oproep tot afschaffing is daarmee definitief gearticuleerd, omdat ze ditmaal uit het kamp van de verdedigers komt. Het is dan één juli, het begin van de zomer. Maar nog nadrukkelijker moet men zich bij terugblik op de gebeurtenissen afvragen of deze voorzichtige kritiek van medestanders bij de makers is aangekomen. Of ze er rekening mee konden, of zelfs wilden houden. Wie de opeenvolgende afleveringen ziet, kan merken dat er bepaalde ingrepen zijn gebeurd. Zo worden de praatgasten vanaf aflevering 3 (De Puntzak van Heine) voorgesteld; aanvankelijk nog met enig cynisme, maar dat verdwijnt ook weer. Verrassend is dat aflevering 8, het geslaagde gesprek over de Don Juanfiguur, begint met een heuse, wat schoolse inleiding door Bart Verschaffel. Hij is misschien niet de beste inleider: hij richt zich niet op een mediagenieke wijze tot de kijker, eerder dreunt hij de inleiding af, zoals een professor voor een aula van 600 man dat zou doen. In elk geval, je voelt naast de lichte weerzin toch ook de moeite om voorzichtig aan de kritiek tegemoet te komen. Nog opvallender is dat de sprekers elkaar laten uitspreken, en dat ze, wanneer ze het toch niet kunnen laten de andere te onderbreken, zichzelf op die onbetamelijkheid betrappen. Ze zullen zich dan excuseren en gas terugnemen, wat een licht komisch effect heeft. Mogelijk is deze etiquette ingegeven door de aanwezigheid van een vrouw als gast (Monique Hageman). In de volgende uitzending, over de roes, praat men als vanouds weer door elkaar.

Binnen de format van Container zijn die ‘correcties’ zware ingrepen, maar voor de buitenwacht maken die ingrepen geen enkel verschil. Ze wil niet dat het programma verandert, ze wil het weg. Ze wil het programma niet beoordelen op zijn uitgangspunten – die zich, los van de onderwerpen, op een metaniveau situeren – ze wil programma’s die zich aan de wetten houden die televisie heeft uitgevaardigd. Men kan zich inderdaad voorstellen dat een uitzending over Don Juan overzichtelijker, didactischer had aangepakt kunnen worden. Met de wetten van het intellectuele gesprek, het anker van Container, heeft dat echter niets te maken.

Pol Hoste neemt met een lezersbrief voor De Morgen een genuanceerde tussenpositie in (28 juli). Hij doet, in tegenstelling tot Verminck en Hoet, wel voorstellen om de uitzendingen bij te sturen. “Container is geen goed programma omdat het er nog altijd niet is.” Enerzijds meent Hoste dat “de kritiek het discours aan achttiende-eeuwse normen meet”, maar tegelijk vindt hij Verschaffel en De Cauter “druk in de weer met zichzelf” en “onuitstaanbaar”. Hij ziet de potentie van het gegeven, maar gelooft, voornamelijk door de schuld van de twee filosofen, dat het er toch niet van zal komen. “Haal de container uit de studio’s, laat hem tijdens de prospectie functioneren als rijdende kantoorruimte, tijdens de uitzending als mobiele studio, hou hem niet onder de mentale controle van Verschaffel en De Cauter: hij was bedoeld voor het totale werkloze intellectuele potentieel van dit cultuurgebied, voor zoveel schitterende geesten die op het scherm nog even zouden zichtbaar zijn voor ze opbranden in de edele vernieling.”

Het pleidooi van Hoste is voluntaristisch, maar zouden zijn voorstellen, indien gerealiseerd, een programma hebben opgeleverd dat wel goedgekeurd zou zijn door de geschreven pers? Zou het aanboren van “werkloos intellectueel potentieel” niet tot nog méér dilettanten hebben geleid? Zou het gesprek dan wél ‘verstaanbaar’ zijn geweest?

De enige bijdrage in het tumult die wezenlijk op Container wil ingaan, die het programma wil zien zoals het is, en niet zoals het zogenaamd moet zijn, komt van Marc Holthof (in Andere Sinema 92, juli-augustus 1989). Holthof heeft om te beginnen zeer juist begrepen dat “Container de zondebok (is) van jaren BRT-programmatie”. Eindelijk plaatst iemand het gegeven in een bredere (cultuur)politieke context. Holthof begrijpt dus ook dat het over meer moet gaan dan de tanden van De Cauter en de schedel van Verschaffel. [1] Vindt hijContainer dan een goed televisieprogramma? “Geenszins. Integendeel zelfs. Persoonlijk ergert het mij, ik kreun erbij, vloek ernaar, zap er opgelucht van weg. Maar enkele momenten later kom ik er steeds weer naar terug.” Kortom, Container “interesseert” hem.

Om te beginnen detecteert hij met voldoening waar Container inhoudelijk over wil gaan. Men verbaasde zich bij de aankondiging dat het onderwerpen als kunst in de enge zin van het woord wou mijden, om zich juist op meer populaire cultuurfenomenen te concentreren. Opmerkelijk is bijvoorbeeld de uitzending over Ernest Claes (het meest geslaagde gesprek), waarin het laatste woord letterlijk “Boon” is. Op dat moment, het moment waarop de naam van een ‘interessantere’ auteur valt, draait Cornelis de micro’s dicht en begint de zeemzoete eindtune. Daarover mag het dus niet gaan. Verschaffel en De Cauter, zo ziet Holthof terecht, pakken populairdere thema’s aan, vaak met wortels in de 19de eeuw, om zo impliciet kritiek te kunnen leveren op het hier en nu. Ze verbinden de hedendaagse maatschappelijke malaise aan fenomenen die te maken hebben met industrialisering, consumptiedwang en vervreemding. De 19de eeuw is de broedzak van die ontwikkeling; in de 20ste eeuw is het monster tot volle wasdom gekomen. Wie de gesprekken goed volgt, zal merken dat dat punt over het heden vroeg of laat altijd gemaakt wordt, ook al moet het geforceerd worden. Marx komt vaak om het hoekje kijken. Benjamin nog vaker.

Holthof apprecieert ook dat Container een programma is “zonder autoriteit”. De sprekers spreken niet als ‘specialisten’, wat in de volksopvoedkundige missie van de BRT al decennialang een voorwaarde was om überhaupt over cultuur te mogen en kunnen spreken, maar als dilettanten. Dat is geen schampere opmerking, maar een dwarse appreciatie. Het gaat dan ook, zo merkt hij scherp op, om “echte gesprekken”, die niet geleid worden door de wetten van televisie. Daaruit volgt dat wij, de kijkers, “niet mogen meedoen”. We zitten ernaar te gapen en het wordt ons ook goed ingewreven dat we ernaar zitten te gapen.

Holthof vindt Container een indringer in het medialandschap. Het is “een onhandig, mislukt, slecht televisieprogramma, maar een gelukte media-interventie. Want Container toont hoe autoritair, ja gevaarlijk al die goed geslaagde professionele programma’s wel zijn.” “Container plaatst de kijker zo dat hij voelt wat hij werkelijk is […]: een lichaamloze slaaf die moet luisteren.” Dat weten de sprekers zelf natuurlijk ook. In de aflevering over de roes heeft Paul De Vylder het over televisie als over een “bewustzijnsverlagende drug”.Container was dan ook, zoals Verschaffel het stelde in een terugblik op het project, een “Koe van Troje”. Het hele opzet verwijst de concurrentiestrijd tussen BRT en VTM daarmee bij voorbaat naar de prullemand. Televisie is er immers enkel voor mensen die in wezen niet kijken, “die al blind zijn”.

Als het klopt wat Holthof zegt, namelijk dat Container ondanks alles een geslaagde media-interventie was, dan heeft dat verstrekkende gevolgen. Het zou betekenen dat Verschaffel en De Cauter de sigaar hebben gesmoord, maar dat Cornelis zijn punt heeft kunnen maken. Meer nog, dat het gesprek onder intellectuelen het te verkwisten inzetgeld was om de werking van het casino te kunnen demonstreren. Een perverse constructie, als ze klopt. Maar Holthof gelooft niet dat de makers wisten waarmee ze bezig waren. “De grote fout is dat [ze] niet hebben ingezien hoe compleet sociaal onaanvaardbaar hun programma wel [was].” Verschaffel en De Cauter hebben op dat ogenblik geen media-ervaring, maar zou Jef Cornelis, die al sinds 1964 op zeer doordachte en eigenzinnige wijze talloze films over kunst, literatuur en architectuur realiseerde, en ook programma’s als IJsbreker op zijn naam had staan, niet weten waar hij mee bezig was? Dat valt te betwijfelen. Cornelis heeft meta-, of beter nog antitelevisie willen maken, en hij is daar compleet in gelukt. Aperte tegenstanders als Reynebeau en Schaevers hebben het programma dan ook beter begrepen dan welwillende critici als Hoet, Verminck en Hoste. Was Container een programma dat nog moest groeien, dat voor verbetering vatbaar was, of dat er nog niet was maar er wel kon komen? Was het programma er niet altijd min of meer zoals het vanaf dag één bedoeld werd? De kleine veranderingen waren alleszins geen welwillende bijsturingen, maar nors gedane toegiften. Het heeft dan ook niet mogen baten.

Op één juni 1989 wordt er een nieuwe directeur-generaal televisie aangesteld bij de BRT: Jan Ceuleers. Hem wacht de taak om orde op zaken te stellen. In een Humo-interview heeft hij het niet rechtstreeks overContainer, maar hij laat wel optekenen dat de makers van kunst- en cultuurprogramma’s “vooral niet aan een vorm van zelfbevrediging (moeten doen)”. Al voegt hij er wel aan toe dat hij nooit een programma zou afschaffen. Die belofte heeft hij alvast niet waargemaakt. Meer dan Schaevers en co is hij de doodgraver vanContainer geweest. Hij had ook anders kunnen beslissen. In de nakende strijd tegen VTM stond er veel op het spel, dus moest de kijker alvast een signaal krijgen. Zoals altijd wanneer er zich Grote Veranderingen moeten voltrekken, blijkt cultuur het terrein van de gemakkelijke ‘signalen’. De hele participatieretoriek van de afgelopen vijftien jaar is erop gebaseerd. Het opdoeken van Container kan als een startschot gezien worden van een operatie die vandaag op volle toeren draait. (Opvallend nog: twee ‘gewone’ kijkers hebben via lezersbrieven aan de BRT hun bijzondere appreciatie laten blijken voor de uitzendingen; Wim Van Rooy uit Deurne en Ilse Vande Moortel uit Brussel. Passen we hier de kijkercijfermetingen op toe via het meetsysteem dat toen voorhanden was, dan levert extrapolatie toch al vlug een paar duizend pro-stemmen op.)

Het was dus maar een kleine moeite om Container af te voeren. Het volk liet er zijn slaap niet voor, maar door de media-aandacht was het inmiddels toch uitgegroeid tot een klein fenomeen waarover men zich vrolijk kon maken. Eigenlijk valt het algemene effect, tot op de dag van vandaag, nog het best te vergelijken met de historische eerste aflevering van de Pak-de-poen-show. Weinigen hebben ze ooit gezien, maar iedereen heeft er een mening over.

Jef Cornelis belegt op 29 augustus nog een vergaderdag over Container in het BRT-gebouw. Ze wordt bezocht door een aantal genodigden en medestanders, maar van de omroeptop is niemand aanwezig. Het verdict is dan al lang gevallen. Na tien uitzendingen wordt het programma voortijdig stopgezet. Ziehier het bewijs van de krachtdadige aanpak van de nieuwe tv-baas. Met de afvoering van Container heeft de BRT-top voor het eerst laten zien dat er paal en perk moest worden gesteld aan de oncontroleerbare abberaties die in het Huis van Vertrouwen jarenlang wortel konden schieten. Vanaf nu wordt alles anders.

Bart Verschaffel voorzag al in het Humo-interview met Mark Schaevers dat Container wel zou mislukken, maar hij hoopte alleszins dat het op een interessante manier zou mislukken. Is Container mislukt? Er zijn veel evidente argumenten om dat aan te nemen. Op lange termijn blijkt het project echter van een bijzondere waarde te zijn. Marc Holthof heeft dat destijds ook al opgemerkt: Container is “een toetssteen om af te lezen hoe televisie eigenlijk werkt”, en dat is het geweest zonder voorgaande of gevolg. Uiteraard wist Holthof nog niet wat er de volgende vijftien jaar te gebeuren stond in medialand, maar bij terugblik blijkt Container een weg te hebben aangewezen die men resoluut nooit meer wou inslaan. Woestijnvis is het feitelijke antwoord opContainer – al zou Ceuleers dat als directeur niet meer mogen meemaken. Uit De Laatste Show, bijvoorbeeld, een dagelijks praatprogramma, blijkt hoezeer spreken op televisie een taboe is. Ondanks het ongemakkelijke besef dat televisie niet zonder woorden kán. Dus wordt ieder mogelijk gesprek de pas afgesneden door het te laten oplossen in een snelle opeenvolging van clous, grappen, conclusies en andere verbale ontkenningsmechanismen. Met een ware doodsdrift moet het spreken, zoals het leven zelf, worden bestreden. Voor wie graag vredig gaat slapen iedere avond, levert dat vermakelijke televisie op.

Container was het eerste en in zijn puurheid nooit meer geëvenaarde voorbeeld van reality tv. Niet enkel omdat het liet gebeuren wat er gebeurde (wat van geen ander programma nadien meer gezegd kon worden), maar ook omdat het zo keihard over televisie ging. Sindsdien gaan zowat alle spraakmakende nieuwe programma’s over het medium zelf. De meeste Woestijnvisprogramma’s zijn daar geknipte voorbeelden van. Ze bevragen het medium niet radicaal, met zichtbare afkeer, vanuit de positie van de dilettant, maar stout, speels, met fascinatie voor het scherm en hyperprofessioneel. Ze verven net iets buiten de lijntjes. Cornelis daarentegen wou het kleurboek opstoken.

Verschaffel en De Cauter sturen nog een bittere lezersbrief naar Knack, om de feiten op een rijtje te zetten:Petite histoire. Bij het verdwijnen van Container (de brief wordt wel gepubliceerd, maar in verkorte versie; beide makers laten ook de volledige versie circuleren). Daaruit blijkt dat er op 21 juni nog een gesprek is geweest tussen de makers en de nieuwe directeur-generaal. Ceuleers heeft daar zijn kritiek geuit, nog drie uitzendingen voor september toegezegd én een evaluatie beloofd. Verschaffel en De Cauter begrepen toen dat de kritiek van Ceuleers “een doordruk [was] van de persreacties”, en dus weinig goeds voorspelde. De uitzendingen na de zomer werden niet afgewacht en de evaluatie is beperkt gebleven tot een eenvoudige beslissing die het doek over het programma liet vallen.

Ook verklaren beide filosofen nog een laatste keer de bedoeling van het opzet. “Container was de poging om op televisie niet alleen cultuur te reproduceren die elders gemaakt wordt, maar intellectuele cultuur te produceren. Container was de poging om een type van intellectuele activiteit te definiëren en er een plek voor te scheppen.” Als Container iets heeft aangetoond, dan is het dat televisie daar nu net geen plaats voor wil en kan inruimen. Omdat het daarmee de poten onder zijn eigen stoel vandaan zaagt. Bart Verschaffel en Lieven De Cauter kan men als jonge snaken daarover nog enige naïviteit toedichten, maar zou Jef Cornelis – die in de hele discussie altijd buiten beeld is gebleven – dat niét geweten hebben?

We kunnen veel leren van Container. Niet in het minst van de afvoering ervan. Stel je voor dat niemand het programma wat kon schelen.

 

[1] Johan De Vos schreef het in De Nieuwe Maand zo: “Het is zo erg dat we binnen de kortste tijd een fysieke afkeer voelen, de tanden van De Cauter worden groter en wreder, het kale van zijn tegenspeler wordt overstraling.” De Vos geeft overigens toe dat hij het programma niet heeft uitgekeken: “Ik heb het programma nog nooit gezien. Het is immers zo dat ik onmiddellijk de neiging heb – na enkele seconden reeds – het beeld te doden. Container is niet te bekijken.” In: De Nieuwe Maand, Leuven, oktober 1989, pp. 34-35.