width and height should be displayed here dynamically

Sixties? Bij een tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum

Het zevende decennium van de 20ste eeuw heeft de reputatie roerig en wild te zijn geweest. Een tiental jaren vol grootscheepse veranderingen en omwentelingen, vol vernieuwingen, doorbraken, revoluties en revoltes, vol afbraak ook, afbraak van het oude. De jaren ’60 als het decennium van de democratisering, dekolonisatie, bevrijding van versteende conventies, van morele dwangbuizen, van de Beatles, de Rolling Stones, Jimi Hendrix, Janis Joplin en The Doors, van hippies en provo, van de acties van de antirookmagiër Robert Jasper Grootveld, van witte fietsen, van flower power, van Castro en Che Guevara, van de Vietcong en de Tupamaros en andere nationale bevrijdingsbewegingen in Latijns-Amerika, in Azië, in Afrika, van de zwarte burgerrechtenbeweging, van Martin Luther King en de Zwarte Panters, van Chroetsjov en een voorzichtige destalinisatie, van de Kennedy’s, van de Praagse lente, van de culturele revolutie en het Rode Boekje van de Grote Roerganger, maar ook van het Rode Boekje voor Scholieren, van Dolle Mina en het begin van een tweede feministische golf, van de studentenbeweging, van actiegroepen voor en vooral tegen van alles en nog wat, van de PSP, de PPR, D’66 (en de Boerenpartij), van de Maagdenhuisbezetting, van een met een rookbom verstoorde koninklijke trouwpartij, van Mei (met hoofdletter!) 1968 in Parijs en de grote stakingen die samen De Gaulle en de Franse staat deden wankelen, van het bouwvakkersoproer tegen De Telegraaf, van deausserparlamentarische Opposition en de SDS in Duitsland, van Rudolf Dutschke en Daniël Cohn-Bendit, de SDS en de Yippies in Amerika, van ban-de-bom en de antioorlogsbeweging, van een grote omslag in de seksuele moraal, van communes, van de (r)entree van oude nieuwe drugs als hasjiesj, LSD en heroïne in het subculturele leven, van een radicale breuk in de uiterlijke verschijning van de jonge generatie, met lang haar, bonte kleuren, kunststoffen, minirokken, van het opstaan van een nieuwe avant-garde in de kunsten, van het minimalisme, van conceptuele kunst, van fluxus, van op art en pop art, van concrete poëzie, van de Situationistische Internationale, van kunstenaars die het tegen het establishment opnamen, van Aktie Tomaat die de toneelwereld opschudde, van de experimentele film, van het straattheater, Living Theatre en Guerrilla Theatre, van de eerste aanzetten tot Body Art en Land Art, van happenings en performances, van het opdiepen van goede oude tradities van avant-gardistisch radicalisme à la dada, van… de lijst kan nog in veel opzichten worden uitgebreid.

Wanneer in Nederland in discussies over politiek, over de toestand van de maatschappij en de stand van het culturele leven in de afgelopen tijd bij herhaling opgemerkt wordt dat “de jaren ’60 nu eindelijk voorbij zijn” of dat “het nu eindelijk maar eens afgelopen moet zijn met de jaren ’60” of ook dat bepaalde toestanden “onderdeel uitmaken van de erfenis van de jaren ’60”, waar we nu maar eens vanaf moeten zien te komen, omdat die ‘erfenis’ tegenwoordig vooral toch ellende zou brengen (bijvoorbeeld door een vermeende doorgeslagen tolerantie, door individualisering en door de wormen en maden in de normen en waarden die een deugd van de jaren ’50 zouden zijn geweest) – dan gaat het over het algemeen om een voorstelling van ‘de jaren zestig’ die gedomineerd wordt door elementen uit de voorafgaande opsomming.

Op deze voorstelling wordt ook voortgeborduurd door een tentoonstelling in het Haagse Gemeentemuseum getiteld Sixties!. De tentoonstelling pretendeert over de jaren ’60 te gaan, bekeken vanuit de beeldende kunst, mode, design, film, fotografie en muziek. Navenant is er in de zalen veel ruimte vrijgemaakt voor beeldende kunst en vormgeving, in de vorm van schilderijen aan de wanden, opstellingen van sculpturen en artistieke objecten, poppen met modeontwerpen, meubelstukken, vitrines met allerlei drukwerk, foto’s en bijvoorbeeld ook ontwerpen voor kunststoffen vliegtuigserviesgoed, vormgeving en voorbeelden van toenmalige modeontwerpen – vrijwel zonder uitzondering afkomstig uit de eigen collectie van het museum. De Sixties!-expositie wil echter noch een collectiepresentatie noch een kunst- en designtentoonstelling zijn. In ieder geval suggereren de samenstellers dat ze een tijdsbeeld schetsen, en dan niet door wat willekeurige impressies te bieden, maar door een allesomvattend beeld te leveren waarin alle aspecten van de wilde, rebelse jaren ’60 terug te vinden zijn. Reeds de naam van de tentoonstelling duidt op deze pretentie, waarbij het uitroepteken nog eens de vermeende dynamiek van het decennium beklemtoont. Ook de foto van Ed van der Elsken die op de affiche van de tentoonstelling prijkt, wijst erop dat een tijdperk belicht wordt: ze toont drie jonge vrouwen die op hoge hakken, in minirok en met zwaar getoupeerde en geverfde kapsels in het gelid de Amsterdamse Beethovenstraat oversteken, terwijl ze de fotograaf toelachen. Niets geen kunst en hartelijk weinig design, afgezien van de fotograaf en zijn compositie, die op zich amper tijdsbepaald is, hoewel het beeld een verre verwantschap vertoont met de Beatles die Abbey Lane oversteken – dat deden ze echter gevieren, achter elkaar, braaf op een zebrapad en twee jaar later.

De door het museum verzorgde advertentiebijlage van De Volkskrant, die de tentoonstelling begeleidt, wijst weliswaar op de centrale rol die de beeldende kunst op de tentoonstelling zou spelen, maar poogt meteen ook een totaalbeeld van de periode te leveren met op de voorpagina nogmaals Van der Elskens kortgerokte vrouwen, pantyverpakkingen en Warhols Campbell’s Soup Can (quasi als reclame), een foto van de maanlanding, John F. Kennedy, de VARA-televisiepresentator Marcel van Dam en de conservatief-liberale VVD-coryfee Hans Wiegel… En ook de overige publiciteit rond de tentoonstelling benadrukt dat het om de inventarisatie van een tijdperk gaat, weliswaar met bijzondere aandacht voor de kunst, maar globaal resulterend in een nostalgische of – zoals het op de website van het museum heet – “verfrissende kijk” op de jaren ’60 als geheel. Ten slotte maakt ook de inrichting van de tentoonstelling duidelijk dat het om een omvattend tijdsbeeld gaat. Bij de ingang van het Gemeentemuseum is een brommer met hoog stuur van het merk Puch opgesteld, vergezeld van een modepop met een knalgele kunststoffen jurkje. De tentoonstelling wordt betreden door een enorm opgeblazen foto van rondhangende en dansende langharigen op het popfestival dat in juni 1970 in het Kralingse Bos in Rotterdam werd gehouden (inderdaad: een foto uit het begin van de jaren ’70!). Op de tentoonstelling volgen meer wanden met groot opgeblazen foto’s, van onder meer de lachende D’66-oprichter Van Mierlo, John Lennon en Yoko Ono in Krasnapolsky in bed, Amerikaanse helikopters in en boven een Vietnamees rijstveld, een blijmoedig naar een televisie starend gezin, de eerste files, covers van en pagina’s uit kranten en tijdschriften, op allerlei schermen bewegende beelden om de ambiance te vervolledigen en, in aparte kleine ruimtes, films en filmpjes, samengesteld uit polygoon- en televisiejournaals en ander beeldmateriaal uit de bewuste periode. Enkele filmpjes zijn ook aan de kunst, c.q. kunstenaars gewijd – Karel Appel die laat zien dat hij maar wat aankliedert, Wim T. Schippers die een flesje frisdrank in de zee leegt en, als dat onder de kunst valt, Phil Bloom die haar krant weglegt voor de televisiecamera. Maar de beelden die de kunst omgeven vestigen de aandacht vooral op het tijdsgewricht, en leiden vaak af van de kunst.

Dat de minimal art en de getypte velletjes van conceptuele kunstwerken soms wat in het niet vallen bij de fotowanden en de bewegende polygoonbeelden, is niet het grootste probleem van deze tentoonstelling. Veel problematischer is de claim dat zij een totaaloverzicht van de (wilde, woeste, rebelse, roerige en explosieve) ‘sixties’ biedt. Dat overzicht biedt zij namelijk geenszins, noch voor wat het tijdvak, noch voor wat ‘de’ beeldende kunst betreft. Bij ‘de’ beeldende kunst gaat het slechts om een selectie uit het aankoopbeleid van het Haags Gemeentemuseum, in het bijzonder in het kielzog van twee tentoonstellingen, de Nieuwe Realistenen Minimal Art, die in 1964 en 1968 in het museum plaatsvonden. De verzameling van eigentijdse couture van de modeafdeling van het museum, en de verzameling van vormgeving – meubels, bestek en servies – vormen dan weer de basis voor de mode en het design in Sixties!. Gelet op de kleine lettertjes, zijn er her en der objecten uit particuliere collecties of uit een ander museum opgenomen (de drie vrouwen van Van der Elsken komen uit het Rotterdams Fotomuseum). Wat echter aan het aankoopbeleid van het museum is ontsnapt, ontbreekt ook op de tentoonstelling.

Dat resulteert in een scheef beeld van de jaren ’60, met merkwaardige omissies en vreemde accenten. Zo is de Situationistische Internationale feitelijk afwezig, en ook de diverse initiatieven die eromheen bestonden en die kunst en maatschappij dichter bij elkaar wilden brengen. Wel vertegenwoordigd is A.R. Penck, de kritische kunstenaar uit de DDR, niet echter de West-Duitse Gruppe Spur en de via Dieter Kunzelmann daaraan verwante Kommune 1. Radicale tegenstemmen uit het Nederlandse kunstenaarscircuit als die van de Aktie Tomaat en de BBK zijn onhoorbaar. Kunstenaars die politieke affiches ontwierpen, of anderszins bijdroegen aan een tegencultuur die niet alleen formeel tegen de gevestigde orde inging (en vaak niet meer was dan een bloedeloze herhaling van de historische avant-garde) maar zich ook met lijf en leden tegen de gevestigde orde keerde, zijn op deze tentoonstelling amper te vinden. Maar er zijn wel ontwerpen voor kunststofserviesgoed voor Alitalia, er is de Curver prullenbak, met los opzetbaar deksel voorzien van dubbele klep – een door IKEA lichtelijk verdrongen, maar nog steeds alomtegenwoordig kleinburgerlijk middenklassetopstuk – en er is het welhaast onovertrefbaar functionele, maar genadeloos saaie witte serviesgoed dat nog steeds tot de standaarduitrusting van institutionele kantines behoort. Ook dit serviesgoed is blijkbaar een product van het decennium dat door de samenstellers met een uitroepteken en met predicaten als ‘woelig’, ‘sprankelend’, ‘kleurrijk’ en ‘explosief’ wordt aangeprezen. Zeker: er is veel kleurrijks te zien en er zijn ook de nodige explosies hoorbaar, in ieder geval voor diegenen die weten hoe die explosies klonken.

Sixties! is hooguit ‘verfrissend’ omdat er nog andere jaren ’60 worden getoond, sixties die allesbehalve rebels, revolutionair, explosief en sprankelend waren, die soms nog erg jaren ’50 waren, en waarin een deel, misschien wel het merendeel van de samenleving doortrokken was van braafheid, middelmatigheid en grauwheid. Het zijn de jaren ’60 van keurig gekamde kapsels, van jasjes en dasjes en scheidingen die netjes recht zaten, van Pipo de Clown, de Fabeltjeskrant en Swiebertje, en van Jip en Janneke als de opperste vorm van ondeugd die suburbia kon verdragen. Dat het vleesgeworden burgermansfatsoen in de vorm van corpsbal Hans Wiegel op de voorkant van de begeleidende krant prijkt en provo Roel van Duijn pas op de tweede bladzijde volgt, is even typerend als het feit dat de tentoonstelling wel een modieus hippieachtige poster van de Bijenkorf toont, met het veelzeggende opschrift “Upperground” (ontwerp Swip Stolk), maar er verder nauwelijks sporen zijn van een tegencultuur die verder gaat dan een fleurige jurk, een opblaaspoef of bonte stropdas. Ed van der Elsken wordt aangeprezen als de fotograaf van wat hijzelf “adorabele rotzakken” noemde: nozems, provo’s, hippies, krakers, punks of ronduit freaks. Van der Elsken fotografeerde deze ‘rotzakken’ ook veelvuldig (alhoewel: krakers en punks in de jaren zestig?), maar de foto’s die van hem te zien zijn, tonen eerder de grappige uitwassen van het brave burgerleven, naast een jeugdcultuur die in het teken stond van commercie, van de laatste modegrillen, eerder dan van non-conformisme en afkeer van het ‘klootjesvolk’. Van nozems, provo’s en hippies zijn er weinig foto’s te zien, hoewel Van der Elsken ze zeker gemaakt heeft. De smaak van de samenstellers was overduidelijk een andere.

De tegencultuur waarvoor de jaren ’60 bekendstaan en waarmee deze expositie koketteert, is niet meer dan een decorstuk – net als de foto’s van Nixon en de bombarderende B-52’s, de artikelen over de jurk van kroonprinses Beatrix tijdens haar laatste openbare optreden en ander societynieuws uit de dag- en weekbladpers. De tegencultuur die getoond wordt, is er een van brave, buitengewoon burgerlijk ogende tieners en twens die hun rebelse outfit in 1967 inkochten op de Hippy Happy-beurs in Ahoy in Rotterdam, een beurs georganiseerd door Wim van Krimpen – inderdaad de huidige directeur van het Haags Gemeentemuseum.

In de tentoonstellingskrant staat een foto die niet zozeer de botsing als wel het raakpunt van de woeste en de brave jaren ’60 toont. Van Krimpen figureert er met een zuinige blik, netjes geknipt en met een strakke scheiding, in pak, wit overhemd en stropdas, terwijl hij de hand schudt van de minstens zo zuinig terugkijkende maar warhoofdige Jimi Hendrix, die als lokkertje was ingehuurd om bezoekers naar de beurs te trekken – overigens zonder veel succes. Hendrix was klaarblijkelijk nog niet besteed aan de gemiddelde bezoeker; de gehoopte bezoekersaantallen werden in ieder geval niet gehaald. In zekere zin kan de foto als een samenvatting van de tentoonstelling gelden, die een al met al brave sixties onder de vlag van de wilde sixtiespresenteert. Want als lokkertje is de mythe van de wilde jaren zestig blijkbaar onontbeerlijk. 

Sixties! Kunst, mode, design, film en fotografie loopt tot 30 april in het Haags Gemeentemuseum,Stadhouderslaan 41, 2517 HV Den Haag (070/338.11.11; info@gemeentemuseum.nl; www.gemeentemuseum.nl).