width and height should be displayed here dynamically

Historische discontinuïteit

Wij trachten op verschillende manieren de mnemonische ervaring van historische continuïteit te genereren. [*] Zulke pogingen worden dikwijls echter gecompenseerd door de diametraal tegengestelde inspanning om de ervaring van historische discontinuïteit te creëren. Terwijl in het eerste geval een soort mnemonische redactie erop voorzien is om de feitelijke tijdshiaten tussen uit elkaar liggende punten in de geschiedenis te negeren, is ze er in het tweede geval op gericht om feitelijke historische continuïteit te transformeren in reeksen van schijnbaar onverbonden, vrijstaande tijdsblokken. In de plaats van mnemonische ‘pasting’ is er bij historische discontinuïteit sprake van mnemonisch ‘cutting’, vermits het hierbij de bedoeling is om in plaats van de schijn van een ononderbroken verloop, een beeld van werkelijke historische hiaten te wekken.

In plaats van de geschiedenis voor te stellen als een ononderbroken ketting van in essentie op elkaar aansluitende gebeurtenissen, die in elkaar overvloeien zoals de opeenvolgende muzieknoten in legatofrasen, hebben we nu te maken met een mnemonische visie die effectieve breuken vertoont tussen het ene blok geschiedenis en het volgende, gelijkend op de muzikale rusten tussen de opeenvolgende noten van staccatofrasen (figuur 1). Het contrast tussen deze volkomen tegengestelde sociomnemonische visies van het verleden is redelijk duidelijk in de paleontologie en de geologie. Daar staan ‘gradualistische’ narratieven, gekenmerkt door de trapsgewijze aaneenschakeling van intermediaire organische vormen die bijna onmerkbaar evolueren van de ene naar de volgende, tegenover ‘episodische’ narratieven, gekenmerkt door afzonderlijke historische tijdperken (epoches, periodes) die van elkaar gescheiden zijn door uitgesproken scherpe grenzen.

‘Legatonarratieven’ zijn essentieel om een gevoel van historische continuïteit op te wekken. Zoals we nu zullen zien, zijn ‘staccatonarratieven’ op vergelijkbare wijze noodzakelijk in elke poging om een gevoel van historische discontinuïteit te creëren.

 

De sociale interpunctie van het verleden

Om een discontinu beeld van het verleden te construeren, moet logischerwijze het mnemonische equivalent van orthografische spatiëring of muzikale frasering worden geproduceerd. We moeten, om dit proces volledig te begrijpen, de structurele en functionele mnemonische equivalenten identificeren van komma’s, spaties, pauzes en rusttijden. Zulke interpunctietechnieken vormen de kern van het sociomnemonische proces dat algemeen bekendstaat als periodisering.

De ogenschijnlijk aparte ‘periodes’ die bij dat proces duidelijk worden gearticuleerd, worden typisch afgebakend door historische gebeurtenissen die collectief herinnerd worden als belangrijke keerpunten in de levens van specifieke mnemonische gemeenschappen. Zoals afstuderen of trouwen voor het individu, leggen die gebeurtenissen betekenisvolle ‘hoofdstukken’ vast in het leven van die gemeenschappen, en ze doen dat in feite door hun begin- en eindpunt te markeren. Voor veel Hutu’s in de jaren ’80 was de massamoord op tienduizenden van hun mensen in 1972 een catastrofale gebeurtenis, die de jaren ‘voor het bloedbad’ scherp onderscheidde van alles wat er sindsdien gebeurd is. [1] Op analoge wijze markeert de dood van koningin Victoria in 1901 voor veel Britten het begin van de moderne tijd. [2] Veel naties nemen dergelijke gebeurtenissen zelfs officieel op in hun collectieve geheugen, door ze met speciale feestdagen te herdenken. De Franse evacuatie van de marinebasis van Bizerte op 15 oktober 1963, jaarlijks herdacht op de Tunesische ‘Dag van de Evacuatie’, en de nationalisatie van de Iraanse olie-industrie op 20 maart 1951, jaarlijks herdacht op ‘Dag van de Olienationalisatie’, zijn klassieke voorbeelden van dergelijke historische ‘keerpunten’.

Maar het gebeurt dat zo’n ‘historisch’ moment pas achteraf als een belangrijk keerpunt wordt gezien. Wat wij vandaag beschouwen als ‘beslissende momenten’, genoot niet noodzakelijk veel aandacht toen het plaatsvond. Neem bijvoorbeeld het vuurgevecht dat op 26 augustus 1966 in Ongulumbashe uitbrak tussen Zuid-Afrikaanse troepen en een groep rebellen uit Zuidwest-Afrika (jaarlijks herdacht op de ‘Dag van de Helden van Namibië’); of neem de simpele studentenbetoging die op 21 februari 1952 werd gehouden tegen de instelling van het Urdu als de officiële taal van de – voor het merendeel Bengaals sprekende – provincie Oost-Pakistan (jaarlijks herdacht op de ‘Dag van de nationale rouw van Bangladesh’). Pas nadien begon men deze feiten als cruciale keerpunten voor te stellen. Ook de mislukte guerilla-aanval van 26 juli 1953 kan slechts via een historische terugblik omgesmeed worden tot het begin van wat jaren later bekend werd als de Cubaanse Revolutie!

Gewoonlijk worden dergelijke gebeurtenissen als ‘referentie-episodes’ [3] opgevat; in de geschiedenis van een mnemonische gemeenschap markeren zij de overgang van het ene ‘aparte’ hoofdstuk naar het volgende. Immers, net als de dagen waarop we ons rijbewijs haalden of onze maagdelijkheid verloren, gaan zij gepaard met een substantiële transformatie van de collectieve identiteit. De officiële naamswijziging van het koloniale ‘Dahomey’ naar ‘Benin’ op 30 november 1975 – jaarlijks herdacht op de nationale feestdag – is een klassiek voorbeeld van zo’n transformerende gebeurtenis. Ook de proclamatie van Polens eerste grondwet op 3 mei 1791, en het omverwerpen van de monarchie in Libië op 1 september 1969, jaarlijks herdacht op respectievelijk de ‘Dag van de Grondwet’ en de ‘Dag van de Revolutie’, zijn daar voorbeelden van.

Een fundamentele gebeurtenis, die vaak collectief wordt herinnerd als een belangrijk historisch keerpunt, is de politieke ‘geboorte’ van een natie, volgend op de samensmelting van verschillende kleinere entiteiten (zoals bij Zwitserland in 1291 of bij de Verenigde Arabische Emiraten in 1971) of, wat nog vaker voorkomt, op een nationale onafhankelijkheidsstrijd. Van de 191 landen waarvan ik de nationale kalenders onderzocht, zijn er inderdaad 139 die een nationale ‘verjaardag’ vieren, om aldus het historische moment te herdenken waarop ze officieel onafhankelijk werden. Sommige landen (Algerije, Uruguay, Mozambique, Eritrea) gedenken ook de dag waarop hun nationale bevrijdingsstrijd effectief losbarstte. Angola heeft zeven nationale feestdagen waarop belangrijke historische gebeurtenissen worden herdacht, en maar liefst zes daarvan (‘Gewapende strijd-dag’, ‘Pioniersdag’, ‘Gewapende troependag’, ‘Dag van de Onafhankelijkheid’, ‘Dag van de Overwinning’ en ‘Dag van de Helden’) houden verband met de strijd voor de onafhankelijkheid van Portugal (1961-1975). Ook de meervoudige herdenking van de ‘geboortes’ van Panama (zes keer per jaar), Ecuador (vijf keer per jaar) en Haïti (vijf keer per jaar) onderstrepen dat de politieke geboortes van naties een belangrijke rol spelen als historisch keerpunt.

Precies als een indelingsprincipe, helpt periodisering bij het definiëren van afzonderlijke identiteiten. Als mensen bijvoorbeeld hun carrièrezetten en de geboortes van hun kinderen als autobiografische referentiemomenten gebruiken [4], dan benadrukken zij duidelijk de fundamenteel verschillende manieren waarop zij gewoonlijk een identiteit in het leven roepen. Temporele discontinuïteit is een vorm van mentale discontinuïteit [5]; wanneer wij het verleden in stukken knippen, is dat een uiting van het feit dat wij onze mentale ruimte verkavelen. Zoals ‘heilige dagen’ ertoe bijdragen om het morele onderscheid tussen het sacrale en het profane [6] concreet te maken, en zoals het weekend substantie geeft aan de culturele tegenstelling tussen het publieke en het private domein, zo articuleren wij mentale discontinuïteiten tussen ‘verschillende’ culturele, politieke en morele identiteiten door temporele ‘breuken’ aan te brengen tussen ‘verschillende’ historische ‘periodes’. Het conventionele zionistische onderscheid tussen de Joden die voor 1882 in Palestina leefden (‘de oude yishuv’) en zij die sindsdien naar Palestina zijn geëmigreerd (‘de nieuwe yishuv’), is zeker niet louter chronologisch van aard. Het helpt om het culturele en politieke contrast te articuleren tussen de traditioneel-religieuze en seculier-nationale wereld. En zoals de Exodus de fundamentele morele discontinuïteit tussen afgoderij en monotheïsme aanduidt [7], zo geeft de temporele breuk die wij ons tussen ‘pre-Columbiaans’ en ‘post-1492’ Amerika voorstellen meer inhoud aan het belangrijke culturele contrast tussen ‘inheems’ en ‘Europees’. [8]

 

Assimilatie en differentiatie

Als wij dingen ordenen, en dus samenvoegen tot mentale clusters die los van elkaar lijken te staan, dan zorgen wij er meestal voor dat de overeenkomsten die we bemerken tussen de verschillende elementen van elke cluster, domineren op eender welk verschil. Gevolg is dat wij deze elementen gaan beschouwen als min of meer verwisselbare varianten van een homogene mentale entiteit. Om de perceptie van het onderscheid tussen de verschillende clusters te versterken, zijn wij terzelfdertijd geneigd om de mentale afstand tussen deze clusters te overdrijven. [9]

Net als om het even welke andere vorm van classificatie, veronderstelt periodisering dus een uitgesproken niet-metrische, topologische aanpak die de relaties tussen de entiteiten in de verf zet, terwijl ze hun interne opbouw negeert. Dat brengt een nogal kneedbare ervaring van temporele afstanden met zich mee; de afstanden in een bepaalde traditionele ‘periode’ worden mnemonisch samengedrukt, de afstanden tussenperiodes worden opgeblazen. We zullen zien dat het verschil tussen intra– en inter-, hoewel metrisch totaal irrelevant, van cruciaal belang is wanneer de werkelijkheid op een topologische manier wordt benaderd.

Het gaat om een tweevoudig mnemonisch proces; aan de ene kant is er een proces van historische assimilatie, wat inhoudt dat elk traditioneel blok geschiedenis één enkel gemeenschappelijk etiket krijgt opgedrukt: landbouw wordt gekoppeld aan ‘neolithisch’, literatuur aan ‘achttiende eeuw’ of kunst aan ‘Ming’. Een ander gevolg van de sociomnemonische gewoonte om intraperiodische variatie af te zwakken – tot elke ‘periode’ als quasi homogeen verschijnt – is dat aan elke ‘periode’ één enkele, wezenlijk uniforme identiteit wordt toegekend. Vandaar dat het hele 1800-jarige ‘ballingschap’-hoofdstuk uit de joodse geschiedenis traditioneel met vervolging wordt geassocieerd [10], en dat meer dan vijf eeuwen Europese geschiedenis collectief als ‘duister’ worden herinnerd.

Verder resulteert dit soort schematische visies op de geschiedenis ook in een mnemonische comprimering van temporele afstanden binnen elke traditionele ‘periode’ (figuur 2). Dat kan ertoe leiden dat wij kunstenaars uit de ‘renaissance’ zoals Donatello (van wie het vroege werk uit ongeveer 1410 dateert) en Titiaan (die nog steeds schilderde in 1560) als tijdgenoten beginnen te zien, of dat we vergeten dat ‘middeleeuwse’ sterren als Sint-Benedictus (480-547) en Chaucer (1340-1400) eigenlijk meer dan acht eeuwen van elkaar gescheiden leefden. Zo zijn we ook geneigd om de beschavingen van de Olmeken en de Azteken van Midden-Amerika (of die van de Chavín en de Inca’s, hun tegenhangers in de Andes) te doen samenvallen, hoewel hun bloeiperiodes 2000 jaar uit elkaar lagen – immers, alles op de westelijke hemisfeer wat bestond voor de komst van de Europeanen is toch ‘pre-Columbiaans’? [11] We vergeten intussen dat zij historisch even ver uit elkaar liggen als de huidige Italianen en de oude Romeinen. Verder gooien we bijna 3000 jaar preptolemaeïsche Noordoost-Afrikaanse geschiedenis op één hoop, om die aparte entiteit dan als ‘het oude Egypte’ te herinneren; en we vergeten dat, zoals trouwens ook geldt voor Chaucer en de Azteken, de laatste farao’s van de Dertigste Dynastie een aantal eeuwen dichter bij ons stonden dan bij de stichters van Egyptes Eerste Dynastie!

Echter, zoals elke andere vorm van classificatie, houdt het periodiseren van het verleden niet alleen een samenklontering binnen periodes, maar ook een splitsing tussen periodes in. Niet alleen kennen we aan een volledige historische ‘periode’ één enkele, uniforme identiteit toe, we wijzen ook afzonderlijke identiteiten toe aan wat we als ‘afzonderlijke’ periodes beschouwen; een voorbeeld is de zionistische beschrijving van de ballingschap in de joodse geschiedenis als wezenlijk tegengesteld aan de periode er vlak voor en er vlak na. [12] Historische assimilatie wordt dus op een typische manier aangevuld met het volledig tegengestelde proces van historische differentiatie.

In wezen houdt het ‘periodiseren’ van het verleden een mnemonische transformatie in van feitelijke historische continua in schijnbaar afzonderlijke mentale stukken, zoals de ‘renaissance’ of de ‘verlichting’. Wij slagen er dus in om ons een historisch equivalent voor te stellen van de witte ruimtes die we gewoonlijk uitsparen tussen de verschillende hoofdstukken van een boek, of de witregels aan het begin van een nieuwe paragraaf [13]; en dat versterkt onze waarneming dat het om aparte ‘periodes’ gaat, wat de reeds vermelde keerpuntmetafoor zo’n grote weerklank geeft. Zoals de rivier die in de cartoons van Saul Steinberg letterlijk maart van april scheidt [14], zo zijn het de imaginaire historische witregels tussen 1979 en 1980 die onze herinnering van de ‘jaren 70’ en de ‘jaren 80’ als aparte historische entiteiten ondersteunen. Het mentale beeld van de quasi-geologische verschuiving die 1491 scheidt van 1493 (figuur 3) helpt ons ook om de ‘pre-Columbiaanse’ en ‘Amerikaanse’ hoofdstukken van de geschiedenis van het westelijke halfrond als aparte ‘tijdperken’ te herinneren. [15]

Dat wij dergelijke breuken waarnemen, beïnvloedt onze voorstelling van de tijdsafstanden tussen verschillende historische ‘periodes’. Om het sociomnemonisch beeld van een reëel onderscheid te versterken tussen twee aan elkaar grenzende, maar volgens de conventies ‘verschillende’ brokken geschiedenis, zijn we geneigd om de denkbeeldige breuken ertussen te vergroten. [16] Dat betekent dat, bij het oversteken van een dergelijke ‘historische Rubicon’, meetkundig kleine stappen in de fysieke tijd worden getransformeerd in topologische zevenmijlssprongen in de sociale tijd. In dezelfde zin veranderen wij ook ogenblikkelijk van ‘minderjarigen’ in ‘volwassenen’ wanneer we achttien worden; en iemand die slechts één seksuele ervaring heeft gehad vinden we doorgaans meer verwant met iemand die er 37 achter de rug heeft, dan met een maagd. [17] Om de illusie van een reële scheiding, van brede historische kloven tussen ‘verschillende’ periodes in stand te houden, maken we dus een mnemonische uitvergroting van de afstand tussen alles wat er gebeurde vóór de betreffende ‘keerpunten’, die als grensmarkering dienen, en alles wat er sindsdien is gebeurd. Als gevolg daarvan zal de afstand tussen 1491 en 1493 in onze ogen aanzienlijk groter worden dan de meetkundig identieke afstand die 1491 van 1489 scheidt. Want uiteindelijk behoren 1489 en 1491 tot eenzelfde ‘tijdperk’, terwijl de jaren 1491 en 1493, volgens de traditionele voorstelling van zaken, een spreidstand vormen over een brede historische Rubicon die het ene ‘tijdperk’ scheidt van het volgende. [18]

Alsof we die historische afstanden ook echt willen materialiseren, brengen we verschillende historische ‘periodes’ letterlijk in verschillende hoofdstukken (of zelfs in verschillende delen) van geschiedenisboeken onder, en in verschillende vleugels van musea. Daarmee helpen we substantie te geven aan de imaginaire scheidslijnen die hen van elkaar losmaken. Een dergelijke ruimtelijke segregatie versterkt ongetwijfeld de waarneming van deze louter conventionele hersenspinsels als aparte, compleet gescheiden ‘tijdperken’.

 

Historisch en prehistorisch

Dat wij aparte identiteiten toekennen aan historische periodes die in werkelijkheid op elkaar aansluiten, maar volgens de regels los van elkaar staan, blijkt vaak uit de tegenstellingen die wij tussen die periodes menen te zien. Eén voorbeeld is de manier waarop Amerikanen het verleden en het heden als twee brokken geschiedenis bekijken, waarvan er een eindigde en een andere begon op 11 september 2001. Nergens is de perceptie van dergelijke contrasten sterker dan wanneer we, redelijk zelfbewust, iets proberen te vestigen wat – naar wij hopen – als het begin van een nieuw ‘tijdperk’ zal worden herinnerd. Het gaat om een hoogst ambitieuze sociomnemonische daad die het hele proces van historische periodisering belichaamt.

Enerzijds is er de expliciete tot overdreven nadruk op het contrast tussen twee periodes die aan elkaar grenzen, maar volgens de regels verschillend zijn; daarnaast veronderstelt het stichten van een nieuw begin meestal ook de dood van een voorafgaande entiteit. Toen George W. Bush op de Republikeinse Conventie van 2000 aankondigde “dat het tijd was voor een nieuw begin” [19], doelde hij tevens op het verhoopte afsterven van het Clinton-Gore-‘tijdperk’. Toen President Gamal Abdul Nasser zijn Egyptische landgenoten vertelde dat ze op de dag van de Britse evacuatie van het Suezkanaal zouden wakker worden in “een stralend nieuw tijdperk”, kondigde hij op zijn beurt de nakende dood van het imperialisme aan. [20]

Dit gezegd zijnde, betekent het stichten van een ‘nieuw begin’ meer dan eens dat elke band met het voorafgaande wordt verwoest. De werkelijke draagwijdte van de Franse en Russische Revoluties illustreert inderdaad dat de grondleggers van een maatschappelijke revolutie vaak bijna tabula rasa maken met de bestaande sociale orde, alvorens ter vervanging een nieuwe sociale orde te installeren. Zijn duidelijke wens om de imaginaire kloof tussen de jonge Turkse maatschappij en haar recente (en dus nog potentieel gevaarlijke, ‘besmettelijke’) Ottomaanse verleden te dramatiseren, zette Attatürk er in de jaren ’20 toe aan om de officiële bestuurszetel van Istanbul naar Ankara te verhuizen, om de mohammedaanse kalender en het traditionele Arabische schrift formeel uit te bannen, om het dragen van een fez en een sluier te verbieden en om haast elke invloed van de Perzische op de Turkse taal uit te drijven. [21]

Denk hierbij ook aan het rituele knippen van het haar, dat de overgang markeert van het burgerlijke naar het militaire leven, of aan het plechtige herdopen van religieuze bekeerlingen, slaven en nonnen. Zulkescheidingsrites [22] zijn specifiek bedacht om de symbolische identiteitstransformatie te benadrukken die gepaard gaat met het stichten van een nieuw begin. Ze suggereren eigenlijk dat het best mogelijk is om ‘een bladzijde om te slaan’ en op de een of andere manier ‘herboren’ te worden. Dit blijkt vaak uit expliciete allusies op een ‘nieuw leven’ en ‘verjonging’ [23], om nog te zwijgen van de daadwerkelijke pogingen tot de sociale constructie van een nieuw menstype dat de dramatische historische breuk zou belichamen tussen het oude en het nieuwe ‘tijdperk’ – we denken hier aan de hoogst ambitieuze poging van de zionisten om de oude ‘ballingschapsjood’ te vervangen door de jonge Israëlische sabra. [24]

Wil men op doeltreffende wijze een besef van historische discontinuïteit overbrengen, dan moet men ook alle mentale ‘bruggen’ opblazen. Voor het stichten van een nieuw begin zijn verschillende sociomnemonische praktijken nodig die haaks staan op de praktijken waarmee een gevoel van continuïteit wordt gestimuleerd. De Assyriërs bijvoorbeeld, werden door de speciale mnemonische betekenis van plaats ertoe gebracht om overwonnen volkeren systematisch aan hun land te ontrukken. De evocatieve rol van ruïnes zette de Spanjaarden ertoe aan om – zoals de Romeinen dat deden na de Derde Punische Oorlog met Carthago – Tenochtitlán, de stad van de Azteken, bijna met de grond gelijk te maken, om vervolgens op dezelfde plaats met de bouw van Mexico City te beginnen.

Voorts is er de mnemonische betekenis van overblijfselen en verjaardagen. Zij spoort zegevierende legers en nieuwe regimes ertoe aan om historische monumenten te vernietigen en welbepaalde feestdagen van de kalender te halen. Vandaar dat de Hongaren niet langer hun bevrijding in 1945 door het Sovjetleger vieren, vandaar dat Zuid-Afrika niet meer geneigd is om jaarlijks hulde te brengen aan Paul Kruger. Dezelfde sociomnemonische overwegingen inspireerden ook de Roemenen toen ze in 1989 het socialistische embleem uit hun nationale vlag scheurden. Nieuwe regimes werden er ook toe gebracht om, zeer zelfbewust, de nationale hymnes van hun land te veranderen [25], straten en steden anders te noemen [26] (van ‘Petrograd’ naar ‘Leningrad’ en terug naar ‘Sint-Petersburg’) en zelfs complete landen te herdopen (van ‘Brits Honduras’ naar ‘Belize’).

Doordat ‘keerpunten’ belangrijke historische breuken aanduiden, fungeren ze vaak als uiterst doeltreffendechronologische ankerpunten. Dat verklaart waarom sommige Amerikaanse televisiestations hun avondjournaal in de loop van 1980 puntig afsloten met het tellen van de dagen die verlopen waren sinds de overname van de Amerikaanse ambassade in Teheran. Mark Twain omschreef de sociomnemonische rol van de Amerikaanse Burgeroorlog in het Zuiden als volgt,

[D]e oorlog is wat n.C. elders betekent: ze gebruiken het om te dateren. De hele dag door hoor je zo de dingen ‘geplaatst’ worden: iets is gebeurd sinds de oorlog; of tijdens de oorlog; of voor de oorlog; of vlak na de oorlog; of ongeveer twee jaar of tien jaar voor de oorlog of na de oorlog. [27]

Nog spectaculairder is in dat opzicht de sociomnemonische rol van de geboorte van Jezus rond 4 v.C. en de vlucht van Mohammed van Mekka naar Medina (de hegira) in 622 n.C.: zij vormen de ‘centrale’ grondslagen van traditionele chronologische dateringstructuren – ze zijn de ‘scharnieren waarop de deur van de geschiedenis draait’. [28] De dramatische breuk tussen periodes die met de letters ‘v.C.’ en periodes die met de letters ‘n.C.’ worden aangeduid, illustreert dit vrij treffend: het is alsof de geschiedenis begint in het eerste jaar van onze tijdrekening!

Dat deze gebeurtenissen algemeen als historische startpunten worden gezien, blijkt uit hun verbondenheid met een bij uitstek pompeus sociomnemonisch gebruik: het op nul zetten van de ‘historische chronometer’ van een mnemonische gemeenschap. Neem bijvoorbeeld de megalomane beslissing van de Cambodjaanse dictator Pol Pot om 1975, het jaar waarin hij aan de macht kwam, te bestempelen als ‘jaar nul’; of neem het concept ‘uur nul’ (Stunde Null) dat sommige Duitsers in 1945 gebruikten om een volledig nieuwe politieke identiteit uit te stippelen, gebaseerd op een duidelijke breuk met het onherroepelijk besmeurde naziverleden van hun natie. [29] Op dezelfde manier wordt 1916, het jaar van de Paasopstand tegen Groot-Brittannië, door sommigen beschouwd als ‘het jaar één van de Ierse geschiedenis’. [30] Nog spectaculairder was de poging van Frankrijk in de jaren 1790 om de traditionele christelijke tijdrekening officieel te vervangen door een uitdrukkelijk Franse ‘Republikeinse tijdrekening’, die begon met de stichting van de Eerste Franse Republiek op 22 september 1792. [31] Dit opmerkelijke sociomnemonische experiment werd in de jaren ’20 van de vorige eeuw herhaald door de fascisten: zij voerden in Italië een nieuwe tijdrekening in die aanving met hun historische Mars op Rome in oktober 1922. [32]

Het op nul zetten van ‘historische chronometers’ gaat gewoonlijk gepaard met het benadrukken vanprimaatschap. Zo werd de eerste weekdag die volgde op het historische referendum van 1979 – waarmee de stichting van de Islamitische Republiek Iran werd bekrachtigd – door de hoogste leider van het land, Ayatollah Ruholla Khomeini, uitgeroepen tot ‘de eerste dag van de regering van God’. [33] Denk in dit verband ook aan de zionistische beschrijving van de Oost-Europese joden die in 1882 naar Palestina kwamen; zij worden traditioneel voorgesteld als ‘eerste’ immigranten van Israël (ha-aliyah ha-rishonah), een beeld dat nog kracht wordt bijgezet doordat ze gewoonlijk als de ‘Stichters’ of ‘Pioniers’ van het land worden geportretteerd. Zijzelf waren zich ook al bewust van hun toekomstig historisch imago. Zo noemden zij hun eerste twee nederzettingen Rishon Le-tziyyon (‘eerste naar Zion’) en Rosh Pinnah (‘hoeksteen’).

Onnodig te zeggen dat de herdenking van de joodse immigratie in 1882 – toen de ‘eerste’ kolonisten naar Palestina kwamen – ook een mnemonische uitroeiing meebracht van elke jood die reeds voordien geëmigreerd was. En dan zwijgen we nog van al diegenen die het land zelfs nooit hebben verlaten, tijdens de 18 eeuwen die door de zionistische historiografie gewoonlijk als de tijd van de ‘ballingschap’ worden omschreven – een periode waarin zogezegd alle joden buiten de grenzen van hun thuisland leefden. Deze voorstelling van zaken impliceert meteen ook dat de herinnering aan alle niet-joden wordt onderdrukt die in Palestina leefden toen de joodse immigranten aankwamen. Ze draagt dus bij aan het projecteren van een onmiskenbaar eurocentrische visie op het Palestina van voor 1882: een bijna lege, desolate plaats [34] die gewoon smeekte om door deze ‘pioniers’ gekoloniseerd te worden.

Een dergelijke mnemonische myopie is dan ook zeer gewoon in het koloniale discours over ‘nederzettingen’. De oude saga’s vermelden expliciet dat de eerste Noren die in de 9de eeuw in IJsland aankwamen, moesten constateren dat Ierse monniken hun waren voorgegaan. Maar hun toewijding aan de uitgesproken Scandinavische identiteit van het eiland was niettemin zo groot, dat ze die pre-Scandinavische Keltische aanwezigheid gewoon negeerden, en de Noormannen meteen als de ‘eerste’ kolonisten van het eiland presenteerden! Een analoog voorbeeld: de nationale Australische feestdag die de oprichting van de eerste Britse nederzetting in Australië viert, wordt ‘Stichtingsdag’ genoemd, ook al was het eiland al minstens 40.000 jaar eerder door Aboriginals gekoloniseerd.

Ook mnemonische uitroeiing van complete bevolkingsgroepen is heel gewoon in ontdekkingsverhalen. Zo biedt de New York Times haar lezers een korte historische schets van Mozambique, te beginnen met de komst van de Portugezen in 1500. De krant doet dus alsof het land leeg was toen het werd ‘ontdekt’, waarmee zij het complete pre-Europese verleden van Mozambique uitbant. Precies hetzelfde doet zich voor wanneer wij zeggen dat Columbus Amerika ‘ontdekte’; in feite suggereren wij dat er niemand was vóór hem. Dit impliceert dat we de herinnering onderdrukken aan miljoenen Native Americans die er wel degelijk woonden op het moment van zijn komst.

Onze gewoonte om alles ‘pre-Columbiaans’ te noemen wat in Amerika aan de komst van Columbus voorafging, toont dat 1492 een fundamentele breuk markeert tussen de eigenlijke ‘geschiedenis’ van Amerika en wat wij kennelijk als haar prehistorie beschouwen. (Op analoge wijze klasseert de – onmiskenbaar christocentrische – volkshistoriografie van Ierland alles wat gebeurde voor de heuglijke komst van Sint-Patrick rond 432 als ‘heidense voorgeschiedenis’.) [35] De titel van Noam Chomsky’s vernietigende kritiek op het Europese imperialisme – het boek Year 501 uit 1993 [36] – suggereert op een provocerende manier dat 12 oktober 1492 voor de ‘geboortedag’ doorgaat van de culturele entiteit die wij ‘Amerika’ noemen. Alles wat op het westelijke halfrond vóór die datum gebeurde, kan dus slechts behoren tot een of ander ‘pre-Amerika’.

De ‘prehistorie’ van Amerika geldt hooguit als een proloog op haar eigenlijke geschiedenis, en wordt als dusdanig grotendeels vergeten. De reizen die de Noren in de late 10de en vroege 11de eeuw naar Groenland, Newfoundland en wellicht ook naar Labrador en Nova Scotia ondernamen, worden derhalve niet als een onderdeel van het gebruikelijke ‘ontdekkingsverhaal’ gezien. [37] Ook al zijn wij doorgaans goed op de hoogte van die vroege tochten over de Atlantische oceaan, vijf eeuwen voor Columbus, toch blijven we Columbus’ fameuze landing op de Bahamas als het officiële begin zien van de Amerikaanse geschiedenis. Amerika is pas ‘geboren’ op 12 oktober 1492; niets van wat voorafging kan dus beschouwd worden als deel van van de ‘Amerikaanse geschiedenis’.

Veelzeggend is het traditionele beeld van de schepping van de wereld ex nihilo: dat beeld illustreert hoezeer wij geneigd zijn te geloven dat beginpunten door een heuse leegte worden voorafgegaan. Zo worden inheemsesabras in de vroege Israëlische literatuur vaak als wezen gekarakteriseerd [38], dit om de historische breuk tussen het leven van de joden in ballingschap en het ‘nieuwe begin’ in hun thuisland te benadrukken. Het zionistische verhaal presenteert het leven van immigranten vaak alsof het begint met hun aankomst in Palestina, ook al betekent dat de miskenning van hun vroegere jaren in ballingschap! Dergelijke prehistorische leemtes helpen ons eraan te herinneren dat elk stichten van een historisch ‘begin’ een aspect vangeheugenverlies veronderstelt. Voor de Amerikanen bijvoorbeeld, vormt de vestiging van New England in 1620 het begin van de Europese kolonisatie van de Verenigde Staten; meteen vergeten ze de vestiging van Virginia in 1607, om nog te zwijgen van de Spaanse kolonisatie van Florida in de jaren 1560 en New Mexico in de jaren 1590. Of zoals een van de visionaire leiders van het zionisme botweg stelde:

[W]ij cultiveren vergetelheid en zijn trots op ons korte geheugen… En de diepte van onze rebellie meten we af aan ons talent om te vergeten… Hoe meer we onszelf als ontworteld beschouwen, des te meer geloven we dat we vrijer, edeler zijn… Het zijn de wortels die onze opwaartse groei vertragen. [39]

Het stichten van een nieuw begin veronderstelt de impliciete afspraak dat alles wat aan dat begin voorafgaat als ‘irrelevant’ en dus niet memorabel wordt geklasseerd (figuur 4). Het lijkt onschuldig, maar het gaat onmiskenbaar om een brutale mnemonische onthoofding [40], bedoeld om de fundamentele discontinuïteit in de verf te zetten tussen wat als geschiedenis en als voorgeschiedenis wordt gezien – waarbij we dat laatste dreigen te vergeten omdat de traditie het als irrelevant ziet.

Dat wij verwachten alles te kunnen veronachtzamen wat zich vóór een bepaald punt in de tijd situeert, valt duidelijk op te maken uit de wetten die handelszaken vrijstellen van alle schulden gemaakt voor hun faillissement. Al even duidelijk blijkt dit uit verjaringstermijnen: zij vormen de ultieme uitdrukking van de gedachte dat we bepaalde delen van het verleden formeel ‘achter ons kunnen laten’. [41]

Wanneer we dingen ‘achter ons’ proberen te laten, betekent dat niet noodzakelijk dat we alles ontkennen wat vóór een bepaald historisch beginpunt effectief is gebeurd. En toch, door ‘fenomenologische haakjes’ aan te brengen, verbannen we die zaken naar het domein van het maatschappelijk irrelevante. Het onuitgesproken verschil tussen geschiedenis en ‘prehistorie’ houdt eigenlijk in dat het laatstgenoemde buiten de grenzen van het officiële historische verhaal valt, en dus buiten datgene wat we moeten onthouden – vergelijk die prehistorie met het voorwoord van een boek of de ‘inleidende’ opmerkingen bij lezingen. Verjaringstermijnen houden in dat ook zaken waarvan iedereen erkent dat ze gebeurd zijn, verbannen kunnen worden naar een of ander ‘prehistorisch’ verleden; om pragmatische redenen zijn ze irrelevant en dus kunnen ze officieel vergeten worden. Vandaar dat studenten erop mogen betrouwen dat, wanneer zij van de ene naar de andere universiteit overstappen, de nieuwe school hun oude punten formeel ‘vergeet’ bij het berekenen van hun gemiddelde scores.

Denk ook aan de queeste van veel Duitsers heden ten dage voor een “normaliteit vrij van de last van het verleden” [42], of aan de oproep van de Montenegrijnse president Milo Djukanovic aan de Kroaten om de oorlog van Joegoslavië tegen Kroatië in 1991 “achter zich te laten”. [43]

De ex-Rode Khmerleider Khieu Samphan gaf blijk van een soortgelijk enthousiasme om in het verleden te ‘snoeien’ en aldus een mnemonisch ‘nieuw begin’ te faciliteren, toen hij de Cambodjanen in 1998 vroeg om het “verleden achter zich te laten” en te “vergeven en vergeten”. [44] (Zijn poging om het bloedbad uit het geheugen te wissen waarin nauwelijks 20 jaar eerder meer dan een miljoen Cambodjanen de dood vonden, werd officieel ondersteund door premier Hun Sen, die zijn landgenoten aanmoedigde om een “gat te graven en het verleden te begraven en met een schone lei vooruit te kijken naar de 21ste eeuw”. [45]) Ook advocaten van ex-gedetineerden doen dat soort oproepen om ‘een blad om te slaan’ en bepaalde dingen ‘te ruste te leggen’, door ze uit het geheugen te bannen, waarbij ze pleiten voor het recht van hun cliënt op een ‘nieuw leven’ onbezwaard door hun crimineel verleden. Veel mensen die tegen de executie van Karla Faye Tucker protesteerden, pasten dezelfde logica toe die ook aan de basis ligt van de normen voor het verklaren van een faillissement: ze beweerden dat Tucker als herboren ‘christen’ niet verantwoordelijk kon worden gesteld voor de daden die ze beging vóór haar geestelijke ‘wedergeboorte’.

 

De sociale constructie van historische discontinuïteit

Maar er zijn boeken en gedichten die uitdagend in het midden van een zin beginnen, en zij herinneren ons eraan dat historische discontinuïteit geen vaststaand gegeven is. Het wegsnijden van conventionele ‘periodes’ uit hun historische context is net als het versnijden van foto’s een artificiële en dus verre van onvermijdelijke operatie. Zo mag de oprichting van de Israëlische staat in 1948 voor veel Israëli’s een onmisbaar keerpunt zijn – er bestaat zelfs een populair feitenrelaas over dat jaar met de ondertitel Tussen de tijdperken [46] – voor de grotendeels apolitieke ultraorthodoxe gemeenschap is dit zo goed als een non-event. (Er zijn Israëlische geschiedkundigen die ook het traditionele onderscheid tussen de ‘oude’ (voor 1882) en ‘nieuwe’ joodse gemeenschappen in Palestina in twijfel trekken. Zo ondermijnen zij de zionistische wens om de moderne geschiedenis van Israël los te koppelen van haar onmiddellijke verleden. [47]) De Native Americans van hun kant zien 1492 evenmin als een beginpunt – toen Europa het continent ‘ontdekte’ woonden hun voorouders immers al duizenden jaren in Amerika. [48] Een sarcastische bemerking brengt dat in herinnering: “men zou zich bijna afvragen hoe de Nez Percé en de Navajos hun verveling de baas konden, al die eeuwen dat ze moesten wachten op de komst van de veroveraars uit het oosten.” [49]

De geobserveerde werkelijkheid van schijnbaar onderscheiden segmenten waarin het verleden gewoonlijk wordt opgedeeld, ontstaat dus doordat wij ons tussen die stukken historische leegtes voorstellen. Maar hoe evident die leemtes ook zijn voor iedereen die ‘mnemonisch gesocialiseerd’ is binnen een bepaalde traditie om het verleden te periodiseren, voor alle anderen zijn ze zo goed als onzichtbaar! In de echte wereld zijn er immers geen gaten tussen het ‘impressionisme’ en het ‘kubisme’ in de westerse kunst (ze overlapten elkaar zelfs) [50] of tussen de ‘Vierde’ en ‘Vijfde Republiek’ in Frankrijk (die respectievelijk eindigden en begonnen op dezelfde dag). Het verknippen van het verleden is een mentale daad die een sociale schaar vereist.

Het is de taal die ongemerkt voor een groot deel van de constructie van historische discontinuïteit instaat. Het plakken van één etiket (‘middeleeuwen’) op tien eeuwen Europese geschiedenis zorgt er mee voor dat wij die tijdspanne als één homogeen tijdsblok waarnemen; dat elke conventionele ‘periode’ een verschillend etiket krijgt, helpt ons om ze mentaal op te splitsen in aparte brokken geschiedenis. De taal versterkt dus onze waarneming van echte historische gaten tussen ‘mesolithisch’ en ‘neolithisch’ gereedschap, en tussen ‘renaissance’- en ‘barok’-muziek, zoals ze ook zorgt voor een mentale scheiding tussen ‘kindertijd’ en ‘adolescentie’, tussen ‘winter’ en ‘lente’. [51] Het onderscheid tussen ‘archaïsche’ en ‘vroegmoderne’ volkeren onderstreept dan weer de historische scheiding tussen laagpaleolithische en middenpaleolithische mensachtigen van Oost-Azië, waarmee het multiregionale beeld in twijfel wordt getrokken als zouden de laatsten afstammen van de eersten. [52]

In wezen zijn historische periodes een product van onze geest. Het is dan ook van groot belang dat we ons – duidelijk conventionele – periodiseringssysteem niet essentialiseren. Uiteindelijk werden zelfs de middeleeuwen en de renaissance pas vanaf 1688 respectievelijk 1855 als aparte periodes gezien. [53] Trouwens, vóór 1600 was het ongewoon om een eeuw als een afzonderlijke historische eenheid te beschouwen. Ons beeld van een decennium als een blok geschiedenis dat op zich staat, dateert eigenlijk pas van 1931. [54] Als we per negen en niet per tien zouden tellen (en de tijd dus zó zouden meten), dan hadden de jaren 1944 (einde van de 24ste ‘eeuw’ die 81 jaar duurde) en 1458 (einde van het tweede 729-jarige millennium) voor een fin-de-sièclegevoel en een millenniumgekte gezorgd.

Er zijn verschillende manieren – en geen enkele is beter of natuurlijker dan een andere – om het verleden te verknippen. Elk systeem van periodisering is onvermijdelijk sociaal bepaald; immers, ons vermogen om de historische ‘keerpunten’ waar te nemen die de ene periode van de andere scheiden, is het resultaat van onze socialisatie binnen een specifieke traditie om het verleden te versnijden. Met andere woorden, we moeten mnemonisch gesocialiseerd worden om bepaalde historische gebeurtenissen als gewichtige ‘keerpunten’ te kunnen zien. We leren bijvoorbeeld om de ‘reformatie’ te beschouwen als een proces dat begon met Maarten Luther in 1517, in plaats van met John Wyclif in de jaren 1370. Bovendien leren we, vanuit een uitgesproken westerse kijk op de dingen, ons het jaar 476 in te prenten als het eindpunt van het Romeinse Rijk, terwijl dat Rijk in Byzantium nog 977 jaar standhield! Als jazzfans leren we te onthouden dat João Gilberto en Antonio Carlos Jobim de ‘pioniers’ waren van de Bossa Novarevoltutie in 1958. De klassieke maar onderschatte opname van Laurindo Almeida en Bud Shank uit 1953 degraderen we daarmee impliciet tot de dubieuze status van ‘voorloper’.

Het is nooit vanzelf duidelijk op welk punt een historische episode van start gaat – behalve misschien bij de oerknal. Er komt ook altijd meer dan dat ene enkele punt in aanmerking, om het begin van een bepaald historisch verhaal te vormen. Ook twee mensen die een gebeurtenis navertellen waarvan ze samen getuige waren, zijn het tenslotte zelden eens over het punt waar hun verhaal begint (wat ook de geschiedenis mag zijn van hun relatie). Zelfs de geboorte als ‘voor de hand liggend’ beginpunt van een biografie, is betwistbaar – zo houdt de antiabortusbeweging ons nog steeds voor.

Trouwens, waar precies het verhaal van de ‘menselijke’ evolutie zou moeten beginnen is al evenmin zonneklaar. Per slot van rekening “hebben mensen verjaardagen, maar de mens niet”. [55] Het schijnt nu dat zelfs de – ogenschijnlijk dramatische – evolutionaire breukmomenten tussen weekdieren en gewervelde dieren, of tussen reptielen en zoogdieren, vermoedelijk minder memorabel zijn dan we zouden denken [56] – en als dat zo is, kunnen we de overgang tussen mensachtige aap en aapachtige mens dan wel bepalen? En moeten we dan bijvoorbeeld het precieze historische moment trachten te achterhalen waarop de familie van de mensachtigen aftakte van de stam van de mensapen? Of moeten we eerder trachten de eerste mensensoort te identificeren die werktuigen maakte? Zijn voedsel kookte? Rechtop stond? Taal ontwikkelde? Kunst produceerde?

Denk ook aan de manier waarop we militaire conflicten uit het verleden in traditionele ‘oorlogseenheden’ opdelen. De zogeheten Peloponnesische Oorlog bestond allicht eerder uit een reeks verschillende, compleet afzonderlijke conflicten, die achteraf werden samengegooid. Eigenlijk zou men terzelfdertijd ook kunnen stellen dat die oorlog maar een conventionele opsplitsing is van een veel langer conflict tussen Sparta en Athene. De periode zonder wapengekletter, voorafgaand aan wat traditioneel geldt als de uitbarsting van het conflict – in 431 voor Christus – was dan ook maar een korte, voorlopige wapenstilstand binnen datzelfde conflict. [57] Net als het verschil tussen vakantie en een dagje vrijaf, of tussen ‘menstruatie’ en ‘vlekken’ [58], ligt het verschil tussen een ‘tijdelijke’ wapenstilstand en een volwaardige ‘blijvende’ vrede enkel en alleen in de verschillende blokken tijd waarbinnen zij hun sociomentale plaats innemen.

De huidige weigering van sommige Israëli’s om de officiële nationale herinnering aan het Arabisch-Israëlische conflict te erkennen, ligt in dezelfde lijn. In de officiële herinnering, die zich bijvoorbeeld uitdrukt in de officiële decoratie van oorlogsveteranen door de staat, bestaat het conflict uit vijf afzonderlijke ‘oorlogen’, de onafhankelijkheidsoorlog (1948-1949), de Sinai-campagne (1956), de zesdaagse oorlog (1967), de Jom Kippoer-oorlog (1973) en de Libanese oorlog (1982). Historische splitsers voegen daar nog het Arabische oproer (1929) aan toe, de Arabische opstand (1936-1939), de lange reeks grensincidenten en de Israëlische represailles die daarop volgden (1953-1956), de zogeheten uitputtingsoorlog, waarin het totale aantal gesneuvelde Israëli’s bijna de dodentol van de zesdaagse oorlog overtrof (1967-1970), de eerste Intifada (1987-1993) en de huidige al-Aqsa-Intifada. Historische klonteraars zien het hele Arabisch-Israëlische hoofdstuk daarentegen als één enkel doorlopend conflict dat al aan de gang is sinds de Eerste Wereldoorlog. Premier Ariel Sharon drukte het in 2001 nog als volgt uit: “De onafhankelijkheidsstrijd is nog niet voorbij. 1948 was maar een hoofdstuk.” [59]

Veelzeggend is het epistemologische dilemma van Winston Churchill: is – zo vroeg hij zich af – de overwinning van het Britse leger op het Duitse, in Noord-Afrika in 1942, nu het “einde van het begin” of “het begin van het einde” van W.O.II? Dergelijke taxonomische meningsverschillen tussen splitsers en klonteraars worden, net als in de zoölogie, nooit beslist. En toch is de keuze tussen deze concurrerende mnemonische visies nooit een triviale. Het doden van burgers heeft bijvoorbeeld zeer verschillende morele implicaties wanneer het ‘tijdens’ en niet ‘na’ een oorlog gebeurt.

Veel hangt natuurlijk af van waar we de ‘uitbarsting’ van een oorlog situeren. Voor de meeste mensen begon de Vietnamoorlog pas in de jaren ’60; maar de titel van een boek als De oorlog van tienduizend dagen: Vietnam, 1945-1975 [60] geeft aan dat je die oorlog ook als een veel langer conflict kan zien, dat begint met de onafhankelijkheidsverklaring van Vietnam in 1945. In dat geval wordt er geen opsplitsing gemaakt tussen de Franse en Amerikaanse fases van het conflict, wat normaal wél gebeurt. In een analoge zin begint de Tweede Wereldoorlog voor veel Amerikanen pas met de aanval op Pearl Harbor, terwijl hij voor de meeste Europeanen al twee jaar eerder begon, met de Duitse invasie van Polen in 1939. Voor Japanners is er sprake van een ‘vijftienjarige oorlog’ die begon met de Japanse bezetting van Mantsjoerije in 1931. [61] We zouden Wereldoorlog I en Wereldoorlog II in onze herinnering zelfs kunnen samenpakken, als twee fases van eenzelfde conflict dat plaatshad van 1914 tot 1945. Zoals de Duitse officier schreef na de Franse overgave in 1940: “de grote strijd in Frankrijk is nu ten einde. Hij heeft zesentwintig jaar geduurd!” [62]

Het staat vast dat die mnemonische keuzes een impact hebben op het toekennen van verantwoordelijkheid voor conflicten. Als we de Vietnamoorlog niet in 1961 maar in 1965 laten beginnen, dan verschuift de verantwoordelijkheid voor het conflict van de Kennedy-administratie naar die van Johnson. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de tweede Intifada: begon deze met het provocerende bezoek van Sharon aan de Tempelberg, op 28 september 2000, of begon ze ’s anderendaags, met de gewelddadige protestrellen van de Palestijnen? [63]

Hoe triviaal die historiografische disputen ook lijken, ze leiden vaak tot verhitte mnemonische gevechten die veel weg hebben van het bitsige gekibbel tussen kinderen (“zij is begonnen, mama”) over het begin van een ruzie. Amerikanen raken bijvoorbeeld uiterst geïrriteerd door het feit dat Japanners de bombardementen van Hiroshima en Nagasaki als onuitgelokte aanvallen voorstellen. Maar van hun kant laten zij het verhaal van de Golfoorlog beginnen met de zogezegd onuitgelokte Irakese invasie van Koeweit in 1990. Een versie die scherp contrasteert met het Irakese verhaal, dat bijna een eeuw teruggaat, tot de tijd waarin Koeweit nog een integraal onderdeel van Irak was!

Ook het conflict tussen al-Qaeda en de Verenigde Staten heeft verschillende beginpunten. Voor de leiders van al-Qaeda begint alles met het afvuren van Amerikaanse kruisraketten op hun kampen in Afghanistan in augustus 1998 [64] (voor de gelegenheid ‘vergeten’ ze hun aanval van twee weken voordien op twee Amerikaanse ambassades in Afrika). Voor de Verenigde Staten begint het verhaal doorgaans drie jaar later, met de beruchte aanval op het World Trade Center en het Pentagon van 11 september 2001. Dat is ook de exacte reden waarom het land haar campagne in Afghanistan van 2001 – door Amerikaanse televisiezenders “Amerika slaat terug” genoemd – voortdurend en met nadruk als een ‘vergelding’ voorstelde. De Palestijnen en de Israëli’s hebben het al zo vaak gedemonstreerd tijdens de Tweede Intifada: wie de eigen daden als eenantwoord voorstelt (‘wraak’, ‘represaille’), legt de schuld voor de cyclus van geweld in feite aan de andere kant.

Men kan ook denken aan het huidige conflict tussen Serviërs en Albanezen in Kosovo. Elke serieuze poging om van dit conflict een accuraat historisch relaas te geven, botst op een fataal en onoplosbaar dilemma. Moet zo’n relaas beginnen met de Servische wreedheden tegen de Kosovaarse Albanezen in 1999? Of moet men die wreedheden trachten te kaderen in een ‘bredere’ historische context? En als men het laatste verkiest, moet het verhaal dan beginnen met de beslissing van de Joegoslavische president Tito in 1974 om de provincie autonomie te verlenen? Met de Servische overname van Kosovo in 1912? Moeten we misschien teruggaan tot de oorlog tussen Turkije en Oostenrijk (1683-1699), die in 1690 tot de ‘grote migratie’ leidde van honderdduizenden Serviërs uit de provincie, waardoor de Albanezen uiteindelijk tot de grootste etnische gemeenschap uitgroeiden?

Zoals te verwachten, beginnen de Albanezen hun verhaal ergens tussen 1690 en 1912. Ze vermelden ook steevast en uitdrukkelijk dat Kosovo, toen het in 1912 veroverd werd door de Serviërs, eigenlijk een Albanese provincie was. De Serviërs daarentegen, geven de voorkeur aan een ouder historisch ‘vertrekpunt’ (en ze zeggen er expliciet bij dat de provincie vóór de ‘grote migratie’ een hoofdzakelijk Servische populatie had) óf een veel recenter punt, na de herovering van de provincie in 1912! Het is duidelijk dat elke partij in het conflict zijn eigen verhaal als het juiste beschouwt; maar een accurate historische weergave vereist toch enige bereidheid om meerdere verhalen en meerdere beginpunten te overwegen.

Vertaling uit het Engels: Lise Gosseye

Redactie: Dirk Pültau

 

Noten

* Zie de eerste drie hoofdstukken van Eviatar Zerubavel, Time Maps. Collective Memory and the Social Shape of the Past: 1. The Social Shape of the Past – 2. Historical Continuity – 3. Ancestry and Descent.

1 Lisa H. Malkki, Purity and Exile: Violence, Memory and National Cosmology among Hutu Refugees in Tanzania, Chicago, University of Chicago Press, 1995, p. 58.

2 Noel Annan, Between the Acts, New York Review of Books, 24 april 1997, p. 55.

3 John A. Robinson, First Experience Memories: Contexts and Functions in Personal Histories, in: Theoretical Perspectives on Autobiographical Memory (red. Martin A. Conway et al.), Dordrecht, Kluwer Academic Publishers, 1992, p. 225.

4 Eviatar Zerubavel, Patterns of Time in Hospital Life: A Sociological Perspective, Chicago, University of Chicago Press, 1979, p. 92.

5 Eviatar Zerubavel, The Fine Line: Making Distinctions in Everyday Life, New York, Free Press, 1991; Eviatar Zerubavel, Language and Memory: ‘Pre-Columbian’ America and the Social Logic of Periodization, in Social Research 65, 1998, p. 318.

6 Emile Durkheim, The Elementary Forms of Religious Life, New York, Free Press, 1995 [1912], p. 313 [paginaverwijzingen gaan terug op de herdruk]; Eviatar Zerubavel, Hidden Rhythms: Schedules and Calendars in Social Life, Chicago, University of Chicago Press, 1981, pp. 103-105.

7 Jan Assmann, Moses the Egyptian: The Memory of Egypt in Western Monotheism, Cambridge (Mass.), Harvard University Press, 1997, pp. 3-8; pp. 208-209.

8 E. Zerubavel, Language and Memory, op. cit. (noot 5), p. 323.

9 E. Zerubavel, The Fine Line, op. cit. (noot 5), pp. 16-17; Eviatar Zerubavel, Lumping and Splitting: Notes on Social Classification, in Sociological Forum 11 (1996), pp. 422-426.

10 Yael Zerubavel, Recovered Roots: Collective Memory and the Making of Israeli National Tradition, Chicago, University of Chicago Press, 1995, pp. 17-22.

11 E. Zerubavel, Language and Memory, op. cit. (noot 5), pp. 320-321.

12 Y. Zerubavel, op. cit. (noot 10), pp. 17-22.

13 E. Zerubavel, The Fine Line, op. cit. (noot 5), pp. 22-23.

14 Harold Rosenberg, Saul Steinberg, New York, Alfred A. Knopf, 1978, pp. 62-63, 132.

15 E. Zerubavel, Language and Memory, op. cit. (noot 5), pp. 321-324.

16 Maurice Halbwachs, The Collective Memory [1950], New York, Harper Colophon, 1980 [1950].

17 Wayne Brekhus, Social Marking and the Mental Coloring of Identity: Sexual Identity Construction and Maintenance in the United States, in Sociological Forum 11, (1996), p. 512.

18 E. Zerubavel, Language and Memory, op. cit. (noot 5), pp. 321.

19 New York Times, 4 augustus 2000, sectie A, p. 24.

20 Clifton Daniel, The Twentieth Century Day by Day, London, Dorling Kindersley, 2000, p. 782.

21 David C. Gordon, Self-Determination and History in the Third World, Princeton (N.J.), Princeton University Press, 1971, pp. 90-96.

22 Arnold Van Gennep, The Rites of Passage, Chicago, University of Chicago Press, 1960, p. 11; Zerubavel, The Fine Line, op. cit. (noot 5), pp. 23-24.

23 Richard I. Jobs, The Promise of Youth: Age Categories as the Mental Framework of Rejuvenation in Postwar France (paper voor de Tenth Annual Interdisciplinary Conference for Graduate Scholarship, the Center for the Critical Analysis of Contemporary Culture, Rutgers University, New Brunswick (N.J.), maart 2000).

24 Y. Zerubavel, op. cit. (noot 10), pp. 20-31; Oz Almog, The Sabra: The Creation of the New Jew, Berkeley/Los Angeles, University of California Press, 2000; Yael Zerubavel, The Mythological Sabra and the Jewish Past: Trauma, Memory, and Contested Identity, Israel Studies 7 (2002).

25 Karen A. Cerulo, Identity Designs: The Sights and Sounds of a Nation, New Brunswick (N.J.), Rutgers University Press, 1995, pp. 154-165.

26 Maoz Azaryahu, The Purge of Bismarck and Saladin: The Renaming of Streets in East Berlin and Haifa, inPoetics Today 13 (1992), pp. 351-366.

27 Samuel E. Clemens [pseudoniem: Mark Twain], Life on the Mississippi, New York, Magnum Easy Eye Books, 1968, p. 389. Mijn cursivering.

28 Kenneth L. Woodward, 2000 Years of Jesus, in Newsweek, 29 maart 1999, p. 54.

29 Claudia Koonz, Between Memory and Oblivion: Concentration Camps in German Memory, in:Commemorations: The Politics of National Identity (red. John R. Gillis), Princeton (N.J.), Princeton University Press, 1975, p. 32.

30 Ruth W. Gregory, Anniversaries and Holidays, 4de uitgave, Chicago, American Library Association, 1983, p. 53.

31 George G. Andrews, Making the Revolutionary Calendar, in American Historical Review 36 (1931), pp. 517-523; E. Zerubavel, op. cit. (noot 6), pp. 86-87.

32 Herbert W. Schneider & Shepard B. Clough, Making Fascists, Chicago, University of Chicago Press, 1929, p. 193; Mabel Berezin, Making the Fascist Self: The Political Culture of Interwar Italy, Ithaca (N.Y.), Cornell University Press, 1997, p. 67.

33 Facts on File, vol. 39 (1979), p. 247.

34 Yael Zerubavel, Desert Images: Visions of the Counter-Place in Israeli Culture, Chicago, University of Chicago Press, te verschijnen.

35 Henry Glassie, Passing the Time in Balleymone: Culture and History of an Ulster Community, Philadelphia, University of Pennsylvania Press, 1982, p. 626.

36 Noam Chomsky, Year 501: The Conquest Continues, Boston, South End Press, 1982, p. 626.

37 Eviatar Zerubavel, Terra Cognita: The Mental Discovery of America, New Brunswick (N.J.), Rutgers University Press, 1992, pp. 13-23, 26-28.

38 Amnon Rubinstein, To Be a Free People (in het Hebreeuws), Tel-Aviv, Schocken, 1977, p. 104.

39 Berl Katznelson, geciteerd in Doron Rosenblum, Because Somebody Needs to Be an Israeli in Israel (in het Hebreeuws), Ha’aretz (supplement n.a.v. Independence Day), 29 april 1998, p. 52.

40 Eviatar Zerubavel, Social Mindscapes: An Invitation to Cognitive Sociology, Cambridge (Mass.), Harvard University Press, 1997, p. 85.

41 Ibid., pp. 84-85.

42 Roger Cohen, Anniversary Sets Germans to Quarreling on HolocaustNew York Times, 10 november 1998, internationaal gedeelte, p. 9.

43 Montenegro asks Forgiveness from CroatiaNew York Times, 25 juni 2000, internationaal gedeelte, p. 9.

44 Seth Mydans, Under Prodding, 2 Apologize for Cambodian Anguish, New York Times, 30 December, 1998, internationaal gedeelte.

45 Seth Mydans, Cambodian Leader Resists Punishing Top Khmer RougeNew York Times, 29 december 1998, sectie A, p. 1. Mijn cursivering.

46 Netiva Ben-Yehuda, 1948: Between the Eras (in het Hebreeuws), Jeruzalem, Keter, 1981.

47 Jacob Barnai, Historiography and Nationalism: Trends in the Research of Palestine and Its Jewish Yishuw, 634-1881 (in het Hebreeuws), Jerusalem, Magness Press, 1995, pp. 180, 188.

48 E. Zerubavel, Language and Memory, op. cit. (noot 5), pp. 423-325.

49 Elliott West, A Longer, Grimmer, But More Interesting Story, in: Trails toward a New Western History (red. Patrick Nelson Limerick et. al.), Lawrence, University Press of Kansas, 1991, p. 107.

50 George Kubler, The Shape of Time, New Haven (Conn.), Yale University Press, 1962, p. 56.

51 Zie ook Johanna E. Foster, Menstrual Time: The Sociocognitive Mapping of ‘The Menstrual Cycle’, inSociological Forum 11 (1996), pp. 533-36, pp. 541-542.

52 Christopher Stringer & Robin McKie, African Exodus: The Origins of Modern Humanity, New York, Henry Holt, 1997, pp. 261-262.

53 Dietrich Gerhard, Periodization in European History, American Historical Review 61 (1956), p. 901; Wallace K. Ferguson, The Renaissance, New York, Henry Holt, 1940, p. 1.

54 Jason S. Smith, The Strange History of the Decade: Modernity, Nostalgia, and the Perils of Periodization, inJournal of Social History 32 (1998), pp. 269-275. Zie ook Fred Davis, Decade Labeling: The Play of Collective Memory and Narrative Plot, in Symbolic Interaction 7, no. 1 (1984), pp. 15-24.

55 Clifford Geertz, The Impact of the Concept of Culture on the Concept of Man, in: The Interpretation of Cultures, New York, Basic Books, 1995, pp. 9-10.

56 Richard Dawkins, River out of Eden: A Darwinian View of Life, New York, Basic Books, 1995, pp. 9-10.

57 Barry S. Strauss, The Problem of Periodization: The Case of the Peloponnesian War, in: Inventing Ancient Culture: Historicism, Periodization, and the Ancient World (red. Mark Golden & Peter Toohey), London, Routledge, 1997, pp. 165-175.

58 E. Zerubavel, op. cit. (noot 4), pp. 99-100; Foster, op cit. (noot 51), pp. 538-539.

59 Ha’aretz wekelijkse bijlage, 13 april 2001.

60 Michael Maclear, The Ten Thousand Day War. Vietnam, 1945-1975, Toronto, Methuen, 1981.

61 Ian Buruma, The Wages of Guilt: Memories of War in Germany and Japan, New York, Farrar Straus Giroux, 1994, p. 48.

62 Alistair Horne, To Lose a Battle: France 1940, Boston, Little, Brown & Co., 1969, p. 584.

63 James Bennet, Year of Intifada Sees Hardening on Each Side, New York Times, 28 september 2001, sectie A, p. 3.

64 Don Van Natta & James Risen, Investigators Say Evidence Points to Bin Laden Aides as Planning Attack, New York Times, 8 oktober 2001, sectie B, p. 7.

 

Bovenstaande tekst is de vertaling van het vierde hoofdstuk Historical Discontinuity uit het boek Time Maps.Collective Memory and the Social Shape of the Past (Chicago, The University of Chicago Press, 2003).