width and height should be displayed here dynamically

Sportdagboek 2019-2020

Lente 2019  

In de lente van 2019 las ik in Japan de verzamelde verhalen (en romans) van Junichiro Tanizaki, die gebundeld zijn in het boek De brug der dromen. In het verhaal De gulden dood schrijft de ik-persoon over zijn goede vriend Okamura, die de Japanse literatuur de rug toekeert en zich enkel nog richt op buitenlandse literatuur: Talenstudie, dat was nog tot daaraan toe, maar het gekke was dat Okamura zo dol was op toestelturnen. Wanneer Okamura even niet aan het lezen is, traint hij obsessief zijn lichaam op gymtoestellen. De hoofdpersoon schrijft: In den beginne smaalde ik om Okamuras gymnastische bevlieging. Buiten de kunsten bestonden er volgens mij geen gepaste genoegens. En: Als ik zag dat hij helemaal in zijn oefeningen opging en nergens anders aan kon denken, wilde ik hem toeslingeren: Zo, die artistieke carrière kun je wel op je buik schrijven. Als de hoofdpersoon op een dag Okamura bezoekt, die eerst zijn oefeningen af wil maken omdat hij zich anders niet in staat acht helder te denken of te spreken, schrijft Tanizaki: Die avond liet hij me niet gaan voordat hij mij uitgebreid de les had gelezen over het verband tussen kunst en gymnastiek. De Griekse geest was de bron van de westerse kunst, al wie die traditie echt begreep, ontkwam niet aan het belang van de gymnastiek. Alle literatuur en beeldende kunst begonnen bij de schoonheid van het menselijk lichaam. Een volk dat het lichaam versmaadde kon nooit gestalte geven aan grote kunst. Hij ging zelfs zo ver te beweren dat niemand, hoe geniaal ook, de naam van kunstenaar verdiende zonder zon training te ondergaan. Ik vond dat hij geen ongelijk had en zag wel dat mijn lage dunk van gymnastiek niets meer was dan een vooroordeel, maar zijn theorie over de absolute overmacht van het lichaam kon ik niet beamen. Ik weet nog dat ik hem van repliek diende met de uitspraak: Nee, de gedachte telt meer dan het lichaam. Geen grote kunst zonder grote gedachten.

Ik moet toegeven dat ook ik een vooroordeel heb over sportende mensen. En over mezelf wanneer ik sport. Ik denk altijd: hebben jullie (heb JIJ) niet iets beters te doen met je tijd? Ik betrap mezelf erop dat ik van mening ben dat ik beter een uur kan gaan lezen dan dat ik met een rood hoofd het display van mijn hometrainer in de gaten hou. Toch sport ik vier keer in de week. Natuurlijk ook omdat (het) denken, waarover ook de hoofdpersoon in het verhaal van Tanizaki zo hoog opgeeft, niet gaat als je niet beweegt. De ene beweging zet de andere beweging in gang. Ik zit op een hometrainer die in mijn slaapkamer staat. Ik staar naar een scherm dat aangeeft hoeveel calorieën ik verbrand heb (bij 666 kcal sluit ik even mijn ogen om het onheil buiten de deur te houden), ik volg nauwkeurig hoe hoog mijn hartslag is, en hoeveel minuten ik nog door moet fietsen. Ik fiets en ga nergens naartoe, steady going nowhere, en kan aan niets anders denken dan aan de tijd. En hoe die tijd afloopt, alsof ik mezelf terug de dag in fiets in plaats van vooruit. Ik trap en trap en kan me niets minder sexys voorstellen. Ik vind sportende mensen eigenlijk altijd onaantrekkelijk. Het ziet er nooit mooi uit, zon lijf dat de strijd aangaat met zichzelf. Om niet te zeggen: ongezond. Alsof sportende mensen zich vrijwillig met spoed de dood instorten. Tijdens mijn fietstochten op de hometrainer maak ik af en toe selfies. Ik wis ze voor ik ze bekeken heb. Terwijl ik de foto maak denk ik keer op keer: waar ben ik in godsnaam mee bezig? 

En toch blijf ik er maar mee bezig. Omdat ik ondanks alles blijf geloven dat ik (dat mijn lichaam) dankzij mijn wilskracht op een dag volmaakt zal zijn. Alsof ik jaar na jaar aan een kunstwerk werk dat op een dag de ultieme vorm van schoonheid heeft bereikt. Ik hou van mensen die hun lijf bezitten alsof het een kunstwerk is, met een intuïtieve vanzelfsprekendheid. Ikzelf voel me voornamelijk van mijn lichaam vervreemd. Ik sleep mezelf achter me aan en voel me vrijwel nooit op mijn gemak in of met of bij mezelf. Om me beter te voelen fiets ik tot ik niet meer kan denken, ik fiets tot ik mezelf ophef. En daarna voelt het voor een kort moment alsof ik simpelweg besta en dat het prima is. Die staat van zijn duurt nooit lang en daarom fiets ik opnieuw. Monomaan. 

 

Mijn sportdagboek ziet er ongeveer als volgt uit: 

 

1 juni 2019

Gefietst. 

2 juni 2019

Gefietst.

3 juni 2019

Gefietst.

4 juni 2019

Gefietst. 


8 juni 2019

Gefietst.

9 juni 2019

Gefietst.

10 juni 2019 

Gefietst. 

 

Goed. U begrijpt het al: ik fiets. Sinds ik ben overgestapt van mijn oude Nokia naar een smartphone bekijk ik naast al dat gefiets ook mijn stappenteller. Mijn vrienden worden er gek van. Ik wandel als een krankzinnige door de stad. Ik kom op plekken waar ik nooit eerder was. Ik wandel en ik denk dat wandelen sporten is. Maar wandelen is geen sport. Wandelen is niets anders dan wandelen. En toch reken ik al die stappen mee. Ik beweeg. Laten we het daarop houden. Ik ga voort. (Als ik wandel denk ik vaak onafgebroken alleen maar: on y va. Erg verheffend is dat niet. Dus de bewering dat lichamelijke beweging ook de geestelijke beweging op gang brengt, geldt in mijn geval wat minder. Maar ja: on y va.)

 

Zomer 2019

Over de zomer kan ik kort zijn. Het was de zomer van 2019 en ik had al het hele jaar het idee dat 2019 geen goed jaar was. Dat begon op 1 januari en ik kwam niet meer van dat idee af. Ik wilde niet van het idee maar van het hele jaar af zijn. Ik wilde mezelf kwijt worden – en om dat te bewerkstelligen ga ik dan, zoals ik al schreef, op een dwangmatige manier sporten. Ik ben al een paar keer via die omweg bijna van mezelf afgekomen (als in: tot de dood er zowat op volgde), maar een lichaam is sterk, veel sterker dan bijvoorbeeld de liefde. Meestal kom ik niet van mezelf af, maar wel van een liefde. Het was de zomer van 2019 dat ik verkering had. En daar wilde ik weer vanaf. Ik wist niet goed hoe. In plaats van de verkering te beëindigen, wat toch echt de snelste weg is, besloten we erover te praten tijdens het maken van lange wandelingen. We gingen op vakantie naar het Zwarte Woud. We dachten dat het Zwarte Woud ons zou helpen. Dat we tot elkaar zouden komen tijdens wandeltochten door een bergachtig buitenlands landschap. Zoals je weleens in boeken leest. We reden met de auto door Duitsland en het regende onafgebroken. Het was zeer deprimerend. In plaats van te wandelen lagen we dagen achter elkaar in de tent naar de regen te luisteren. We raakten elkaar niet aan. We dronken Duitse wijn, werden dronken maar zeiden ondanks de dronkenschap alsnog niets tegen elkaar, ik las meer boeken dan ik normaal tijdens de vakantie doe, alles om maar niet te hoeven praten. En toegegeven: ook alles om maar niet te hoeven bewegen. De verkering ging uiteindelijk uit nadat ik een passage uit Turks Fruit voorlas. Ik lag op mijn buik op een campingmat. 
  

Lees me voor, had die verkering me gevraagd. Laat me toe, zei ze. 

Ik las hoe de hoofdpersoon uit Turks Fruit voor een meeuw had gezorgd. De meeuw knapte op en het onvermijdelijke moment brak aan: de meeuw moest vrijgelaten worden: En toen ik op een ochtend binnenkwam vloog hij ineens op en ging met grote krachtige vleugelslagen om me heen vliegen. Het was of de ruimte aan stukken sloeg. Of hij met zijn vleugelpunten de wanden van het kamertje omverduwde. Hij bleef maar om me heen vliegen. En toen heb ik staan grienen. Ik heb die hele vuile gore rotellende van die afgelopen twee jaar eruit staan janken. En met mijn smoel strak van het huilen heb ik hem in een doos naar de Dijk aan de Amstel gereden. Daar, op die opgespoten zandvlakte, met in de verte boven de plassen water de meeuwen, deed ik de doos open. Hij vloog meteen omhoog de ruimte in. En zoals het hoort bij het afscheid van een vogel cirkelde hij een paar keer boven mijn hoofd. Toen was hij ineens opgenomen in een hele vlucht schreeuwende en krijsende soortgenoten. Ik had willen roepen, schreeuwen, maar ik kon geen geluid uitbrengen. Het was of iemand van achteren zijn handen om mijn nek had gedaan en met zijn vingers uit alle kracht mijn strot dichtkneep. 
     

Ik stopte met lezen en bleef zo stil mogelijk liggen. Ik moest, om met Jan Wolkers te spreken, bijna grienen. Ik wist dat ik mezelf en ook desbetreffende verkering vrij moest laten. Zoiets zou je ook beweging kunnen noemen. Ik kan een jaar lang iedere dag fietsen om fit te worden, om na te denken, om af te vallen, maar één passage voorlezen uit een boek, en daarna terug naar huis rijden om alleen verder te leven, en je voelt al die dingen tegelijk. Ik ging fit, helder en slank de herfst van 2019 in. Via de Autobahn en de snelweg terug naar huis.

 

Herfst 2019 

21 september 2019

Gefietst.

22 september 2019

Gefietst.

23 september 2019

Gefietst.

24 september 2019 

 

Het is vandaag dinsdag en op dinsdag reis ik naar Utrecht omdat ik fysiotherapie ben gaan studeren. Ik blijf maar aan het verhaal van Tanizaki denken. Ik dacht dat het een goed idee was om het lichaam te leren kennen. Dat het me zou helpen betere boeken te schrijven, beter te leren kijken, meer te bestaan. En hoe meer ik leer over een lichaam, hoe meer ik begrijp hoe filosofie, het leven, het heelal, de beeldende kunst, politiek en taal – hoe praktisch alles is terug te voeren op het lichaam. Hoe het werkt. En ook hoe het niet werkt. 
        

Op school moeten we buitengewoon veel bewegen. We moeten loopanalyses maken, longinhoud meten, trainingsschemas bestuderen, de werking van spieren in kaart brengen. Spieren überhaupt in kaart brengen. (En dat vind ik, in tegenstelling tot het sporten, wel sexy.) Als we een coopertest moeten doen in de regen val ik als een van de eersten af. Ik voel mijn longen branden. Ik dacht dat ik fit was en uithoudingsvermogen had. Maar ik kan niet echt goed sporten. Ik vind het niet belangrijk genoeg. Ik wil het zo graag belangrijk vinden, maar de waarheid is dat ik, net als de verteller uit Tanizakis verhaal, met een vooroordeel blijf zitten. Misschien ook omdat ik nooit aan winnen denk. Wellicht moet je een ander willen aftroeven om beter te worden. Of je moet jezelf af willen troeven. Dat heb ik nooit in me gehad, ook niet met het schrijven, helaas. Ik doe dingen om het leven door te komen, en er misschien iets van te leren. Cest tout. En dat is vaak niet genoeg. Om een voorbeeld te noemen: Als kind zat ik op schaatsles. Op zaterdag bracht mijn vader mij naar De Vechtsebanen in Utrecht. Met een fluorescerend gele muts leerde ik aan de hand van een jongen die de naam Dylan droeg pootje over. Ik voelde dat ik veel meer leerde dan pootje over, dat Dylan het was die me mijn eerste zelfvertrouwen gaf. Hou mijn hand vast en laat je vallen, zei hij. Dat deed ik. Ik deed mijn best omdat er iemand was die dat van mij vroeg. Ik maakte deel uit van een ploeg. Een hardrijdersvereniging. We trainden een half jaar de 500 meter sprint. Dylan zei dat ik talent had. Ik geloofde alles wat Dylan zei, want hij had mooie ogen en hij liet me niet vallen. Op de dag van de wedstrijd wonnen de kinderen uit onze ploeg stuk voor stuk de 500 meter. We stonden op de eerste plek totdat ik aan de beurt was. Mijn start was perfect, maar ik was nog niet glad honderd meter onderweg of ik zag mijn oma aan de kant staan, in haar rolstoel. Mijn oma was al lange tijd haar dorp niet uit geweest en nu kwam ze kijken. Middenin die wedstrijd remde ik af en reed naar de kant om haar een kus te geven. Onze ploeg raakte door die kus zover achter op de anderen, dat we van de eerste plek naar de laatste plek gleden. Alle kinderen moesten huilen, behalve ik, terwijl het toch mijn schuld was. Misschien omdat het mijn schuld was. Na afloop van die wedstrijd dronk ik chocomel met mijn oma. Ze zei dat ze trots op me was. Dylan heb ik nooit meer gezien. Soms droom ik over hem. Laat je vallen, zegt hij.

 

Winter 2019 

22 november 2019

Gefietst.

23 november 2019

Gefietst. 

24 november 2019

Gefietst.

25 november 2019

 

Ik lees vaak schrijversdagboeken. Bijvoorbeeld van Virginia Woolf of Daniil Charms. De dagboeken stellen me gerust. De meeste schrijvers zijn net als ik vaak moe. Vaak ben ik ook te moe om te sporten. En dan doe ik het toch. Ik sport zelfs meer dan dat ik schrijf. Dat gaat de verkeerde kant op. 
    

Ondertussen heb ik wel iemand weten te versieren door haar te palperen. Palperen is iets wat fysiotherapeuten doen. Ze voelen hoe de spieren lopen door heel zachtjes cirkelende bewegingen te maken langs de randen van een spier. Het is een erotische beweging. Ik stond samen met een meisje (ze is eigenlijk een vrouw, maar ik snap nooit wanneer een meisje een vrouw wordt of wanneer een vrouw een meisje blijft) dat ik al lang kende buiten voor de Kleine Komedie. We moesten allebei voorlezen en we stonden een biertje te drinken. De receptionist zei dat het verboden was om buiten te drinken. Ik zei dat ik de boete wel zou betalen. We gebruikten de drank als excuus om samen buiten te kunnen staan. We wisten niet wat we tegen elkaar moesten zeggen. Ik wist het in ieder geval niet, dus ik zei: Zal ik je palperen? Voordat er een antwoord kwam, draaide ik met twee vingers rondjes over haar rectus femoris. Daarna kusten we.

 

4 december 2019

We stonden gisteravond op een feestje van SLAA in de woonkamer van Bonne Reijn. Er hadden mensen voorgelezen. Ik had gelachen om Thomas Verbogt. Ik lach altijd om Thomas Verbogt. Op een gegeven moment werd het nummer Gold van Spandau Ballet opgezet. En ik weet niet waarom maar ik stak mijn vinger in de lucht, alsof ik tegen de anderen wilde zeggen: moeten jullie horen. En dat zei ik ook. Een van mijn vrienden zei: Echt? Alsof ze me vroeg: meen je dat? Vraag je aandacht voor het nummer Gold van Spandau Ballet? En ik schaamde me meteen. Het was automatisch gegaan. Ik was daar met het meisje met wie ik voor de Kleine Komedie had gekust. Ik was verliefd op haar geworden. Er waren veel dingen misgegaan, en nu ineens ging het allemaal goed. Ik denk de hele dag aan haar. Ongeduldig. Ik heb loopdrang. Vandaag wandel ik uren en uren langs het IJ, waar ik tegen de daar geldende regels in een ruimte huur om te kunnen schrijven. Als iemand mij vraagt wat ik in dat atelier kom doen, moet ik zeggen dat ik assistent ben. 

Assistent in wat? vroeg ik de verhuurder. 
 

Bedenk maar iets, zei ze. 
   

Als mensen mij vragen iets te bedenken loop ik vast. Er valt zoveel te bedenken dat ik niets meer kan bedenken. En als ik vastloop, sta ik op en begin ik te wandelen. Rondje na rondje na rondje in het Oosterpark, of kilometers ver langs het IJ, kijkend naar mijn stappenteller. Het licht is vandaag op zijn mooist. Decemberlicht. Dit licht. En dat boven het water. 

 

31 december

Eerst fietsen. Daarna dronken worden. Geloven dat 2020 het beste jaar ooit gaat worden. The Roaring Twenties. 

 

Winter 2020  

5 januari 2020

Gefietst.

6 januari 2020

Gefietst.

7 januari 2020 

Gefietst.

 

En altijd luister ik naar het nummer WIN van Jay Rock. Dat ook. Terwijl er nog altijd niets te winnen valt, daar in mijn slaapkamer. 

 

Januari-februari 2020

Vier dagen in de week fietsen. 

Mijn stappen tellen. En dan ineens valt het stil. 

 

6 maart 2020

Het is Boekenbal. We mogen elkaar inmiddels geen handen meer schudden. Niemand luistert ernaar. Ik word dronken en ziek. 

 

7 maart-24 maart 2020

Ik blijf binnen. 
        

Ik sport niet. Ik lig in bed en staar naar het plafond. Ik ben stilgevallen. 

Ik beweeg op geen enkele manier. Ik ga niet naar Utrecht om te studeren. Ik schrijf niet. Ik lees niet. Ik wandel niet. Ik fiets niet. Ik zie mijn geliefde niet. Ik kan niet meer denken. Ik kan ook bijna niet meer ademen. 

 

Maart 2020

Kan ik wegstrepen. Mijn telefoon zegt de hele tijd dat ik deze week minder heb bewogen dan vorige week. En de week daarop minder dan de week daarvoor. Tot ik bijna geen stappen meer zet. Ik zet geen stappen. En dus moet er iets gebeuren. 

 

Lente 2020

6 april 2020

Ik fiets weer. Maar op halve kracht. In plaats van een uur ga ik een half uur fietsen. Ik wandel wel iedere dag buiten langs de Amstel. 

 

13 april 2020

Gefietst. 

14 april 2020 

Gefietst.

15 april 2020

Gefietst.

 

Een dadaïstisch gedicht: pagina na pagina een datum met daarachter het woord gefietst. En dat het waar is. 

Misschien heb ik variatie nodig. Maar niet alleen ik ben stil komen te vallen, de hele wereld is stil komen te vallen. Behalve natuurlijk die hardlopers in het park. Soms zit ik op een bankje naar ze te kijken en dan krijg ik zin om een sigaret te roken. 

 

Mei 2020

Vier keer in de week fiets ik 30 minuten per dag. 

Moet je die nieuwe cd van Run the Jewels horen.

Moet je die nieuwe cd van Fiona Apple horen. 

Moet je die nieuwe cd van Laura Marling horen. 

 

8 mei 2020

Ik zwem voor het eerst dit jaar in zee. Samen met mijn nichtje van vijf. Er zijn veel kwallen en het is veel te koud. Maar er is weer meer mogelijk, er komt weer ruimte. En nu mijn lijf op andere manieren kan bewegen, begin ik ook weer te schrijven en te lezen. En ben opnieuw verliefd (wel nog altijd op dezelfde vrouw).

 

5 juni 2020

Het museum is weer open, maar je moet reserveren. Het zwembad is weer open, maar je moet reserveren. Het enige tijdslot dat nog over was, was vandaag om zeven uur s ochtends. De afgelopen weken was het warm, maar vandaag is het koud. Het regent. Ik kan moeilijk mijn bed uitkomen, maar ik doe wat ik van plan was: ik ga toch. Ik woonde een tijdje in Brussel en daar heb ik gezwommen zoals ik nu fiets. Iedere dag trok ik banen. Van zwemmen krijg je een veel mooier lichaam dan van fietsen Tenminste: dat geloof ik. Ik mis het water. Ik ben verliefd op zwemmen en op het boek Swimming Studies van Leanne Shapton. Shapton bestudeert de vorm van zwembaden, de kleuren van het water en schrijft ondertussen over beweging en beeldende kunst. Ze zwom op hoog niveau (ze deed mee aan de voorrondes voor de Olympische Spelen) tot haar familie besloot om te verhuizen. Omdat ze haar familie niet achter wilde laten, gaf ze haar zwemcoach en vaste trainingen op. In Swimming Studies beschrijft ze hoe ze na haar voortijdig afgebroken zwemcarrière kunstenaar werd. Hoe het zwemmen door blijft werken in haar tekeningen en ook in haar manier van denken. Artistieke discipline en sportieve discipline zijn van hetzelfde laken een pak: ze vereisen precies hetzelfde, eenzelfde praktijk: eentonig en gitzwart onzichtbaar, zo particulier als ingewanden, maar altijd heilig. Ze schrijft ook: Na twintig jaar ben ik nog steeds op zoek naar die stomme focus die ik als wedstrijdzwemmer had. Focus. Om zeven uur sta ik met paarse voeten van de kou en de slaap aan de rand van het zwembad in het Flevoparkbad. Er mogen maar twintig mensen naar binnen en we moeten ons uitkleden naast het bad. Het water is nog kouder dan ik dacht, maar het is water, ik ruik eindelijk weer naar chloor. Ik los eindelijk weer eens op.