Tegen lichaamsbeweging
Had Kafka ‘In de strafkolonie’ vandaag de dag geschreven, dan had het wel over een fitnessapparaat moeten gaan. In plaats van het vonnis op het slachtoffer te tatoeëren, zou het apparaat rijen getallen in zijn huid griffen. Zoveel calorieën, zoveel kilometer, zoveel watt, zoveel rondes.
Doe je vandaag de dag aan lichaamsbeweging, dan dwingt dat je je bewust te worden van de machine die binnen in je aan het werk is. Alleen de moderne sportschool kan nog de suggestie wekken dat we heimwee koesteren naar fabrieksarbeid. Op ons werk hoeven we allang niet meer te gehoorzamen aan de hefboom van de matrijzenpers. Maar in de sportschool toveren we verouderde industriële productietechnieken om tot een vorm van vrijetijdsbesteding. We trekken de deur van ons kantoor achter ons dicht, zetten een lopende band onder onze voeten en rennen alsof de duivel ons op de hielen zit. Vrijwillig halen we onze benen door de mangel en leggen we onze stijve armen onder de pers.
Het is cruciaal dat de apparaten eenvoudig zijn. De hellende vlakken, pinnen, hefbomen, katrollen, grendels, zwengels, rekken en riemen van onze fitness- en aerobicsapparaten bootsen vroegere stadia van technologische ontwikkeling voor ons na in miniatuurvorm. Het zijn de uit hun context gehaalde, onschadelijk gemaakte sporen van behoeften waar niet langer denkwerk of vernuft aan te pas hoeft te komen.
Ooit gebruikte een boer een katrol, kabel en stang om zijn zolderbalk omhoog te krijgen; nu gebruik je diezelfde middelen om je brede rugspieren te trainen. Nu we ons onze hersenen voorstellen als computers, heeft het beeld van de machinemens – of het nu dat van Descartes is of dat van La Mettrie – iets vertrouwds en eerbiedwaardigs gekregen, als een vergeelde poster aan de muur van een ziekenzaal. Bloeddruk is hydraulica, kracht mechanica, voeding verbranding, ledematen zijn hefbomen, gewrichten kogelscharnieren.
De wereld van de lichaamsbeweging biedt ons geen revolutionaire inzichten als het gaat om onze status van mechanische mannen en vrouwen. Die status hadden we al, natuurwetenschappelijk gezien althans. Ze spreekt eerder boekdelen over de wil, aanwezig in elk individu, om de machinale processen in ons eigen lichaam te ontdekken en te reguleren.
We verzetten al die zware arbeid zonder uitzicht op een onmiddellijke beloning, behalve onze vrijheid om het te doen. Misschien is die vrijheid alleen al genoeg. Fitnessapparaten geven je de superieure macht om je lichaam aan experimenten te onderwerpen. We verbergen onze eigenlijke drijfveren voor het verrichten van deze arbeid en stellen er gedachteloos een nieuwe levensbehoefte voor in de plaats. En niemand die zich afvraagt of het wel zo’n goed idee is onze levens het rijk der lichaamsbeweging binnen te slepen.
Lichaamsbeweging is geen keuze. Ze doet zich voor als een gezant uit de wereld van de biologische processen. Ze valt onder de jurisdictie van de verplichtingen aan het leven zelf, die alleen door zelfdestructieve geesten worden verwaarloosd. Onze controversiële toekomst zal naar verluidt in het teken staan van gentechnologie, hersenscans, neurowetenschappen, laserstralen. Over dat soort zaken worden geruchtmakende, vruchteloze maatschappelijke debatten gevoerd – terwijl de echte historische verschuivingen zich voltrekken op de vinylmatjes in de sportschool, met op de achtergrond het gezoem van een vliegwiel en het geratel van een verstelbaar hellend vlak.
In de sportschool zie je mensen bezig met een basaal biologisch proces: zelfregulering. Alle andere activiteiten die daarmee samenhangen behoren tot de privésfeer. De vraag is dan ook waarom lichaamsbeweging niet privé blijft. Het had iets kunnen zijn voor thuis, net als andere, aanverwante processen: eten, slapen, ontlasten, schoonmaken, lichaamsverzorging en masturberen.
Lichaamsbeweger, wat zie je in de spiegelwand van de sportschool? Je grimassen doen denken aan pijn, tranen, een orgasme of het soort inspanning waarbij anderen je normaal gesproken onmiddellijk te hulp zouden schieten. Maar je verbergt je gezicht niet. Je kreunt alsof je je darmen leeg perst. Je verricht onprettige, repetitieve handelingen, alsof je de vloer aan het dweilen bent. Je puft en schreeuwt en zwoegt. Je loopt rond in strakke maar vormloze lycrapakjes. Kleding die de vorm van genitaliën en afgebonden, platgedrukte borsten zichtbaar maakt voor het oog van anderen, maar voorbijgaat aan het bestaan van seksuele verlangens.
Het Engelse woord voor sportschool, gymnasium, komt van de oude Grieken, maar in de hedendaagse gym is de geest van het oude Griekenland ver te zoeken. Atletiek was in het antieke instituut iets publieks en competitiefs. Ze behelsde het trainen van jongens voor openbare wedstrijden. Het gymnasium valt nog het best te vergelijken met een hedendaagse boksschool, met als verschil dat er ook volwassen mannen naartoe kwamen om de mooiste jongens te bewonderen en, naar Atheens gebruik, als seksueel mentor onder hun hoede te nemen. Het was de plaats bij uitstek waar de systematische opvoeding van de jeugd kon worden bevorderd, waar volwassenen onderling ongedwongen debatteerden en een intellectuele uitwisseling onderhielden die losstond van de politieke sfeer en die de oorsprong is van de westerse filosofie. Socrates bracht het grootste deel van zijn tijd in gymnasia door. Aristoteles begon zijn filosofische school in de overdekte wandelgalerij van een gymnasium.
De socratische en peripatetische methoden zouden in de hedendaagse sportschool weinig weerklank vinden. Wat wij daar vandaag de dag doen behoorde tot de stille privésfeer. De Grieken hadden een aangewezen plaats voor handelingen die zuiver privé waren: de oikos, oftewel het huishouden. Tot het huishouden behoorden alle handelingen die het naakte biologische bestaan in stand hielden. Daaronder vielen de noodzakelijke inspanningen om een woning en een lichaam te onderhouden, het verbouwen en eten van voedsel, het baren en voeden van kinderen. Hannah Arendt zag dit scherpe Griekse onderscheid tussen het huishouden en het openbare leven als een symbool voor een universele waarheid: het is noodzakelijk om handelingen die het naakte leven in stand houden af te schermen voor andermans blik. Een verborgen sfeer, gevrijwaard van kritische blikken, is het fundament voor een publieke persoon: iemand die zijn privéleven veilig genoeg weet om de drastische risico’s van het openbare leven op zich te nemen, om te denken en te zeggen wat tegen andermans wil indruist, om volledig onafhankelijke keuzes te maken. Privé, alleen met het eigen gezin, kan aan de prangendste levensbehoeften en woordeloze verlangens worden voldaan, gedachteloos, in een impuls om te overleven.
Onze sportschool zou je beter een gezondheidsclub kunnen noemen, al is het geen club waar leden in gelijkwaardigheid samenkomen. Het is de versplinterde ruimte waar je handelingen die eens privé waren verricht voor het oog van anderen, in de eenzame afzondering van een lichaam dat zich gedraagt alsof het zich nog altijd in een privéomgeving bevindt. Je wringt je in dit soort bochten om een privaat zelf te ontmantelen en opnieuw vorm te geven; en al hebben de toekijkende anderen het recht niet om daarover te oordelen, een denkbeeldige, overkoepelende ‘ander’ heeft dat recht wel. Lichaamsbeweging in sportscholen haalt biologische processen het niet-sociale gezelschap van vreemden binnen. Je wordt geacht je in dezelfde ruimte te begeven, maar niet al te goed om je heen te kijken en de metalen handvatten en rubberen matten schoon te vegen alsof je er nooit bent geweest. Net als in de lift is het de bedoeling dat je voor je kijkt.
Het is een soort straf voor onze bevrijding. Voor de levensbehoeftes waaronder we het zwaarst gebukt gingen – de strijd om aan eten te komen, om ziekte te vermijden, altijd door middel van afmattende lichaamsarbeid – hebben we oplossingen gevonden. Het was misschien naïef om te denken dat de nieuwe menselijke vrijheid de weg zou bereiden voor een maatschappij die draait om publieke taken, zoals het Athene van Perikles, of voor een eenvoudig genieten van alles wat is, zoals in de Hof van Eden. Maar een maatschappij die privévrijheden en privévrijetijdsbestedingen tot hoofdzaak verheft, heeft ons in werkelijkheid iets veel onverwachters opgeleverd. Wat het ons heeft opgeleverd zijn vormen van lichamelijke zelfregulering die de laatste sporen van ons biologische leven bij wijze van sociale attractie het daglicht in slepen.
Getallen zijn de enige echt onmisbare werktuigen voor de lichaamsbeweging van vandaag de dag. Of het nu gaat om de sportschool of de hardlooproute, de technologie is terug te voeren op eenvoudige rekensommetjes. De gewichten die je optilt worden geteld, net als de afstanden die je rent, de tijd dat je beweegt, de versnelling van je hartslag.
Een eenvoudige proef om te bepalen of een activiteit onder hedendaagse lichaamsbeweging valt of niet, is de vraag of die activiteit zonder tellen of meten nog zinvol zou zijn. (In sport worden getallen anders gebruikt: daar is punten tellen een manier om tijdens een sociale ontmoeting de stand van de wedstrijd bij te houden.) Zelfs vormen van lichaamsbeweging die het zonder mechanische werktuigen kunnen stellen, zoals hardlopen, kunnen niet buiten getallen.
Wie aan lichaamsbeweging doet, krijgt het idee dat zijn eigen lichaam een verzameling getallen is die staan voor bepaalde vermogens. De enige andere plaats waar getallen zo’n amuletachtige status krijgen is de spreekkamer van de arts. De plaatsen waar we aan lichaamsbeweging doen liggen in zekere zin in het verlengde van de inrichtingen waar mensen op ziektes worden getest, reparaties ondergaan en sterven. In de spreekkamer van de arts, het bloedafnamelab en het ziekenhuis ben je overgeleverd aan tellende deskundigen. Een verpleegkundige bindt een band om je arm, sluit je aan op een ecg, stelt met eenvoudige metingen je lengte en gewicht vast – waar je nooit blij van wordt. Ze beloont je met glasheldere getallen over bloeddruk, vetpercentage, lengte en gewicht. Het klembord met je getallen wordt doorgegeven. Tot slot neemt de arts plaats, een monteur die het witte gewaad van een engel draagt en arrogant is als een baas. In vakjargon dat je angst en spanning nog verder aanwakkert, krijg je misschien iets te horen over de getallen aangaande je cholesterol (twee soorten), je witte bloedcellen, je ijzergehalte, antistoffen, urineanalyse, enzovoorts. Hij hoeft je nauwelijks nog te vertellen dat die getallen een indicatie zijn van je overlevingskansen.
Waar vinden we de moed om te bestaan als een verzameling getallen? De sportschool of hardlooproute opzoeken geeft je de rusteloze vrijheid om het tellen in eigen hand te nemen. Wat een opluchting kan dat zijn. Eindelijk getallen waar je iets aan kunt veranderen. Lichaamsbeweging wordt een reeks proeven die je uitvoert op materie die binnen je bereik ligt, het uitwendige pantser van je vet en spieren. Het is geruststellend dat ook die getallen, en niet alleen de onomkeerbare onvoldoendes in het dossier van de arts, iets zeggen over hoelang je nog te leven hebt. Met wilskracht en voldoende zelfdiscipline – dat wil zeggen: als je je maar weet te onderwerpen aan een regel – zul je een verandering ondergaan.
De sportschool heeft wel wat weg van een vrijwillig ziekenhuis. De personeelsleden zijn ook de patiënten. Sommige machines leggen je in een tractie waaruit je kunt ontsnappen. Andere bevrijden je uit de gevangenis van een beademingsapparaat en laten je op een signaal zelf je longen volpompen terwijl je je hartfrequentie afleest op een scherm. Geholpen door een liefde die je soms ontwikkelt voor je lichamelijke pijn, wordt dit zelftesten een automatisme. Het eigenaardige geheel van getallen dat je bent wordt een onderdeel van je vrijheid, soms zelfs het belangrijkste onderdeel, dat je meer in beslag neemt dan je gedachten of je dromen. Je ontdekt tot wat voor enorme getallen je jezelf kunt opwerken, en hoe onsterfelijk je kunt worden. Want als je maar genoeg krediet opbouwt zul jíj het eeuwige leven hebben. Je wordt tot in het oneindige onderhouden.
De rechtvaardiging voor alles wat samenhangt met de plicht om aan lichaamsbeweging te doen is gezondheid. Trek je de telmanie die eigen is aan lichaamsbeweging verder door, dan krijgt gezondheid iets exacts, iets economisch. Het wordt een maat voor het verwachte aantal dagen en uren van iemands leven.
We kunnen onszelf vandaag de dag inderdaad een stuk langer conserveren. De middelen om jezelf te conserveren zijn betrouwbaar en goedkoop. De haast om je in het sterfelijke leven te storten neemt af. De verleiding van eeuwige houdbaarheid neemt toe. We houden een levend lijk in optimale staat, niet om er iets mee te doen, maar alleen om het behaaglijke gevoel van eeuwige fitheid, vertrouwen en veiligheid. We potten ons kapitaal op om rente te verdienen en overleven dag in, dag uit op droog brood. Maar er is niemand die onze goede gezondheid erft als we doodgaan. De uren levensonderhoud verdwijnen met de persoon zelf.
De persoon die niet aan lichaamsbeweging doet, is naar onze huidige maatstaven een langzame zelfmoordenaar. Hij slaagt er niet in de verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen leven. Hij beult zichzelf niet af om zijn dood te voorkomen. En zo langzamerhand geloven we dat hij die daarom veroorzaakt. Als een kennis van een van je ouders sterft, is het misschien geruststellend om jezelf eraan te herinneren dat hij of zij niet gezond at of het niet kon opbrengen om te gaan hardlopen. De niet-lichaamsbeweger wordt op één hoop gegooid met andere stumpers die we maatschappelijk hebben afgeschreven. Hun levens zijn een fractie waard van dat van ons, vanwege hun eigen nalatigheid. Hun waarde is verminderd door hun onvermogen om de houdbaarheidsdatum van hun fysieke bestaan tot het uiterste te rekken. De niet-lichaamsbeweger sluit aan in het rijtje met alle andere minderwaardige personen: de tragen, de ouderen, de kanslozen en de armen. ‘Wil je dan niet ‘leven’?’ zeggen wij. Zijn antwoord vinden we hoe dan ook onbevredigend.
Stel je voor dat er een maatschappij bestond waarin de mensen geloofden dat de zintuigen uitgeput konden raken. Je gezichtsvermogen ging achteruit naarmate je meer levendige beelden zag. Je gehoor verslechterde als je meer intense geluiden hoorde. Zo’n idee zou onvermijdelijk doorsijpelen in het hele levenspatroon van mensen, en de manier veranderen waarop ze hun leven inrichten. Zouden ze hun krachten gebruiken om zich te laven aan de diepste kleuren en bedwelmendste geluiden? Of zouden de leden van die maatschappij misschien op één plaats blijven, hun ogen dichthouden en hun oren bedekken om hun resterende zintuiglijke vermogens te sparen?
Ook wij geloven niet dat ons dagelijks leven opraakt of verbruikt wordt, maar op onrechtvaardige wijze wordt weggevreten door ouderdom. En dus gaan we wanhopig met onze tijd om. Op de wanhopige materialistische beloningen van een hedonistische maatschappij, met haar zucht naar onmiddellijk comfort en geluk, enten we een wanhopige gezondheidseconomie en we jagen een langere tijdspanne uitgesteld geluk en opgeschort comfort na door het grootste deel van ons leven te besteden aan levensbehoud.
Lichaamsbeweging zorgt ervoor dat je als statistische persoon onderdeel wordt van verschillende categorieën mensen die op opeenvolgende leeftijden minder vaak doodgaan. Wat je ermee wint is een betere kans. Dit is de belangrijkste openlijk uitgedragen beweegreden achter al die miljoenen man- en vrouwuren in de sportschool. De waarheid is echter ook dat gezond zijn ervoor zorgt dat je je radicaal anders voelt. Voor een deel van haar vurigste beoefenaars is lichaamsbeweging in haar huidige vorm vooral een zoektocht naar een bepaald soort gevoelstoestand. Vertrouwder dan de jongere die fysiek ongelukkig is omdat hij nooit aan lichaamsbeweging doet, is het fenomeen van de jongere die eronder lijdt dat hij één of twee dagen lichaamsbeweging heeft overgeslagen. Bewegen is een levensbehoefte. Er zijn genoeg goede redenen om ‘gewoon’ te bewegen, van je gat te komen, met die kont van links naar rechts te schudden, rusteloosheid om te zetten in beweging en levenslust; maar lichaamsbeweging is geen gewone beweging. Het is meer een soort heen en weer slingeren. Het bekendste fenomeen is misschien wel het individu dat voortdurend in gedachten, zo niet hardop, zijn totale gezondheidstoestand aan het beoordelen is, waarbij voldoening en teleurstelling elkaar afwisselen afhankelijk van wat het heeft gegeten, wat het heeft gedronken, hoeveel lichaamsbeweging het heeft verricht en wanneer, hoe het zich voelde toen het daarmee bezig was en hoe zich dat verhoudt tot de nieuwe aanbeveling of waarschuwing waarover het heeft gehoord in het recentste gezondheidsitem op het nieuws. Je voelt je gezonder, zelfs als je lichaam niet merkbaar anders aanvoelt; je voelt je ongezond, zelfs als je lichaam niets mankeert. Of het lichaam begint inderdaad anders aan te voelen – lichter, sterker, efficiënter, schoner – op een manier die nooit een direct gevolg kan zijn van de lichaamsbeweging die je hebt verricht; maar zulke gevoelens houden nooit lang aan, ze vereisen altijd meer werk. Dit zou wel eens een veel belangrijkere, psychische, ‘medicalisering van het menselijk bestaan’ kunnen zijn dan alles wat een arts met zijn tests kan uitrichten.
De minder gerespecteerde, maar nog dwingendere rechtvaardiging voor dagelijkse lichaamsbeweging is dun zijn. Daarbij gaat het eerder om het tuchtigen van een slappe wil dan om de morele plicht de lichaamsmachine en het kapitaal dat ze vertegenwoordigt gezond te houden.
Vrouwen stropen lagen vet van hun lichaam om een vorm te onthullen die is ontdaan van zijn normale overschot aan vlees. Ondanks de nieuwe nadruk op atletische vrouwelijke vormen blijft de taak van de vrouwelijke lichaamsbeweger draaien om uithongering. Ook mannen doen aan afslanken, maar het gaat hun vooral om het opblazen van bepaalde spieren, het oppompen van de grote spiergroepen, de biceps, borst en hamstrings. Ze wekken een in aanleg aanwezig spierstelsel tot leven dat geen werk of wereldse activiteit ooit op die manier tot ontwikkeling zou brengen. Hun taak draait om expansie en ontdekking.
Hongerende vrouwen zijn een bron van vrouwelijk misprijzen en betreurenswaardige bijnamen: de ‘Social X-ray’, de filmster als wandelend geraamte. De trotse mannelijke expansie en ontdekking van zes onderbuikspieren, met een resultaat dat doet denken aan het gesegmenteerde exoskelet van een insect, krijgt eveneens een ludieke benaming die spreekwoordelijk is geworden: het ‘sixpack’, waarin lichaamsbeweging gekoppeld wordt aan het mannelijke van bier.
Anders dan het gezondheidsparadigma, dat een gestage winst op de sterfelijkheid belooft, spelen dun zijn en spierexpansie zich af in een wrede economie van versneld verlies. Sterfelijkheid nam een aanvang toen de eerste man en vrouw het paradijs verlieten. Iedereen moet sterven, maar niemand hoeft zijn figuur vorm te geven, en als dat gesleutel aan het lichaam eenmaal begint, is het onverbiddelijker dan de dood. Iedere lichaamsbeweger weet dat de neiging van het lichaam om aan te komen de fysieke uiting is van moreel verval. Iedere lichaamsbeweger weet dat de hebbelijkheid van het lichaam om, als het zich in een comfortabele positie bevindt of uitrust, zacht te worden in plaats van eeuwig hard te blijven, getuigt van een gebrek aan discipline. Zo smaakt onze nieuwe Boom der Kennis. In ons tijdperk van overvloed zien we eten als iets wat ons dik maakt in plaats van weldoorvoed, plezier als iets wat ons kwabbig maakt in plaats van blij, en anorexiapatiënten als de enigen met voldoende wilskracht om te stoppen met eten en dood te gaan.
Lichaamsbeweging betekent iets anders dan gezondheid voor een jongere die seksuele aantrekkingskracht als een persoonlijke waarheid beschouwt die vóór al het andere verdedigd dient te worden. En jeugd wordt steeds meer iets permanents aangezien we eisen dat volwassenen een uiterlijke schijn van jeugdigheid blijven ophouden. Sexappeal wordt iets wat gelegen is in het lichaam zelf, in plaats van in kleding, gevatheid of charisma. Al gaat dit waarschijnlijk niet zozeer op voor de maatschappij – waarin nog steeds waarde wordt gehecht aan persoonlijkheid – als wel voor de lichaamsbeweger zelf, die zich een denkbeeldig publiek voor ogen tovert. Het treurigst van al is wel het geloof dat de onbeminde geluk zal vinden als hij zijn lichaam maar weet te verbeteren.
De stoottroepen van de hedendaagse lichaamsbeweging zijn vrouwen die net hun eerste studentenjaren achter zich hebben liggen. Als kersverse bezitter van een seksueel volwassen lichaam en een van de weinigen in onze cultuur die bedeeld zijn met het vetarme lichaamstype waaraan we de voorkeur geven – een voorkeur waar we met de dag openlijker en vuriger voor uitkomen – is het meisje van tweeëntwintig als prototype van de lichaamsbeweger een paradoxale figuur. Zij behoort nog niet tot de afgeschrevenen. Maar ze kent haar lotsbestemming. Onmiddellijk stort ze zich in de race om een vorm te behouden waaraan nooit ook maar een gram vlees te veel mag zitten. Onder lichaamsbewegers die nog niet gevangen zitten in de gezondheidsdoctrine kan sprake zijn van een verfrissende eerlijkheid. Het stijgende aantal rokers onder jonge vrouwen baart volksgezondheidsijveraars zorgen, maar het stijgend aantal sportschoolbezoeken dat ermee gepaard gaat niet. Sigaretten dempen het hongergevoel (rebels), de StairMaster opent de aanval op de calorieën (braaf). Allebei kunnen ze een intens, erotisch genot teweegbrengen, en geen van beide is echt bedoeld voor een gezonder of langer leven.
De doctrine van het dun zijn nodigt uit tot een doorgeslagen fantasie over lichaamsbeweging tot op het bot. Ze verwelkomt de droom van een lichaam dat niet wordt gehinderd door het kleinste beetje overtollige lichamelijkheid. Thanatos glipt naar binnen door de deur die Eros op een kier heeft gezet, en lichaamsbeweging flirt met het verlangen het onaantrekkelijke lichaam te vernietigen in plaats van het zo lang mogelijk in leven te houden. Zonder gezondheidsideologie zou het dunheidsideaal in feite grenzeloos worden en zou lichaamsbeweging de gedaante van een doodshoofd krijgen. Merkwaardig genoeg doet gezondheid zich hier gelden als enige rem op een praktijk die anders zou uitdraaien op ongebreidelde agressie tegen het lichaam.
Doet de gezondheidsgedachte haar werk, dan blijft de agressie beperkt tot de psyche. Aldaar opgekropt wordt ze een bron van haat tegen die verdorven menselijke vorm, die het werk dat je erin investeert voortdurend ongedaan maakt. Vijfenvijftig kilo lichaamsmassa wordt een rotsblok van Sisyphus. Maar de bittere gevoelens waarmee je toeziet hoe je lichaam je werk ongedaan maakt, worden verzacht door een beloning die Sisyphus niet kreeg. Je lichaam mag dan een strijdtoneel zijn, die eindeloze oorlog levert ook een zeker genot op, en in een hedonistische wereld die voortdurend overhoopligt met haar eigen zachte luxes is dat misschien wel het enige genot dat eeuwig kan duren.
Een van de meest raadselachtige aspecten van lichaamsbeweging is de bekeringsdrang die ermee gepaard gaat. Lichaamsbewegers willen niets liever dan anderen in hun ervaring te laten delen. Waarom moet iedereen aan lichaamsbeweging doen, alleen maar omdat één iemand dat doet?
Geen honkballer of hockeyer die eist dat alle anderen zijn sport ook gaan beoefenen. Sport is iets sociaals. Overwinningen in sport worden zichtbaar in de tijdelijke publieke verstandhouding van een wedstrijd. Prestaties die door anderen worden erkend op het moment dat ze tot stand komen vormen wellicht een eigen categorie. De sportschoolbezoeker daarentegen is een solitaire geloofsijveraar. Hij staat de ganse dag op je deur te kloppen om gedaan te krijgen dat je de macht erkent die hem geen rust gunt. Ook jij moet aan lichaamsbeweging doen. Je redding gaat hem aan het hart, maar tegelijkertijd straalt hij uit dat hij je mijlenver vooruit is, als een uitverkorene van God.
Bijzonder slinks is hardlopen, omdat de bekeringsijver zich daarmee ook buiten de sportschool verbreidt. Het is niets minder dan een invasie van de publiek ruimte. Het tellen en meten, de gecontroleerde waanzin, het vertrouwde ondergoed-als-bovengoed en het skeletachtige voorkomen worden opgedrongen aan wie doodgewoon buiten een ommetje maakt. Wat je de sportschool moet nageven is dat iedereen die zich in die met spiegels beklede, onwelriekende hal uitslooft akkoord gaat met een stilzwijgende overeenkomst. De aanwezigen zijn bereid hun inspanningen afzonderlijk te verrichten en elke vorm van aandacht voor elkaar te verbergen, als in een goed georganiseerd masturbatorium. De sportschool is wat dat betreft beleefder dan de smalle rivieroever, straat of wandelweg door de natuur, of al die andere gedeelde plaatsen die de hardloper voor zichzelf opeist. Met zijn snelheid en narcistische felheid bederft de hardloper de ruimte waar gewandeld, nagedacht en gepraat kan worden en alledaags contact plaatsvindt. Ruw schudt hij de slenteraar wakker uit zijn dagdromen. Hij spurt tussen converserende voetgangers door. De hardloper verzet zich tegen zowel gemeenschappelijkheid als alleen-zijn door het ervaren ervan met zijn gezweet en plein public te bezoedelen.
De onmogelijkheid om lichaamsbeweging met anderen te delen wakkert een ongewoon soort eenzaamheid aan. Zodra lichaamsbeweging werkelijk gedeeld wordt en er sprake is van onderlinge zichtbaarheid, zoals bij sommige aan dans verwante vormen van aerobics, of de per definitie erotische en broederlijke hardcore variant, bodybuilding, nadert ze sport of kunst en maakt een draai om haar as. Als lichaamsbeweging wordt verricht in de beslotenheid van het eigen huis, of in verlaten gebieden, of zonder formele methode, apparatuur of tellen, herwint het iets van het excentrieke en het vrije van de zelftechnieken die je privé beoefent. Je zou evengoed aan het dansen kunnen zijn. Maar hedendaagse lichaamsbeweging in haar zuivere vorm draait noch om het creatieve proces van reproductie (zoals activiteiten die je met anderen deelt), noch om de pure ontdekkingen van het alleen-zijn (zoals zonderling gedrag dat privé blijft). Wat het najaagt zou je replicatie kunnen noemen. Replicatie qua lichaamsbeweging wil zeggen dat je met het materiaal van je eigen lichaam de vorm en vermogens van anderen nabootst, zonder dat daar iets nieuws uit ontstaat, en zonder uitwisseling met anderen of een kruisbestuiving tussen versies van een zelf.
Het is maar zeer de vraag in hoeverre ‘jij’ en ‘je lichaam’ bij lichaamsbeweging samenvallen. Enerzijds lijkt lichaamsbeweging de vereenzelviging van de beoefenaar met zijn lichaam te versterken door die twee gezamenlijk aan uitputtende arbeid te onderwerpen; anderzijds lijkt ze hem te vervreemden van dat lichaam dat hij moet verzorgen en controleren. Waar moeten we die ‘fitheid’ eigenlijk zoeken? Het lijkt iets te zijn dat diep in je binnenste nestelt, maar dat verborgen innerlijk is langzamerhand naar een veranderlijke buitenkant gestuwd. En die buitenkant is niet langer iets wat je kunt uittrekken, zoals je deed met een kostuum bij vroegere methoden om jezelf aantrekkelijker te maken. Modehistorici wijzen erop dat vrouwen zichzelf bevrijd hebben van het uitwendige korset en zich vervolgens een intern korset hebben aangemeten door hun buik- en borstspieren te verstevigen, te lijnen en aan lichaamsbeweging te doen om het weldoorvoede lichaam, dat vroeger met baleinen hulpstukken tijdelijk in de juiste contouren werd geperst, nu permanent weg te frezen. De lichaamsbeweger werkt aan zichzelf, maar dat zelf begint steeds meer samen te vallen met de zichtbare buitenkant. Hij werkt aan zijn eigen lichaam, maar door replicatie wordt dat lichaam steeds minder eigen.
De lichaamsbeweger conformeert zich, en zijn conformisme is van een bijzonder schadelijke soort. Maar lichaamsbeweging zelf zorgt ervoor dat normen over gezondheid en seksuele aantrekkelijkheid steeds extremer worden. De feedback helpt niet om het systeem te stabiliseren, maar maakt het met de jaren alleen maar radicaler. Alleen in een sportschoolcultuur wordt overgewicht ‘de tweede belangrijkste doodsoorzaak’ (zoals het nieuws afgelopen voorjaar meldde) in plaats van een variabele die gecorreleerd is met de hartaanvallen, de kankers, het orgaanfalen en de terminale ziektes die vroeger onze moordenaars waren. Alleen in een sportschoolcultuur worden fysieke kenmerken die vroeger als afstotelijk werden beschouwd kenmerken van seksuele superioriteit. (Tegenwoordig geilen we op de vernietiging door middel van lichaamsbeweging van het eens voluptueuze vrouwelijke vlees, en kijken we verlekkerd toe hoe het in zijn natuurlijke vorm wordt weggehongerd en selectief wordt vervangen door borstimplantaten, collageeninjecties en billifts. We hebben geleerd opgewonden te raken van opgepompte spieren met gezwollen aderen, waardoor mannen met een doodgewoon pennenlikkersbestaan veranderen in Incredible Hulks.) Omdat gezondheid en seks de terreinen zijn waar we vandaag de dag onze waarheid opeisen, moeten nieuw gemunte idealen worden uitgedragen als ontdekkingen van de medische wetenschap of revelaties over onveranderlijke, ‘evolutionaire’ menselijke verlangens. De technische mogelijkheden van lichaamsbeweging in de sportschool vormen de drijvende kracht achter de maatschappelijke eisen en idealen.
Ligt in deze kritiek een afkeer van het lichaam besloten? Integendeel.
Het sportschoolethos berooft mensen van de veilige afstand tussen zelf en lichaam. Mannen en vrouwen lijken zich in het huidige klimaat van biologische zichtbaarheid meer te schamen voor hun lichaam als zodanig dan vóór de komst van de sportschool het geval was. Het tijdperk van de lichaamsbeweging heeft ons eerder meer dan minder obsessie en zelfhaat gebracht.
Een zorg van feministen wordt op dit punt belangrijk. Het is zeker mogelijk om mensen eraan te laten wennen dat biologische veranderingsprocessen door anderen gezien mogen worden. Feministen hebben zich dat in het verleden bij tijd en wijle ten doel gesteld, in hun aanval op een patriarchaat dat het natuurlijke lichaam verketterde en biologische processen bestempelde als een bron van schaamte en minderwaardigheid. Maar het soort zichtbaarheid dat de laatste tijd in opmars is, heeft weinig van doen met de feministische bevrijding van het ongeconditioneerde lichaam.
Het patriarchaat maakte biologie tot een negatief spektakel, iets smerigs dat verborgen diende te worden. Het lichaamsbewegingsethos maakt het tot een positief spektakel, een voorwerp van competitie en fascinatie dat onthuld moet worden. Leuzen als ‘Hou van je lichaam’ lenen zich dan ook goed voor misbruik. Aangevuld met het cliché dat je ‘je niet moet schamen’ voor je lichaam, maken ze mensen minder weerbaar tegen de verwachting dat hun lichaam zoals het is en hun biologische processen altijd maar zichtbaar moeten zijn en blootgesteld dienen te worden aan een nieuw soort tuchtiging die privé noch publiek is. Het wordt gezien als een terugkeer naar de negentiende eeuw, een morele tekortkoming, wanneer mensen zich niet wensen bloot te geven, wanneer ze hun gezondheid, lichaam, seksualiteit en zelfregulering willen afschermen van het sociale leven, alsof die vorm van privacy alleen maar wenselijk kan zijn voor de preutsen en de onderdrukten.
Eenmaal onderworpen aan deze socialisatie van biologische processen ondergaat het lichaam een vernedering die niet langer geworteld is in het onderscheid tussen het onthulde en het verborgene, het natuurlijke en het beschamende, het seksuele ideaal en de lichamelijke werkelijkheid, maar in de veel ergere misdaad gewoon maar te bestaan als een ongereguleerde, vormloze, niet-sexy, niet-fitte persoon, iemand die ‘niet meetelt’.
Onze praktijken keren ons gaandeweg binnenstebuiten. Ons verborgen vlees wordt ons publieke gezicht. De medische privéwaarheid over onze lichamelijke gezondheid wordt bepalend voor ons psychische zelfbeeld. In de openbaarheid treden, voor het oog van vreemden en bekenden, is niet langer de spil van onze belevingswereld als betrokken burger, en wordt vervangen door in het openbaar verrichte lichaamsbeweging; taal maakt plaats voor biologisch spektakel.
Doe je aan lichaamsbeweging, dan behoor je tot de koplopers in twee wedstrijden, een die draait om een zo lang mogelijk leven en een die draait om seks. Geconfronteerd met zijn sterfelijkheid ziet de lichaamsbeweger zichzelf als gezondheidspromotor – terwijl hij zich eerder tot een voorbeeldige patiënt maakt. Geconfronteerd met de seksuele strijd beult de sportschoolklant zich af om een voorsprong te behalen, wat de competitie alleen maar tot nieuwe, onbereikbare extremen opzweept.
Het gevolg is niet alleen dat ons bewustzijn volledig in beslag wordt genomen door het gereguleerde, in getallen gevangen lichaam, of dat het eindeloos in stand houden van het leven ons afleidt van het leven zelf, maar ook de teloorgang, samen met de laatste, ooit ongenaakbare privédomeinen, van een bewustzijn van het publieke en van wat er in die publieke sfeer collectief tot stand kan worden gebracht, zodat het biologisch leven, in goede en slechte zin, voortaan altijd zichtbaar zal zijn, alom aanwezig, ons enige bezit.
‘Je bent gedoemd. Je bent gedoemd. Je bent gedoemd.’ Dat zingen de machines met hun knarsende ritme te midden van het lawaai op de sportschoolvloer. Ooit, heel lang geleden, leek het primaat van de gezondheid en het openlijk vertoon van onze biologische processen iets goedaardigs, iets bevrijdends zelfs. We zouden ziekte overwinnen, we zouden de victoriaanse preutsheid met wortel en tak uitroeien. Maar onze pijlen verdwaalden op weg naar hun doel en sommige doorboorden onze privacy.
De vermagering die we najagen wordt iets geestelijks. Dit is niet de toekomst die ons voor ogen stond. De tinteling onder de huid van de lichaamsbeweger als hij van zijn loopband stapt is niets anders dan zijn nieuwe zelf, zijn afgeslankte bestaan, dat zich in een zoektocht naar een diepere waarheid over wie hij nu is vergeefs een weg graaft van binnen naar buiten.
Vertaling uit het Engels: Heleen Oomen en Jeske van der Velden
Oorspronkelijk verschenen in Against Everything. On Dishonest Times, Londen/New York, Verso, 2016, pp. 3-15.