width and height should be displayed here dynamically

Stand-by: de passieve uitwerking van digitale kunst

Interact or Die! zo luidt de titel van een nieuwe publicatie van V2/NAi. Kernachtiger kan de hedendaagse waardering van interactiviteit niet worden verwoord. Wijzelf en de wereld om ons heen zijn rusteloos, koortsachtig, compulsief en misschien zelfs addictief interactief. Het nieuwe V2-boek neemt dit thema zo breed op dat het welhaast per definitie waar is: interactiviteit als metabolisme, als de noodzakelijke uitwisseling van ieder levend organisme met zijn omgeving. Maar ook in meer toegespitst, cultureel-politiek opzicht zijn wij onversaagd interactieve wezens, zij het nog maar sinds korte tijd. Namelijk sinds de jaren ’60. Toen vielen de autoriteiten van hun voetstuk en werd voor het eerst ook aan gewone mensen gevraagd ‘wat ze ervan vinden’. Eigenlijk op alle niveaus van de samenleving maakten vaste structuren en verhoudingen plaats voor vlottende, interactieve relaties.

In de woorden van de socioloog Bram de Swaan: er vond een omslag plaats van bevelshuishouding naar onderhandelingshuishouding. [1] In plaats van normen en regels zomaar aan te nemen op het gezag van een ander, mochten we allemaal meepraten en vond iedereen het belangrijk zélf in te zien waarom bepaalde normen verdienden nageleefd te worden, en andere niet. Dat begon met iets bescheidens als ‘inspraak’, maar ontwikkelde zich alras tot omvattende circuits van consultatie, overleg en medebeslissingsrecht. Sindsdien is ons leven een project naar ons eigen ontwerp, waar we zelf de verantwoordelijkheid voor opeisen. En waarover we dus ook steeds aan anderen verantwoording willen en moeten afleggen. Als we daar niet in slagen, hebben we het gevoel gefaald te hebben en voelen we ons neerslachtig of depressief. Interact or die!

Digitale media voeden meer nog dan enig ander modern cultureel fenomeen onze interactieve gewoonten en verlangens. Ze zijn letterlijk en figuurlijk altijd stand-by. In die zin zijn ze niet alleen in staat om inbreng van ons als gebruiker te accepteren en naar waarde te schatten, maar ze vragen er zelfs nadrukkelijk om. Een toetsenbord smeekt er in feite om aangeslagen te worden, verlangt dat zelfs. Vóór het Windowstijdperk kwam dat pregnant tot uitdrukking in de zogenaamde DOS-prompt. Op ons zwarte scherm zagen we alleen een klein, groen regeltje met een paar cryptische symbolen gevolgd door een ongeduldig oplichtende cursor, ongeveer zo:

 

C:MSDOSSYSTEM>_

Die prompt – nomen est omen – knipperde ons welhaast verwijtend toe: “komt er nog wat van!?”

Mede onder invloed van Apple hebben onze computers een wat gebruiksvriendelijker (inter)face gekregen, met gezellige icoontjes die we kunnen aanklikken in plaats van een donker leeg scherm met een strenge, gebiedende cursor. Zo’n cursor hoorde eigenlijk nog thuis in het tijdperk van de bevelshuishouding, de tijd waarin IBM groot werd. De icoontjes daarentegen vertegenwoordigen het interactieve tijdperk van de onderhandelingshuishouding, waarin wij burgers of gebruikers geen bevelen of voorschriften meer krijgen, maar worden genood onze medewerking te verlenen. Zij hebben ons nodig, de apparaten, media en kunstwerken, meer nog haast dan wij hen nodig hebben; dat is de boodschap van de interactieve media. En wij zijn gevoelig voor hun verzoek.

Dat begint al thuis. Voortdurend werpen wij een blik op onze media. Een blik op teletekst voor treinvertragingen, op buienradar om te zien of we droog op ons werk kunnen komen, op het computerscherm om te zien of er nog mail is, op de gsm of er sms’jes zijn. Talloze andere apparaten – wasmachine, centrale verwarming, ijskast, stereo – tonen intussen beleefd maar ongevraagd hun ‘status’, via displays, ledjes, meters en wijzers. En tijdens het ontbijt werpen we een blik op de magnetron om te zien hoe laat het is: moeten we al de deur uit?

Onderweg gaat het door. In de auto was er altijd al het verleidelijk oplichtende dashboard en nu is er dan het gps-scherm, dat beter weet hoe we onze doelen moeten bereiken dan wijzelf. Maar ook in het openbaar vervoer hangen overal schermen, die even ongericht als onophoudelijk hun onbeduidende boodschappen op ons afsturen. Soms verschijnt – in de Amsterdamse tram – een foutmelding midden op het scherm, maar vreemd genoeg belet dit de boodschappen niet onverstoorbaar voort te rollen. De foutmelding is zelf de fout – even redundant en zelfreferentieel als de overige beelden en boodschappen die de schermen ons aanbieden.

 

De overbodige toeschouwer

Eenmaal aangekomen in de centra voor hedendaagse kunst wacht ons eenzelfde ontvangst; in die zin convergeren private sfeer, publieke ruimte en tentoonstellingszaal. Ook in deze kunstcentra wachten monitors, beeldbuizen en schermen ons op. Op zichzelf is dat natuurlijk niet verwonderlijk. We leven in een tijd van beeld, media, schermen en computers, en dat zien we terug in de digitalisering van de kunst. Zulke kunst ontwikkelt heel eigen manieren om te representeren, te verrassen, te verleiden en te ontregelen.

En bovenal, zoals ook Interact or Die! beklemtoont: zulke kunst is interactief. De bezoeker wordt bij het kunstwerk betrokken. In plaats van als passieve beschouwer de werken louter te ondergaan en zichzelf aan hun vanzelfsprekend gezag te onderwerpen, wordt hij actief deelnemer aan een proces waarin het kunstwerk zichzelf realiseert. Hij mag meepraten: de onderhandelingshuishouding in de kunst. Niet helemaal op dezelfde manier als in de politiek en de samenleving natuurlijk. De kunst, zelfs interactieve kunst, is niet op dezelfde manier democratisch als de politiek. Anders gezegd, als kunstbezoeker zijn wij op een andere manier geëmancipeerd dan als burger. Niemand, ook wijzelf niet, verwacht van ons dat we de kunstenaar overstemmen, zoals dat via stemmen in de politiek gebeurt. Maar zowel de kunstenaar als de bezoeker zelf verwacht engagement met moderne kunst. Met elektronische medialiteit is zulk engagement op een voorheen ongekende manier interactief vorm te geven.

Er zijn vele bijzondere en indringende installaties die dit op overtuigende wijze doen, zoals Interact or Die! ook laat zien. Mijn idee is echter dat de steeds toenemende medialisering die veelal met interactiviteit in de kunst gepaard gaat, ook een ander, tegengesteld effect op de bezoeker uitoefent. Daarin spelen schermen en projecties een belangrijke rol. Zoemende en klikkende projectoren, videorecorders en dvd-spelers heten ons, zoals gezegd, in de tentoonstellingsruimte welkom, zoals de vriendelijke displays van onze apparatencollectie dat bij thuiskomst weer doen. Die ruimte is daarmee in feite al gevuld met activiteit, niet zozeer een afwachtende als wel een bezige ruimte. De verspreide apparaten lijken wel zachtjes met elkaar te converseren, een interactief gemurmel dat enerzijds gastvrij overkomt – zoals het geluid dat opstijgt uit een orkest wanneer wij de zaal betreden, voorafgaand aan het concert – maar anderzijds de bezoeker een vaag gevoel geeft niet zozeer gast als indringer te zijn, of beter nog: passant.

Dat gevoel is wellicht het sterkst wanneer men een installatie van digitale kunst bezoekt op een rustig moment, wanneer nauwelijks andere bezoekers aanwezig zijn. Apparaten snorren en projecteren hun beelden op schermen en muren, zonder dat een menselijke adressaat aanwezig is. En ze gaan daarmee door ook nadat ik, als eenzame passant, weer ben verdwenen. Dat geeft mij als bezoeker een zeker gevoel van overbodigheid. Het werk loopt door, of ik er nu getuige van ben of niet. Misschien heeft het, op verhulde wijze, mijn aanwezigheid nodig om zichzelf te verwerkelijken, maar het lijkt zich ‘af te spelen’ zonder mijn aanwezigheid nodig te hebben of op prijs te stellen. Het werk is, zou je kunnen zeggen, zelfonderhoudend.

Dat gevoel enigszins van mijn stuk te worden gebracht, verdwijnt niet wanneer mijn aanwezigheid, of eigenlijk mijn passeren, wel degelijk de oorzaak is die een kunstwerk in gang zet. Zoals in een dwarsgang van TENT in Rotterdam, de onderverdieping van Witte de With, waar mijn passage een serie minisculptuurtjes aan de wand in gang zet: miniatuurfietsers, zwemmers en hardlopers die ijverig beginnen te malen en spartelen. Ongeveer zoals een orkest dat gaat spelen als ik ben binnen gekomen. Maar de figuurtjes blijven hun rondjes draaien, of ik nu blijf of niet. De interactiviteit beperkt zich ertoe dat mijn loutere aanwezigheid een verder doelloos proces in gang zet, waarin de figuurtjes zichzelf afmatten in hun circulaire activiteit. Ze hebben mij niet nodig, terwijl een orkest op zijn minst aangedaan zou zijn als het publiek zomaar de zaal zou verlaten.

 

Het interpassieve kunstwerk

Veel mediakunst lijkt wel, bedoeld of onbedoeld, de interactiviteit voorbij, een situatie die we alsinterpassiviteit kunnen aanduiden. Interpassiviteit – oorspronkelijk een term van de kunstfilosofen Slavoj Zizek en Robert Pfaller – wil zeggen dat we onszelf als bezoeker nog steeds als interactief en geëngageerd ervaren, maar dat het kunstwerk ons engagement niet meer nodig heeft om zichzelf te realiseren. [2] Nadat wij ons ten opzichte van het kunstwerk hebben geëmancipeerd en ons met zijn verwerkelijking zijn gaan inlaten, heeft het kunstwerk zich als het ware op zijn beurt geëmancipeerd en heeft het geleerd zich onafhankelijk van ons op te stellen, door al op onze bijdrage te anticiperen en die al voor eigen rekening te nemen.

Deze nieuwe passiviteit brengt ons niet, zoals men op het eerste gezicht zou kunnen denken, terug in de ‘bevelshuishouding’, waarin we ook een passieve rol aannamen ten aanzien van het gezag, in dit geval van het kunstwerk. [3] Zij brengt ons integendeel in een stadium voorbij de onderhandelingshuishouding, voorbij de participatie en in zekere zin voorbij de emancipatie. Dat betekent niet dat we niet meer onderhandelen, participeren of geëmancipeerd zijn, net zomin als postmodern betekent dat we niet meer modern zijn. We doen dat allemaal nog wel, maar de inhoudelijke betekenis ervan lijkt verloren te zijn gegaan, ten koste van het procedurele of interactieve aspect. De interactie gaat gewoon door, op volle toeren, maar zij bewerkstelligt noch bij het kunstwerk noch bij de bezoeker nog een concreet positief effect. Beide zijn in zekere zin de participatie of interactie ontgroeid.

Bij het kunstwerk is dat het geval omdat het zoals gezegd inmiddels zichzelf kan voltooien of onderhouden, zonder participatie van onze kant. Het kunstwerk is met andere woorden zelfvoldaan. Wij bezoekers zijn ook zelfvoldaan, maar tevens erg vermoeid geraakt door de voortdurende eisen die de participatie en de interactie aan ons stellen, in de kunst en in de rest van het maatschappelijk en politiek leven. Hoewel wij een onverminderd hoge prijs stellen op onze zelfbepaling, ons vermogen en ons recht om alleen te leven naar normen die wij zelf mede onderschrijven, brengen wij dit in ons concrete gedrag niet altijd meer op. Heimelijk zijn wij blij dat andere instanties, bijvoorbeeld de kunstwerken, de emancipatoire last van de interactiviteit van ons willen overnemen. Daarom bezwijken wij steeds vaker voor de verleiding die last aan hen uit te besteden. [4]

Een zeker gevoel van onthechting en passiviteit komt dan over ons, een gevoel de zaken niet meer in eigen hand te hebben – en dus eigenlijk niet (meer) te willen hebben. Onze door technologie gedreven omgeving daarentegen neemt de zaken wel steeds meer in eigen hand en voor eigen rekening: gps-apparatuur die ons toespreekt, poortjes die ons toelaten of weigeren, Amazon die ons aanbevelingen stuurt van boeken die we leuk zouden kunnen vinden, videorecorders die in onze plaats televisie kijken – een voorbeeld van Zizek en Pfaller. “Dames, heren, videorecorders, gegroet!” zei VRT-presentator Nic Balthazar ooit olijk bij de inleiding van een speelfilmavondje.

Het zijn de media zelf die genieten, zeggen Zizek en Pfaller, en die gedachte komt ook bij mij op als ik op een tentoonstelling monitors en schermen overal in hoeken van de ruimte zie staan en zitten, soms comfortabel geplaatst op stoelen terwijl bezoekers zelf moeten staan, en niet zelden eerder naar elkaar gericht dan naar het menselijk publiek. Zijn wij hier als bezoeker nog nodig? Worden wij hier niet in zekere zin buitenspel gezet door de werkelijke participanten, de digitale media, en door de wijze waarop zij zijn opgesteld?

Zo’n gevoel wordt niet alleen opgewekt door schermen die her en der in de ruimte vooral elkaar lijken waar te nemen, maar ook door installaties die ons naar verschillende schermen tegelijk laten kijken. Een min of meer willekeurig voorbeeld ontleen ik aan een recent bezoek aan Daywatch-Nightwatch van Pantelis Makkas (1976) in Stedelijk Museum Bureau Amsterdam. Daar kijk je als bezoeker simultaan naar drie grote schermen, waarop drie verschillende verhalen worden verteld die – zo blijkt – op enkele punten naar elkaar verwijzen. Als het aan Makkas had gelegen, vertelt hij in een begeleidend interview, waren het zelfs twaalf schermen geweest. Maar ook bij drie – grote – schermen krijg ik als bezoeker al een verloren gevoel, alsof ik tegenover een overmacht sta en mijn aanwezigheid alleen al daardoor eigenlijk niet van tel is. [5] Sterker nog, in hetzelfde interview zegt Makkas dat hij uiteindelijk besloot het bij drie schermen te laten “zodat de kijker het vierde scherm wordt”. Dat is inderdaad het gevoel dat zijn installatie bij mij teweegbracht: als je nog wilt meedoen, kun je maar beter zelf ook een scherm zijn.

Een nog sterkere ‘schermbeleving’ bereikt de Chinese mediakunstenaar Yang Zhenzhong in zijn installatieSurrounded (2004), die dit jaar ook te zien was op DEAF07, het Dutch Electronic Art Festival in Rotterdam. [6] De bezoeker is daar geheel omsingeld door grote schermen, alsof hij in een spiegelpaleis was. Van alle kanten ziet hij levensgroot mensen op zich af komen. Overbodiger en irrelevanter kan hij zich haast niet voelen. Ook hier zijn de schermen de hoofdrolspelers, eerder dan de bezoeker. De virtuele mensen op de schermen lopen als het ware op hun virtuele medespelers op de tegenoverliggende schermen toe. Hun interesse ligt bij de andere schermen, niet bij de bezoeker. Die wordt gemedieerd, overgeslagen; hij is een passieve ‘bijstaander’, eerder dan het middelpunt van een interactieve massa.

Deze indruk wordt nog eens bevestigd door de wijze waarop Yang Zhenzhong zijn film produceerde. Hij rustte een rolstoel uit met een camerasysteem dat 360 graden rondom kan filmen, nam erin plaats en liet zich op een druk plein door passanten rondduwen. Hier vindt dus eigenlijk een dubbele uitbesteding plaats: Yang Zhenzhong neemt onze plaats als bezoeker in, en het camerasysteem op de rolstoel kijkt namens hem (en ons). Zo zijn wij als bezoeker weinig méér dan een stand-in voor een afwezig apparaat. Ook hier worden we in feite genood zelf een scherm te worden, een scherm waarop projecties ten bate van andere schermen kunnen plaatsvinden.

Bijna geen evenement is tegenwoordig nog denkbaar zonder ‘groot scherm’, zogenaamd opdat aanwezigen de gebeurtenissen kunnen volgen. Maar zo’n scherm doet in feite iets heel anders. Het transformeert de bezoekers van actief geïnteresseerden, die een positie ergens voor of ergens tegen zouden willen uitdrukken, in passief gedesoriënteerden, die noch ergens voor noch ergens tegen zijn, maar louter ‘aanwezig’. Het creëert, in wat meer klassiek sociologisch jargon, een massa: verzamelde, maar verstrooide individuen die bovenal ingenomen zijn met hun eigen aanwezigheid, meer dan met datgene in naam waarvan zij aanwezig zijn.

Hedendaagse mediakunst, alsmede de wijze waarop zij wordt tentoongesteld, deelt veelal in deze interpassieve malaise. Anders dan werkelijk interactieve kunst genereert zij geen engagement, maar juist onthechting, verstrooiing en desinteresse. Zij doet dit vaak, paradoxaal genoeg, te midden van een algemeen subjectief gevoelen van interactieve opwinding. Illustratief is een foto van het YouTube fenomeen Esmée Denters, die dit voorjaar in het voorprogramma van Justin Timberlake mocht optreden. We zien haar enthousiast op het podium staan terwijl zij met een camera een filmpje maakt van haar publiek dat tegelijkertijd haar met talloze mobiele telefoons filmt (allemaal filmpjes die in no time zelf weer op YouTube zullen staan). Ook hier zijn het de camera’s, telefoons en schermen die het leeuwendeel van de activiteit voor hun rekening nemen, terwijl de menselijke actoren er min of meer doelloos en verloren tussendoor dwalen. Zij zijn enthousiast niet ondanks, maar juist door hun ondergeschikte rol. Hun voornaamste functie is dat zij de tevreden snorrende en klikkende media vasthouden. Zij zijn blij omdat zij hun emancipatoire last, al is het maar voor even, kunnen uitbesteden aan de digitale media, die gelukkig immer stand-by zijn.

 

Noten

1 Bram de Swaan, Uitgaansbeperking en uitgaansangst: over de verschuiving van bevelshuishouding naar onderhandelingshuishouding, Amsterdam, Meulenhoff, 1979.

2 Slavoj Zizek, The Plague of Fantasies, London, Verso, 1997; Robert Pfaller, Die Illusionen der Anderen. Über das Lustprinzip in der Kultur, Frankfurt am Main, Suhrkamp, 2002.

3 Elmer Schönbergers Huizingalezing van 2005 over de hedendaagse (mis)appreciatie van klassieke muziek zou men kunnen lezen als een pleidooi voor terugkeer naar een culturele bevelshuishouding.

4 Gijs van Oenen, A machine that would go of itself. Interpassivity and its impact on political life, in: Theory & Event, 9/2, 2006; id., Het nieuwe veiligdom. De interpassieve transformatie van de publieke sfeer, in: Open, 2004, nr. 6, pp. 6-16.

5 Interview door Eva Fotiadi; online op: www.smba.nl/static/en/exhibitions/pantelis-makkas/nieuwsletter-98.pdf.

6 Online te zien op: www.yangzhenzhong.com/eng/mainframe.html; klik op ‘artwork’ en daarna op ‘Surrounded’. Zie ook Interact or Die! (de catalogus bij DEAF07), pp. 191-194.