width and height should be displayed here dynamically

Style Congo. Heritage & Heresy

Traumnovelle, Congolisation, CIVA, 2023, foto Filip Dujardin

Precies tien jaar geleden publiceerde Debora Silverman het derde en laatste deel van haar controversiële artikel ‘Art Nouveau, Art of Darkness. African Lineages of Belgian Modernism’. Ze betoogt dat de Belgische art nouveau stevig verankerd zat in het koloniale verleden. Volgens Silvermans polemische tekst is de golvende lijn in de architectuur van bijvoorbeeld Victor Horta een bewuste imitatie van de zweepslagen waarmee de Congolese bevolking werd gefolterd en uitgeperst – een interpretatie die eerder historisch onderzoek, en dus ook de invloed van architecturale en artistieke ontwikkelingen buiten België, als irrelevant aan de kant schuift.

Hoewel Silvermans theorie op Style Congo in het CIVA niet expliciet vermeld wordt – ze trad wel op in het lezingenprogramma – lijkt deze fundamentele herinterpretatie van de art nouveau een belangrijke leidraad te zijn geweest voor de curatoren. Nu de stad Brussel zich in 2023 tot Capital of Art Nouveau kroonde, verwoordt de bondige introductietekst van de tentoonstelling goed wat er op het spel staat: ‘de politiek van culturele representatie en toe-eigening’ wordt verkend ‘aan de hand van zowel hedendaagse artistieke en architecturale interventies als historische documenten’. De selectie lijkt bewust zeer breed: sommige bijdragen blijven zeer dicht bij de architectuur (van de art nouveau), terwijl andere documenten ‘toe-eigening’ breder zien dan een louter architecturale kwestie. De centrale installatie, een bijdrage van het Brusselse architectuurcollectief Traumnovelle, verzamelt een heleboel archiefstukken uit de collectie van het CIVA, gepresenteerd op gaasrekken. Er worden voornamelijk ontwerpen getoond voor paviljoenen waarmee België de eigen kolonie verbeeldde op internationale tentoonstellingen.

De chronologische opstelling van Traumnovelle start met een beeld van de inmiddels bekende maar niet minder schokkende Zoo Humaine op de Antwerpse wereldtentoonstelling van 1885 en eindigt met een beeld van een Congolese soldaat die het Congopaviljoen op Expo 58 moest ‘bewaken’. Op het eerste gezicht lijkt Traumnovelle met deze opstelling te suggereren dat er weinig evolutie zat in de nationale representatie van Congo tussen 1885 en 1958, maar de veelheid aan documenten toont toch een grote variëteit aan architectuurstijlen en -projecten. Een kritische positie wordt vooral zichtbaar in de nieuwe beelden die Traumnovelle maakte van Horta’s nooit gerealiseerde Congopaviljoen voor de wereldtentoonstelling van Parijs in 1900, en die opvallen tussen de historische bronnen. In deze fascinerende, fotorealistische beelden verschijnt het gebouw slechts als een schim, overgroeid en overschaduwd door de Congolese natuur.

Wie het dichtst bij het centrale thema van Style Congo blijft, is de Brusselse fotograaf Chrystel Mukeba: in een reeks portretten van Belgen van Afrikaanse afkomst, gefotografeerd in enkele sleutelwerken van Victor Horta, wordt op een zeer directe manier de ‘eigendom’ van dit erfgoed bevraagd. Van Rossella Biscotti zijn er twee historische foto’s van de wereldtentoonstelling in Brussel van 1935 te zien, enerzijds van het paviljoen van de stad Brussel en anderzijds van het paviljoen van Belgisch Congo. De combinatie herinnert eraan hoe in 1935 – de paviljoenen bevonden zich vlak tegenover elkaar – architectuur werd ingezet om het ‘zelf’ en de ‘ander’ te verbeelden, en hoe beide van elkaar afhankelijk waren. Ruth Sacks’ The Unmade Pavilion (2022) bestaat uit een reeks gietijzeren objecten, gebaseerd op de ontwerptekeningen van Victor Horta’s Congopaviljoen uit 1900. De objecten vormen samen een bouwdoos: het paviljoen was geconcipieerd als een demonteerbaar bouwpakket dat heropgebouwd zou worden als het centrale gebouw van de koloniale overheid in Boma. Als een verzameling langzaam wegroestende bouwblokken die nauwelijks in elkaar passen, verbeeldt The Unmade Pavilion echter vooral de dysfunctie van het koloniale overheidsapparaat. Paoletta Holst en Johan Lagae tonen in een video hoe architectuur, en die van de woning in het bijzonder, een cruciaal instrument vormde om een chez-soi te creëren in de kolonie. Door in te zoomen op de marges van foto’s en plannen uit een publicatie van de Belgische agronoom Edmond Leplae over de ideale koloniale woning, tonen ze echter de limieten aan van die aanpak. In Judith Barry’s The Work of the Forest (1992) zijn drie houten schermen – gebaseerd op een ontwerp van Paul Hankar voor de internationale expo in Brussel 1897 – de drager voor een projectie van video’s, die als een carrousel rond de bezoeker draaien, en die eveneens de connectie onderzoeken tussen de exploitatie van Congo en de rijkdom van België, verbeeld door de art nouveau.

Andere bijdragen staan verder af van de architectuur. Jean Katambayi Mukendi confronteert de vooruitgangsbelofte van de wereldtentoonstelling van 1931 van Lubumbashi (toen nog Elisabethville) met de observatie dat elektriciteit anno 2023 nog steeds niet overal aanwezig is in de stad. Op een houten wand worden verschillende objecten die deze vooruitgang symboliseren verlicht door gloeilampen. De prachtige reeks foto’s van Peggy Buth, genomen tijdens de renovatie van het Afrikamuseum in Tervuren, onderzoekt hoe het museum probeert om te gaan met de problematische representatie van Belgisch Congo, en de beelden van lege sokkels en verdwaalde bustes leggen die zoektocht op een tastbare manier vast. De meest exploratieve bijdragen komen van Gabriela Ortiz en Ayoh Kré Duchâtelet. Gabriela Ortiz geeft op een scherp humoristische wijze een stem aan de tropische planten die als motieven in de art nouveau werden geïncorporeerd, of die zelfs letterlijk als onderdeel van (wereld)tentoonstellingen of in tropische serres werden geëxposeerd. De planten die in de beelden van Traumnovelle het Congopaviljoen van Horta overwoekeren, spelen in de op het eerste gezicht naïeve en lieflijke tableautjes van Ortiz een giftige rol, in droomverhalen over het wreken van koloniaal geweld. In een van de triptieken ‘wordt de Groene Rooibos, die groeit op de dode lichamen van het koloniale geweld van de Belgische koloniale macht, prachtig giftig, en laat de Belgische koningin in de eeuwige slaap van antikoloniale dromen vallen’.

Eenzelfde bijtende satire kenmerkt het werk van Ayoh Kré Duchâtelet. Zijn filmische sciencefictionessay, vergezeld van een soundtrack, verhaalt over een vreemde ‘ziekte’ die sinds de negentiende eeuw alle westerse kunstenaars ‘besmette’ met een perverse fascinatie voor de kolonie. Hoewel de tekst de lezer aanvankelijk als passieve toeschouwer langs de excessen van koloniaal geweld voert, culmineert het verhaal in de dood van een van de protagonisten van het Belgische kolonialisme, die in vlammen opgaat: ‘Hij kronkelde van de pijn, schreeuwde als een big, en bracht met zijn offer het mooiste eerbetoon aan de kronkelige vormen van deze zogezegd nieuwe kunst [art dit nouveau]’.

De ‘hertoe-eigening’ van de art nouveau in het CIVA, en de ‘dekoloniale herschikking van de private en publieke ruimte’ die de curatoren van Style Congo met hun tentoonstelling beogen is van essentieel belang. Sommige werken zijn eerder polemisch dan genuanceerd, maar is nuance nog aan de orde wanneer de stad Brussel opnieuw het architecturale patrimonium te gelde wil maken in een citymarketingcampagne? De koloniale wortels van al die Brusselse gebouwen zijn intussen gekend, of zouden dat moeten zijn, en de politieke recuperatie van de art nouveau in het dekoloniale debat is absoluut noodzakelijk.

 

• Style Congo. Heritage & Heresy, tot 3 september, CIVA, Rue de l’Ermitage 55, 1050 Brussel.