width and height should be displayed here dynamically

Swallow

De volgende notities speculeren over thema’s die aan de orde kwamen naar aanleiding van de tentoonstelling “Swallow”, waaraan ik zelf heb deelgenomen. Ze zijn niet bedoeld als vertolking of verdediging van een standpunt. Ik wou ze alleen maar neerschrijven om naar hun klank te luisteren.

Curator Piet Vanrobaeys nodigde drie kunstenaars (Honoré ’O, ManfreDu Schu en ondergetekende) uit om in het museum Dhondt-Dhaenens te Deurle een tentoonstelling te maken met en in relatie tot een aantal werken van John Cage. De inzet was om in een collectief werkproces (eerst per fax en de laatste week in het museum zelf) het object en de individuele stempel van de kunstenaar los te laten en te werken aan iets ‘waar niemand de uitkomst van kon voorspellen’. Het enige gegeven daarbij was het erfgoed van John Cage, dat dienst kon doen als inspiratiebron of simpelweg als achterdoek. Het resultaat was een tentoonstelling waarin de grenzen van het museum Dhondt-Dhaenens danig op de proef werden gesteld.

De tocht van buiten naar binnen

 We rijden over de Kortrijkse Steenweg, langs de etalages met zichzelf aanprijzende prostituées of glanzende luxe-auto’s en motoren. De beweging is vooruit gericht, over het door gaten geteisterde wegdek. De blik staat haaks op die voorwaartse beweging. Door de vaart van het eigen voertuig en de druk van de voertuigen achter ons wordt het lichaam ononderbroken naar voren gestuwd, terwijl de beelden die de winkelruiten aan weerszijden van de weg ons voorspiegelen zich aan het netvlies vasthechten. Het zijn beelden die bij de passerende bestuurder het verlangen willen wekken om de grens naar die andere, geënsceneerde wereld te overschrijden (en te vergeten dat zijn eigen noodzakelijke beweging voorwaarts is gericht).

Van de weg af, in Sint-Martens-Latem, komen we in een dorp waar andere wetten lijken te gelden. Er heerst rust en een tevreden rijkdom. In een oase van groen liggen de huizen stil en gesloten. Hier wordt niets meer begeerd, omdat alles al verkregen is. Aan het einde van een laan het museum, omringd door een smetteloos gazon, modern, wit, strak en evenwichtig.

Een geit, met een lang touw aan een motorblok vastgemaakt, verwelkomt ons. Op de trap die naar de ingang leidt, hangen wat mensen met flesjes bier in de hand: er is een opening aan de gang. Binnen: speelgoed, radio’s en sliertjes op de grond, een dame in roze mantelpak met goud bedekt, een groepje mensen dicht op elkaar gedrukt, tegen een muur geplakt, bewegingloos voor zich uit starend. Een horde padvinders baant zich een weg, stampend met hun voetjes roepen ze uitgelaten: “Kunst!, Kunst!, Kunst!”. Een rode Ferrari staat geparkeerd in de hoek van een zaal, onder een rijtje olieverfschilderijen uit voorbije tijden. Her en der zijn strengen snoepgoed op de muren gekleefd. Een zachte tochtstroom trekt door het gebouw, geen deur is nog gesloten. Het gebouw zelf, wit als altijd, ondergaat alles gelaten.

Het andere

Eén van de antwoorden op de zwijgende kracht die van de museummuren uitgaat, is een soortgelijk zwijgen. Of dat zwijgen de ultieme bevestiging van die muren is of juist een heimelijke afkeuring verbergt, valt aan het sfinx-achtige uiterlijk niet af te lezen. De regie die het museum oplegt, wordt volledig geaccepteerd. Maar onder de huid van het object gaat de suggestie schuil van het ‘andere’.

Een ander antwoord is het ‘andere’ direct aan het woord te laten komen. Vooral nu, onder meer als gevolg van economische en politieke verschuivingen, wordt het ‘andere’ weer openlijker het museum binnen gehaald. (Zoals elk woord dat ‘en vogue’ is, is het ‘andere’ een voertuig voor de meest uiteenlopende dingen. Zijn kracht schuilt precies in het feit dat het, tenminste voor een tijd, zo’n voertuig is.) Het ‘andere’ huist in het gebied van het veranderlijke en ongrijpbare, waar evenveel plaats is voor het onaanzienlijke en vergetene als voor het geconcentreerde. Het volgt het beweeglijke dat zo eigen is aan de menselijke ervaring, die niet bij het object en zijn directe aura ophoudt maar zich over de hele ruimte uitstrekt, niet gebonden aan object, kader of maker. In deze stroom van aaneengeschakelde momenten is niets uitgesloten. Voortdurend onttrekt het ‘andere’ zich aan pogingen om het te beheersen. Tijdens de aanhoudende objectdwang, opgelegd door de in de jaren ‘80 sterk gegroeide museale netwerken (zij moesten gevuld worden) en door de ‘warenhonger’ van de markt, was deze energie naar de achtergrond verdwenen. Het museum is van nature logger en trager dan de wereld daarbuiten (zij heeft een beleid). Wil het ‘andere’ binnen kunnen komen, dan zal het, zo lijkt het, dwars door de muren heen moeten gaan. Het vraagt om de transgressie van de ruimte. (De paradox: zodra het ‘andere’ kunst wordt genoemd, heeft het een naam gekregen en is zijn gevaar geweken, maar anderzijds lijkt het ‘kunst’ te moeten heten om te worden herkend.)

De idee van overschrijding

Ook tijdens “Swallow” bestond het verlangen de ruimte te doorbreken. Het museum werd uitgebeend en binnenstebuiten gekeerd. De ‘poëzie van het onaanzienlijke en toevallige’ kreeg ruim spel. De infrastructuur van deze museale ruimte werd blootgelegd en ontwricht. (Dhondt-Dhaenens heeft door zijn formaat en door zijn lokale culturele en financiële verwevenheid haast een modelkarakter.) De artistieke identiteiten van de deelnemers werden naar de achtergrond geschoven. De leidraad was het collectieve proces, de richting werd bepaald door de chemie van het moment. Dat is allemaal ook gebeurd. Maar het gebouw zwijgt en weet dat het zich weer moeiteloos kan herstellen, zoals een wateroppervlak weer gladtrekt nadat het door een steen in beweging is gebracht (en in zijn zwijgen maakt het dit voortdurend duidelijk). De gedachte dringt zich op dat op deze wijze alleen de transgressie-als-idee is voltrokken. De ruimte-analyse, de poëtische waarneming van de kunstenaars, hun tegendraadse karakter en hun verfrissende dialogen werden als dramatisch schouwspel opgevoerd. Op het podium wacht het applaus óf de indifferentie. Leven wordt opgewekt om er vervolgens naar te kunnen kijken: dat is de inherente gespletenheid en perversie. (De groep scouts die tijdens “Swallow” in een afgebakend deel van het museum enkel door hun aanwezigheid een ‘levende sculptuur’ vormden, illustreerden dit duidelijk toen ze luidkeels scandeerden dat ze ‘kunst’ waren.) De overschrijding-als-idee verdooft het verlangen, zij denkt van zichzelf dat zij werkelijk plaatsvindt, en als gedachte doet zij dat ook. Daarmee houdt ze haar eigen actualisering tegen. Ze wil ontkomen (want het verlangen het ‘andere’ binnen te brengen en de drang om te ontsnappen vormen samen één geheel) maar lijkt niet bereid om ergens afstand van te doen. Naadloos schikt ze zich in de begrenzing die haar werd opgelegd, maar ondertussen laat ze heel andere ervaringsmogelijkheden doorschemeren. Zelf blijft ze binnen de grenzen van het haalbare. Na afloop van een tentoonstelling wordt alles weer ontruimd om plaats te maken voor een nieuwe tentoonstelling: de ruimtes moeten gevuld blijven. Aan deze cyclus valt niet te ontkomen. Dat is de tragiek van het aftasten van de grens en het blootleggen van de ruimte: het leidt tot een ‘zo is het, inderdaad’, waarna weer verder kan worden gegaan. Als artistieke geste is de overschrijding allang gerespecteerd. Ze is zelfs constitutief voor het museum. Het museum zal haar altijd weer tot object kunnen maken. Er vindt geen ingreep plaats – er wordt verhaald over een ingreep. Het loslaten van de strikte regie die het museum oplegt, loopt noodzakelijkerwijs tegen haar wanden op.

Een buiteling door de tijden

“Een van de belangrijkste daden van Don Quichotte, belangrijker dan het gevecht met de windmolen, is: de zelfmoord. De dode Don Quichotte wil de dode Don Quichotte doden; om te doden heeft hij evenwel een levende plek nodig, die zoekt hij nu met zijn zwaard even onophoudelijk als tevergeefs. Bij deze bezigheid rollen de twee doden als een niet los te maken en letterlijk springlevende buiteling door de tijden”. (Franz Kafka)

“Swallow” met werk van John Cage, Honoré ’O, Aernout Mik en ManfreDu Schu werd georganiseerd door Frank Benijts en Piet Vanrobaeys. De tentoonstelling liep van 10 april tot 15 mei in het Museum Dhondt-Dhaenens, Museumlaan 14, 9831 Deurle (09/282.51.23). Bij de afsluiting van de tentoonstelling werd een catalogus en een video uitgebracht. De bij deze tekst afgedrukte foto is van Luc Van Acker.