width and height should be displayed here dynamically

Tegen vijfentwintig beelden per seconde…

Video in België in de jaren zeventig en tachtig

Wie de laatste documenta reeds bezocht, en de indrukwekkende video-installaties van Bruce Nauman, Bill Viola en Gary Hill zag, zal het eens zijn met de stelling dat video een vaste én vanzelfsprekende plaats verworven heeft in het vormenarsenaal van de hedendaagse kunst. Dit is echter slechts één van de vele redenen om met ingang van dit nummer regelmatig in te gaan op het “bewegende beeld”. Een andere, nog belangrijker reden betreft de vele fundamentele vragen die het aan beweging onderhevige beeld stelt. In een eerste artikel blikt Guy Goethals terug op de kleine geschiedenis van video in België.

 

“Dat de beeldkultuur een alsmaar uitdeinende ruimte opeist binnen het globale kulturele spektrum, staat buiten kijf. Alles wijst er bovendien op dat deze invloed tijdens de komende jaren en decennia verder zal eskaleren tot vandaag wellicht niet eens te bevroeden dimensies. Het kan niet verbazen dat de hedendaagse kunst in toenemende mate belangstelling toont en gebruik maakt van dit fenomeen. Dit uit zich ondermeer in de videokunst.” (Patrick Dewael, Gemeenschapsminister van Kultuur – 1987)

 

Video is een opmerkelijk uitdrukkingsmiddel met een hoge graad van techniciteit dat ingebed ligt in een voortschrijdende technologische wereld. Dit heeft weerbarstigheid én afhankelijkheid tot gevolg. Weerbarstigheid in verband met het beheersen van de technologie, afhankelijkheid door zijn financiële implicaties. Videokunst is ook een recente expressievorm die in zijn pril bestaan reeds een grillige weg heeft afgelegd. Wil video zijn onafhankelijkheid en zijn rijke diversiteit kunnen bewaren dan is een degelijk gestructureerde ondersteuning van de overheid op zijn minst gepast, zo niet noodzakelijk. Het behoort tot de taken van de overheid om de alertheid van de burgers, ook op audiovisueel vlak te stimuleren. Uit bovenstaande inleiding van voormalig cultuurminister Patrick Dewael bij de tentoonstelling “4 X 25/sec” in het cultureel centrum de Warande mogen we begrijpen dat de waarde die videokunst kan spelen onderschreven wordt. Toch zien we dat, vooral in Vlaanderen, de mogelijkheden op receptief en produktioneel vlak met de dag schraler worden. Vlaamse videokunstenaars moeten vandaag de grenzen over om hun tapes te kunnen realiseren. In dit kort bestek kijken we naar het recente verleden van de Belgische video. Welke kansen werd dit nieuwe medium geboden om zich te kunnen ontplooien en hoe ziet de situatie vandaag eruit?

Een algemene vaststelling die we kunnen maken is dat het ontstaan van een bepaalde infrastructuur of vertoningsplaats behoudens uitzonderingen steeds het uitputtende werk van een individu is geweest. Enkel op basis van doorzettingsvermogen konden de duistere paden van de bureaucratie bewandeld worden. Zonder enige overkoepelende visie of coördinerend beleid van de overheid werd en wordt een organisatie of initiatief voor een bepaalde tijd overlevingskansen geboden waarna plots de aderen worden afgebonden tot een hartstilstand erop volgt.   

 

Introductie van een nieuw medium in België

Videokunst verschijnt voor de eerste maal op het Belgische kunsttoneel in het begin van de jaren ’70. Op dat moment zijn in het buitenland de fluxus-kunstenaars Nam June Paik en Wolf Vostell reeds een kleine tien jaar met het nieuwe medium in de weer. Vooral de macht en het monopolie van de televisie wordt aan de kaak gesteld. Wolf Vostell gebruikt in 1958 voor de eerste maal een televisietoestel in een installatie (“Deutscher Ausblick”). Het toestel geeft een vervormd beeld van de reguliere uitzendingen. In 1963 verwerkt Nam June Paik in zijn eerste individuele tentoonstelling (“Electronic Television”) in Wuppertal, 13 geprepareerde televisietoestellen. Wanneer Paik in oktober 1965 het bezoek van Paus Paulus VI aan New York met een draagbare videoset registreert en de opnamen diezelfde avond in een expositie toont, geeft hij een eerste aanzet voor het begrip videokunst.

In 1971 onstaat er enige beweging in België. Plastisch kunstenaar Jacques Charlier vraagt aan een aantal collega’s voor de videocamera hun standpunten over kunst op stilistisch en theoretisch vlak door een act te illustreren. In datzelfde jaar realiseert Jacques-Louis Nyst “Possibilités pour un écran de télévision”. Samen met een televisieprogramma filmt Nyst de reflecties van de huiskamer op het beeldscherm. In Luik wordt door de galerij “Yellow Now” de eerste videomanifestatie op poten gezet: “Propositions pour un circuit fermé de télévision”. Verschillende, bijna uitsluitend plastische kunstenaars tonen belangstelling voor video maar veel projecten blijven, bij gebrek aan infrastructuur, in de conceptuele faze steken. De aanschaf van het videomateriaal is te duur.

Om aan dit tastbare materiaalgebrek tegemoet te komen richt het Antwerpse Internationaal Cultureel Centrum (ICC) onder de directie van Flor Bex in 1974 een studio in. De onafhankelijke groep “Continental Video” wordt onder de arm genomen om de studio technisch uit te bouwen. Op korte tijd groeit het ICC uit tot één van de belangrijkste Europese produktiecentra. Verschillende Vlamingen, Walen en buitenlanders realiseren hun produkties te Antwerpen: Leo Copers, Jacques-Louis Nyst, Jacques Lizène, Jacques Charlier, Danny Matthijs, Dan Graham, Christina Kubisch, …

In 1975 creëert producer Jean-Paul Tréfois op RTBF-Liège met het videoprogramma “Videographie” een niet onbelangrijk podium voor onafhankelijke videomakers. Video wordt niet alleen getoond maar RTBF-Liège neemt ook de produktie van een behoorlijk aantal realisaties waar. Tijdens de zomermaanden van 1978 stelt de Luikse televisiezender zelfs zijn studio’s ter beschikking aan onafhankelijke realisators. Het zwaartepunt van de Belgische videoproduktie kantelt en komt duidelijk in het Waalse landgedeelte te liggen wanneer in Luik naast de RTBF nog verscheidene andere produktiemogelijkheden ontstaan. De onafhankelijke verenigingen “Collectif Dérives” (1977) en “Wallonie Image Production” (1978) worden opgericht en lokale kabelzenders zoals Canal Emploi wenken belangstellend naar videokunst. De regionale zender RTC-Liège zal bijvoorbeeld de voor een breed publiek toch niet zo toegankelijke tape “Theresa Plane” (1983) van J-L Nyst produceren. In Brussel draagt het produktiehuis “Images Vidéo” van Claude Haïm in belangrijke mate bij tot het succes door het produceren van werk van Marie André en Joëlle de la Casinière.  

In Vlaanderen is het inmiddels windstil geworden. De produktiecel in het ICC is maar een kortstondig vuur gebleken. In 1981 sluit de videostudio definitief zijn deuren. De infrastructuur voldoet niet meer aan de produktie-eisen. De publieksvertoningen van videorealisaties worden echter verdergezet. De erfenis van die 7 jaar produktie-activiteiten in het ICC bestaat momenteel uit een archief van ruim 600 binnen- en buitenlandse videotitels die onder bepaalde omstandigheden uitgeleend worden.

 

Opleiding en professionele ondersteuning

Tot het einde van de jaren ’70 is video een medium dat voornamelijk gehanteerd wordt door plastische kunstenaars. Langzaam treedt nu ook een generatie videomakers in het daglicht die zich vanuit een film- en video- opleiding uitsluitend op het medium video toeleggen. Die vertrouwdheid met de videotechnologie heeft een grotere beheersing van het medium tot gevolg en de introductie van structurele elementen uit de film, zoals de montage. In 1979, realiseert de cineast Boris Lehman en Michèle Blondeel de videofilm “Marcher ou la fin des temps modernes”. Ook het werk van de Brusselse videaste Marie André is opgebouwd op een cinematografische syntaxis.

In 1981 richt de Nieuwe Workshop, het Brussels plateau voor experimentele kunstvormen, haar aandacht exclusief op het nieuwe medium. Op dat moment wordt Frank Vranckx artistiek directeur van de Nieuwe Workshop. Door zijn bemiddeling en op basis van een vertrouwensrelatie met Johan Van Heddegem, directeur van de Audio-Visuele Dienst van de K.U.Leuven, kunnen verschillende Vlaamse videomakers – Walter Verdin, Albert Pepermans, Koen Theys, Jo Huybrechts en André Colinet – gebruik maken van de faciliteiten van de “A.-V.-dienst”.

In 1984 verhuist de Nieuwe Workshop naar de Beursschouwburg waar de produktie-activiteiten worden verdergezet. Jaarlijks worden maximum een 4 à 5 tal tapes geproduceerd en in de videotheek kunnen binnen- en buitenlandse tapes geraadpleegd worden. De Beursschouwburg is op dat moment de enige plaats in Vlaanderen die zich op de(r)gelijke wijze – receptief, produktief en distributief – over video ontfermt. De idee dat de produktie, vertoningsmogelijkheden en promotie van de Vlaamse video beter kan uitgebouwd worden leidt tot de oprichting van het Vlaams Video Circuit (met als oprichtende leden: Amarant, Beursschouwburg, ‘t Stuc, de Warande, ICC, Paleis voor Schone Kunsten, Museum voor Hedendaagse Kunst Gent, Provinciaal Museum Hasselt).

 

Vandaag: terug naar af?

Aan Franstalige zijde van de communautaire grens zijn vandaag een aantal produktie-ateliers werkzaam die volledig door de overheid gesteund worden. Zij weten zich verzekerd van een werkingsbudget en jonge videomakers wordt een infrastructuur en produktiefaciliteiten geboden. Op deze wijze wordt een onvervreemdbare overheidsopdracht gestructureerd, gedelegeerd en is de band tussen producent en kunstenaar ook veel groter. Dit kan het uiteindelijke resultaat alleen maar gunstig beïnvloeden. Ook het Franstalig kunstinstituut INSAS geeft oud-studenten en beginnende jonge videomakers binnen de muren van de school montagemogelijkheid.  

In Vlaanderen is het anno 1992 huilen met de pet op. Naar een degelijke structuur is het zoeken en produktiemogelijkheden voor onafhankelijke videomakers zijn quasi onbestaande. Enkele jaren geleden werd in het Gentse kunstencentrum Vooruit een poging ondernomen om video te vertonen, maar de slechte omstandigheden lieten niet toe die programmatie verder te zetten. Door de huidige infrastructuur van het gebouw wordt er momenteel zelfs niet aan gedacht de komende jaren dat experiment te herhalen. Ook in het eens zo actieve ICC beweegt er weinig. Op gezette tijden worden er plannen gesmeed maar de sloep waarin programmator Greet Van Broeckhoven noodgedwongen moest plaatsnemen is bij gebrek aan riemen blijkbaar niet in beweging te krijgen. Het Vlaams Video Circuit verdween met stille trom uit het landschap en met de bestuurswisseling vorig jaar in de Beursschouwburg, die onder andere leidde tot het ontslag van videoprogrammator Jan Florizoone, verdwijnt video in een programmatie die zal uitgebouwd worden rond projecten en thema’s. Video “ten dienste van”, wat volledig past in de huidige opties om het utilitaire aspect op de eerste rij te plaatsen. Het recent opgerichte produktiehuis “Argos” heeft zijn oorspronkelijke plannen om zich toe te leggen op de produktie uit noodzaak moeten opschorten en richt zich alleen nog maar naar de distributie en promotie van Belgische videokunst. Bij gebrek aan vertoningskansen in België is die distributie voor 95% aangewezen op het buitenland. Een witte raaf in dit schrale landschap is ‘t Stuc te Leuven dat een doordachte videoprogrammatie wil uitbouwen en daarnaast ook aan een theoretische onderbouw wil werken door lezingen te organiseren. Een tweede luik is de produktionele ondersteuning.  Er zijn te weinig producenten in Vlaanderen en dat hiaat wil ‘t Stuc opvullen met het geven van cursussen en workshops en het aanbieden van produktiefaciliteiten op zeer kleine schaal. Voor deze werking kan ‘t Stuc beroep doen op de infrastructuur van de Audio-Visuele Dienst van de K.U.Leuven. Een aantal cursisten zijn zelfs al verder gaan studeren. Erwin Desmet en Johan Grimmonprez trokken naar New York en Peter Grootsens werd aanvaard in de school voor visuele antropologie in Glasgow.

‘t Stuc wil door middel van vertoningen, lezingen en debatten de huidige, lamentabele toestand in Vlaanderen aan de kaak stellen. Want we dreigen het weinige wat intussen met veel zweet opgebouwd werd te verliezen. Of zoals Dirk De Wit, videoprogrammator van ‘t Stuc het stelt: “Video is een bijzonder kwetsbaar medium omdat het op zoek is naar zijn eigen aard in relatie met film, televisie en andere beeldende expressievormen. Zijn jonge geschiedenis dreigt zeer snel te verdwijnen of geabsorbeerd te worden door andere media bij gebrek aan interesse, verdediging en ondersteuning.”

 

In de loop van de maand november vindt in ‘t Stuc de manifestatie “recente ontwikkelingen in de videokunst” plaats. In ons volgende nummer presenteren we een overzicht van de vertoningen van recente en oude video’s, lezingen, en debatten die in het kader van “recente ontwikkelingen” georganiseerd worden. Wilt u reeds voordien informatie bekomen dan verwijzen we u naar ‘t Stuc, Van Evenstraat 2d, 3000 Leuven, 016/23.67.73.