width and height should be displayed here dynamically

Het atelier van Berlinde De Bruyckere

Op maandag 3 augustus bezocht ik het atelier van Berlinde De Bruyckere. In het atelier trof ik een foto aan van haar vroegere werkruimte. De verschillen tussen beide ateliers roepen op tot het tegenover elkaar afwegen van de erin plaatsgevonden artistieke handelingen. Maar zowel met de afbeelding van het ene atelier, als met de foto van de huidige werkruimte kunnen specifieke en geldige routes doorheen het oeuvre van Berlinde De Bruyckere aanvangen. Onderaan worden identieke en andere benaderingen van het atelier gepresenteerd.

 

Het atelier 1987

Een hoop dingen. Een ring, een bak, een kooi, houten stokken. De stokken mogen dan al verschillen in lengte, dikte, gewicht, ze werden naast elkaar gelegd, onder één noemer geplaatst. Eenmaal de stokken als groep geïdentificeerd, dringen zich andere abstracties op. Naast de houten stokken liggen een aantal ijzeren ringen kriskras over elkaar heen. De verzameling stokken vindt eveneens een pendant in het groepje ijzeren kannen die rechts op het beeld netjes bij elkaar staan. Daarnaast ligt een houten spoel. Naast de spoel staan drie kooien. Achter dit geheel mag de ordenende hand van Berlinde De Bruyckere verondersteld worden.

Centraal op de foto van het atelier staat een vitrinekast, waarin alle ordenende manoeuvres hun beslag krijgen. Het glas van de kast reflecteert niet alleen het spiedende oog, het houdt ook de opdringerige handen van de bezoeker af. Het glas sacraliseert het resultaat van de ordenende handeling van de artiest.

We zien voorwerpen met een industrieel verleden, en voorwerpen met een huiselijk, privaat karakter. Links achteraan ligt een houten mal, rechts in het midden – nogmaals – de ijzeren kannen.

Werken betekent in de eerste plaats: het atelier verlaten, vlooienmarkten afschuimen, fabrieksterreinen onderzoeken, wandelen en kijken: voorwerpen verzamelen. Er is geen vooropgezet plan vanwaaruit een zoektocht naar voorwerpen georganiseerd wordt. De materialen worden verzameld en samengebracht zonder dat ze onmiddellijk een functie of een plaats toebedeeld krijgen in een realisatie. Er wordt niet gezocht naar iets. Alles dat de belangstelling van de verzamelaar kan wegdragen, wordt meegenomen.

Om op elk moment te weten wat er voorhanden is, worden de materialen – tamelijk – overzichtelijk uitgespreid in het atelier. Pas nadat een materiaal zich heeft kunnen opdringen aan de verzamelaar, wordt de impact van het gevondene op de verzameling onderzocht en kan het, in associatie met andere materialen, betekenis gaan genereren. Nagaan welke plek het gevondene in de verzameling kan opeisen, brengt het hele zingevingsproces op gang. Werken in het atelier betekent dus in de tweede plaats: de verzamelde materialen overschouwen, en kijken welke betekenis ze kunnen krijgen; ordenen en ordeningen betekenissen trachten te ontlokken. Assembleren, combineren.

Misschien moeten we de voorwerpen die we op de foto aantreffen niet alleen groeperen en identificeren maar ook de essentiële trekken bepalen die van belang blijken bij een definitie. Welke termen zijn voldoende en welke noodzakelijk om te kunnen spreken van een “kooi”. Als we deze klus geklaard hebben, kunnen we nagaan of we de “kooi” herkennen in op glas gezandstraald vlechtwerk, in de glazen stolp op een sokkel, in het door gegalvaniseerde staalplaten afgeschermde spiegelglas, in over elkaar heen gelegde fotonegatieven.

Van sommige voorwerpen kunnen we proberen na te gaan welke plaats ze zullen innemen in het – op het moment van deze opname nog te realiseren – oeuvre. Tenminste één van de drie kooien – vooraan op de foto – komt terecht in een sculptuur die dezelfde naam draagt. De kooi wordt zorgvuldig met lood bekleed en op een glazen sokkel geplaatst. De donkere, koude, afgesloten kooi wordt ondersteund door een doorzichtige, fragiele … kooi. Deze sculptuur wordt opgesteld naast een quasi identiek beeld, dat wat groter is, en waarvan de vorm van de kooi verschilt. De dialoog die beide beelden met elkaar aangaan (onder andere over hiërarchie, tronen en koningen), introduceert een thematiek die Berlinde De Bruyckere nauwelijks verder elaboreert. De kooi echter is een constante gebleven in haar oeuvre. Ze is de kooi ook met paradoxen blijven bejegenen. Transparantie versus geslotenheid, fragiliteit versus soliditeit blijken, hoe diametraal deze termen ook ten opzichte van elkaar staan, inwisselbaar, want hebben alle betrekking op de kooien van Berlinde De Bruyckere. In latere werken realiseert ze wellicht nog meer diepgravende, alleszins paradoxale beelden met kooien. Mobiliteit versus onveranderlijkheid, in een ijzeren kooi op vier wielen bijvoorbeeld. Of recent nog: koud en warm in de kooien waarin een stapel dekens verzegeld ligt. De paradoxale behandeling van de kooi resulteert steeds in een relativeren van de dramatiek om een tragisch surplus te realiseren. Lijken de wieltjes onder de kooi op het eerste gezicht immers een ondermijning van de immobiliteit waartoe elke gevangenschap veroordeelt (het drama), de verplaatsbaarheid legt de focus nog sterker op de ongrijpbaarheid, de onbereikbaarheid (de tragiek).

 

Het atelier 1992

Een witte muur verdeelt het ruime atelier in twee compartimenten. Een brede opening fungeert als sluis tussen werk- en kijkruimte. In de eerste ruimte liggen en hangen materialen en instrumenten. In de tweede ruimte: sculpturen of objecten in een bepaalde fase van ontwikkeling.

Boven een werk in het atelier pakken steeds onheilspellende wolken samen. Slechts door het atelier te verlaten kan het een leven op zichzelf gaan leiden, los van de voorwerpen en materialen in het atelier die het dreigen te misvormen, of de betekenis kunnen verstoren. Achteraan in het atelier staat een driepikkel waarover dekens gedrapeerd hangen. Het werkstuk bevindt zich in die gevaarlijke zone tussen bewerking en voleindiging. De zilverkleurige pootjes moeten nog gegoten en aangebracht worden – de pootjes die we nu zien, zijn slechts voorlopig – de papiertjes die op de dekens zijn aangebracht, zullen vervangen worden door glazen uitstulpingen. Naast de driepikkel, aan de muur, hangen een aantal schetsen waarop het beeld geconcipieerd werd. Wat op het platte vlak bedacht en getekend werd, is inmiddels uitgegroeid tot een object. Maar zal het object op deze manier het atelier verlaten, zal het überhaupt ooit het atelier verlaten, of in welke gedaante zal het ooit het atelier verlaten?

Het is onmogelijk vast te stellen hoeveel kunstwerken zich in dit atelier in minder of meer afgewerkte staat bevinden. De twee metalen panelen achteraan kunnen nog een kunstwerk laten ontkiemen. De dekens ook – of ze nu opeengestapeld liggen, ineengevlochten zijn, of op de driepikkel hangen. De houten bak die zich in de buurt van de dekens ophoudt, is misschien een schim van de houten, scheve kruk die naar aanleiding van Synergie ’92 opgesteld stond in de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst. Alles bevindt zich in onaffe staat, alles heeft een betekenis, zelfs nog voor het in de ruimte gebracht werd. Dat betekent dat er doelgericht gezocht wordt. Enkel die materialen of objecten worden meegenomen die gebruikt kunnen worden. Ze passen in een plan (een schets, een idee, een concept).

Schuin voor de bak ligt een met dekens ineengevlochten lappentapijt. Het lappendeken ligt op een vloer waarvan de structuurelementen uit drie eenheden bestaan. Het is een boeiende vloer. Het is niet moeilijk om in de verschillende labyrintische structuren (die op hun beurt op geregelde tijdstippen terugkeren) verward te geraken. Boven deze labyrinten legt Berlinde De Bruyckere een tapijt dat bestaat uit verschillende dekens, een structuur op een structuur, tekens op tekens. Twee uiteenlopende systemen bovenop elkaar, het ene logisch, koud; het andere moeilijker te volgen en warm. Dit is geen kunstwerk maar een kunstervaring waarvan wij bij middel van deze foto getuige kunnen zijn. Deze mozaïeken vloer begeleidt de artistieke praktijk van Berlinde De Bruyckere. De muren van het atelier zijn wit. De belichting klinisch, neutraal.

In “Kooi 91” duiken de dekens voor de eerste keer op. In een metalen kooi op fijne metalen pootjes ligt een stapel dekens (die evenwel slechts een derde van de kooi beslaat). Metaal en dekens voeren een dubbelzinnige dialoog die de normaal aan deze materialen toegekende betekenissen in vraag stelt. Is de kooi nu nog een kille gevangenis? Komen de dekens de behoeftige ter hulp (of moet deze zich eerst opsluiten)? De metalen kooi en de dekens contamineren elkaar.

Eenmaal het atelier een materiaal of een object verworven heeft – het deken bijvoorbeeld – kan het een eigen plaats verwerven, op zijn beurt aanleiding geven tot het in dialoog treden met andere materialen of voorwerpen en de betekenissen van die materialen aantasten. Deze praktijk impliceert ook dat geen enkel materiaal of object een heilig betekenisveld heeft, maar permanent in discussie moet kunnen treden met storende, contaminerende materialen of objecten.

Voor de ijzeren panelen staat een comfortabele zetel. Vanuit die zetel bekijkt Berlinde De Bruyckere haar werken en velt oordelen. De stoel is echter verplaatsbaar en kan, naargelang de omstandigheden, het kijken conditioneren. Beschouwen we nu hoe de maker(s) van deze foto onze ogen verplichten in een bepaalde richting te kijken, dan moet ons opvallen dat de maker(s) gekozen hebben voor een standpunt dat gelijkend is aan de standpunten vanwaaruit vele voltooide (en tentoongestelde) werken van Berlinde De Bruyckere gefotografeerd werden. “I Never Promised You A Rose Garden”, te zien in de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst, werd eveneens in een hoek gefotografeerd, “Kooi 1989”, “Betreurd 1990”, “Kooi 1991”, al deze werken kregen een hoek als achtergrond. Het zijn telkenmale vierkanten of rechthoekige volumes waarnaar het oog door de perspectivische wetten gelokt wordt. In de foto van “Kooi 91”, de metalen kooi op fragiele poten waarin in het midden dekens gestapeld liggen, leidt de perspectivische logica de ogen naar de stapel dekens. De ruimte wordt door Berlinde De Bruyckere gehanteerd als een instrument om het kijken van de toeschouwer te ondersteunen, te leiden. De assen van de ruimte begeleiden en ondersteunen niet alleen het kijken, ze bekrachtigen ook de inhoudelijke basis van de werken. De kooien hangen immers vast in het lijnenspel van de kamer. De kamer is zelf een kooi, een web van lijnen waarin de constructies gevangen zitten. (Ik moet nu aldoor aan Francis Bacon denken.) Keren we nu terug naar de foto van het atelier van Berlinde De Bruyckere. Als onze ogen de wetten van het perspectief gehoorzamen, vallen ze op een bepaald moment op de driepikkel waarover de dekens hangen. Even makkelijk is het om in te gaan op de antropomorfe trekken in het beeld. Nadat de perspectivische wetten ons geholpen hebben dit object op te merken, hebben we naast de verstikkende dekens oog voor de inkapselende, verdrukkende ruimte die dit met tranen of zweet overmande wezen gevangen houdt.

 

Naar aanleiding van de Open Monumentendag, op zondag 13 september, kan het atelier van Berlinde De Bruyckere, als onderdeel van de voormalige Parochiale Jongensschool bezocht worden. Tussen 10.00 en 18.00 uur kan u terecht op het volgende adres: Theresiastraat 1, 9000 Gent.

 

Benaderingen van het atelier

“Doch hoe denkt de schilder zijn werk, dat op zich zelf reeds niet besloten lijkt, te omlijsten te begrenzen, te plaatsen in het interieur? Het ezelsschilderij heeft immers afgedaan? Mondriaan hoeft op deze vraag niet meer te antwoorden: het atelier spreekt namens hem. De wanden van dit vertrek, dat uit zich zelf al een aangenamen stereometrischen vorm heeft, zijn nl. ingedeeld door onbeschilderde of in de grondkleur geschilderde doeken, zoodat elke wand op zichzelf een soort blokjesschilderij vormt, ettelijke malen vergroot.”

uit: “Een bezoek bij Piet Mondriaan”, verschenen in Het Vaderland van vrijdag 9 juli 1920 (opgenomen in Gedurende een wandeling van buiten naar de stad, Haags Gemeentemuseum, 1986, p. 44).

“I will not serve that in which I no longer believe, whether it calls itself my home, my fatherland, or my church: and I will try to express myself in some mode of life or art as freely as I can and as wholly as I can, using for my defence the only arms I allow myself to use – silence, exile, and cunning.”

James Joyce, The portrait of the artist as a young man, p. 229.

“(Telkens opnieuw haalt het bewustzijn van de finale het, zodat ik alleen nog vertrouwen heb in het dagboek, in deze aantekeningen, splinters, schilfers, fragmenten die an sich zo gesloten mogelijk worden uitgedrukt en die alle boeken vervangen. Wij zijn in de eindsituatie, ook van de expressie; alleen de ruïnes blijven hun schoonheid bewaren, juist door hetgeen aan hen ontbreekt, zoals de embryo’s boeiend blijven door de mogelijkheden in hen verscholen. Het dagboek is de finale van de artistieke expressie. Er is geen continuïteit in het denken, in de mens. Er is de dag. Er is de nacht. De slaap. Het niets. De onderbreking. De mutatie. Elke dag zou een ander boek moeten geschreven worden. Snoet in de drek.)”

Willy Roggeman, Woolloomooloo-finale (vier bewegingen) in: De Axolotl, p. 161/162.

“Das Bett ist ein idealer Arbeitsplatz für einen Künstler.”

Thomas Huber, Die Bibliothek, p. 62.

“We hebben heel veel getraind, we hebben veel dansbewegingen ingestudeerd die we later weer hebben weggegooid. Dat heeft niets te maken met de voorstelling, maar alles met het repetitieproces. Dat is bagage die je meeneemt.”

Jan Lauwers over “Julius Caesar” in Etcetera 32, 1990, p. 10

“1969, maart. Weerbarstige stad. – Gister dacht ik dat ik Praag beter kon opgeven, weer eens zou een voorbedachtheid noodlottig blijken voor mijn geschrijf. Ik zou voor een tiental dagen de pen neerleggen en daarna wel ervaren wat zich zou opdringen als geschrift. Vanmorgen ben ik weer onzeker: goed, de aandrang blijft uit, maar wat heeft Praag daarmee te maken, Praag is maar een voorwendsel, een kristallisatiekern, de hoofdoorzaak is gebrek aan continuïteit, alleen in continuïteit kan het schrijven vorderen.”

Daniël Robberechts, Praag schrijven, p. 115.