width and height should be displayed here dynamically

The Africans

Christian Nyampeta’s (1981) radiospel in drie aktes, waarvan de eerste nu te beluisteren is op de website van Wiels, is een bewerking van The Trial of Christopher Okigbo, een filosofische roman uit 1971 over het leven van de Nigeriaanse dichter Christopher Okigbo (1932-1967), geschreven door de Keniaanse filosoof Ali A. Mazrui (1933-2014). Het verhaal gaat over de rol van kunst en van de kunstenaar in de samenleving. In Nyampeta’s woorden is het een ‘zoektocht naar de rol van een artiest in het aangezicht van dringende historische eisen’.

Het hoorspel begint in 1967 met een nieuwsbericht dat het uitbreken van de driejarige oorlog aankondigt tussen de Nigeriaanse centrale overheid en de regio Biafra. De Britse nieuwslezer noemt verschillende revolutionairen en recente politieke leiders die een tragisch lot hebben gekend: Che Guevara, Frantz Fanon, Malcolm X, Martin Luther King, de in gevangenschap levende Nelson Mandela en Kwame Nkrumah, de Ghanese president die in een militaire coup is afgezet. Lachend wordt het bulletin onderbroken door Hamisi, de hoofdpersoon van het verhaal, die de radio uitzet. Hij is zelf radiopresentator en begint binnenkort aan een nieuwe baan als redacteur voor BBC East Africa in Nairobi. Maar wanneer hij die avond moe naar huis rijdt, komt hij bij een auto-ongeluk om het leven. Na zijn dood ontwaakt hij in een onbekende omgeving, waar hij warm wordt onthaald door twee voorouders die hem vertellen dat hij zich in After-Africa bevindt, een Afrikaans hiernamaals waar de voorouders voortleven.

Tot zijn grote verbazing komt hij in After-Africa een oude bekende tegen: Aisha Bemedi, een Nigeriaanse literatuurcriticus die hij ooit interviewde over het werk van Christopher Okigbo. Dankzij een fragment van deze eerdere ontmoeting komen we in aanraking met het centrale thema van het verhaal. Bemedi uitte in het interview een universalistische notie van kunst, en stelde dat politiek zich niet dient te mengen met esthetische overwegingen: ‘Het is een grove politieke inmenging om Okigbo’s poëzie in diskrediet te brengen omdat hij een Igbodichter is, maar het is even ontoelaatbaar om Okigbo’s poëzie in de eerste plaats te prijzen omdat hij een Afrikaanse dichter is.’ Het zijn de ideeën die Okigbo zelf ook ontwikkelde: hij stond kritisch ten opzichte van het nationale en politieke karakter van veel Afrikaanse literaire stromingen en instituten, zoals de Négritude en het World Festival of Black Arts. In 1966 weigerde hij de Langston Hughes Medal van het World Festival of Black Arts omdat er volgens hem niet zoiets als een zwarte dichter zou zijn – er bestaan enkel dichters.

Even later weerklinkt ook in After-Africa een nieuwsbericht. Okigbo, die het leger van Biafra dient, is gedood bij een aanval van het Nigeriaanse leger. Zo komt ook hij in After-Africa terecht. Hij krijgt echter een ander onthaal dan Hamisi. Okigbo komt terecht te staan omdat hij zijn nationalistische idealen voor zijn kunst zou hebben geplaatst, en daardoor aan zijn universele plicht als artiest heeft verzaakt. ‘Hij daalde af van de berg van menselijke visie tot het tribalisme,’ zo luidt de aanklacht. Een kunstenaar is in de eerste plaats een individualist, zo wordt verder toegelicht, maar is in de tweede plaats een universalist, met een plicht naar de gehele mensheid. Vanuit die optiek mogen kunstenaars de samenleving alleen dienen door in dienst te staan van het universele, van de gehele mensheid. Okigbo zou, door zijn deelname aan de oorlog, zijn taak als kunstenaar dus hebben verward met die van een revolutionair. De revolutionair dient zijn of haar gemeenschap op een onmiddellijke manier. Van Che Guevara of Malcolm X kan worden verwacht dat ze sterven voor een politieke zaak. De artiest leeft en sterft daarentegen voor zijn kunst.

Wat The Africans opmerkelijk maakt, is dat we aan de hand van een discussie over kunst in verschillende problemen en thema’s uit de Afrikaanse filosofie worden geïntroduceerd. De taak van de kunstenaar is ook een thema in de Europese filosofie en literatuur. Traditioneel gezien ging het daarbij vaak om de vrijheid van de individuele artiest, en om de vraag of een kunstenaar zich moet mengen in het publieke debat, zoals Émile Zola deed toen hij zich uitsprak tegen de veroordeling van Alfred Dreyfus. Ook wordt de manier besproken waarop kunst maatschappelijke problemen kan aankaarten: Charles Dickens, bijvoorbeeld, beschreef wantoestanden in het victoriaanse tijdperk. Maar waar de vraag naar de rol van de kunstenaar in de Europese filosofie in meer algemene termen gesteld kon worden – wat op het spel stond was de rol van dé kunstenaar – is een dergelijke vanzelfsprekende aanspraak op universaliteit binnen de Afrikaanse filosofie niet evident. Kenmerkend is de confrontatie met en de verhouding tot de koloniale ervaring. Daardoor wordt een Afrikaanse discussie over kunst en de rol van de kunstenaar al snel iets anders: het universele blijft een probleem omdat er vaak het Europese mee wordt bedoeld, terwijl het particuliere Afrikaans is, en lang als inferieur werd gezien. Vanuit een noodzakelijk veel sterker bewustzijn van de eigen positie is het bijna onvermijdelijk om de vraag te stellen: wat is de specifieke rol van Afrikaanse kunstenaars?

Het verhaal dat Nyampeta laat horen, confronteert ons op verschillende manieren met deze worsteling. Okigbo’s directe deelname aan de Biafraoorlog zou in tegenstrijd zijn met zijn universele idealen. Ook het proces dat in After-Africa tegen hem wordt gevoerd is niet vrij van contradicties. Aan de ene kant worden de zogenaamd universele idealen die Okigbo zou hebben verwaarloosd gehandhaafd. Aan de andere kant is het proces zelf gebaseerd op Afrikaanse ideeën over rechtvaardigheid. Zo stelt de Zuid-Afrikaanse filosoof Mogobe Ramose dat binnen het Afrikaanse denken rechtvaardigheid en waarheidsvinding draaien om het herstellen van een balans. Het gaat daarbij niet zozeer om het afwegen van bewijzen, zoals met de weegschaal van Vrouwe Justitia wordt uitgebeeld, maar om een harmonie tussen de bewegende krachten waaruit de wereld bestaat. Een misdaad verstoort de harmonie die er altijd is geweest. Tijd mag geen obstakel zijn bij het herstellen van de balans, en onrecht kan dan ook niet verjaren. Een gelijkaardig idee wordt ook in After-Africa verkondigd. Nadat Okigbo is gearresteerd krijgt Hamisi het volgende te horen: ‘Stel dat je iets verkeerd doet. Dat onrecht verstoort het kosmisch evenwicht in het universum, of het nu tijdens je eigen leven is of in het hiernamaals. Wat is weggenomen moet worden teruggegeven. De ouderlingen herstellen de balans.’

Hamisi neemt de verdediging van Okigbo op zich. Hij wijst erop dat het idee dat creativiteit voortkomt uit het individualisme van de kunstenaar zelf niet universeel is: in Afrika is kunst veeleer een collectieve ervaring. Waar kunst in Europa eerder een communicatiemiddel is, is het in Afrika een stroom vol interactie. ‘De legendes, de volksliederen, de volksverhalen, de spreekwoorden, de trance van de primitieve dans – het zijn gedeelde momenten van samenzijn,’ aldus Hamisi. Als het de gemeenschap is die betekenis toekent aan kunst, kan een kunstenaar niet schuldig zijn door het eigen leven te schenken aan de politieke zaak van die gemeenschap. Het idee dat de kunstenaar een individu is dat vooral loyaal dient te zijn aan zichzelf, is eerder kenmerkend voor een Europese modernistische esthetiek, en zou dus in After-Africa onterecht worden gebruikt om een oordeel te vellen over een Afrikaanse artiest.

Ten slotte bekritiseert Hamisi het onderscheid tussen leven en kunst. Binnen de Afrikaanse filosofie wordt het aanbrengen van dat onderscheid, en dan vooral het denken in dualiteit, als een kenmerk gezien van de cartesiaanse rede, en van de moderne Europese filosofie in het algemeen. Kenmerkend voor de Afrikaanse filosofie is het denken in complementariteit. Kunnen kunst en leven van elkaar onderscheiden worden? Was Okigbo’s dood niet ook een poëtische daad? Deze vragen worden beantwoord tijdens de voordracht van een gedicht van Okigbo: ‘When you have finished / And done up my stitches / Wake me near the altar / And this poem will be finished…’

Gezien de worsteling tussen het ‘universele’ en het ‘particuliere’ die op verschillende manieren terugkomt in het verhaal, en gezien Hamisi’s betoog over de collectieve ervaring van kunst in Afrika, is het interessant dat Nyampeta kiest voor het radiospel als medium om de roman van Mazrui opnieuw te vertolken. Het is een keuze die wijst op een positiebepaling. Want zoals Hamisi het zegt over kunst in Afrika: ‘Het is niet zomaar het private oog van de lezer dat wordt opgeroepen om poëzie te waarderen. Het is het meer publieke oor van de luisteraar.’

Christian Nyampeta, The Africans. A Radio Play in Three Acts, in opdracht van Wiels, online te beluisteren op https://www.wiels.org/nl/christiannyampeta-akte1.