width and height should be displayed here dynamically

The Place to Be

Met de titel The Place to Be, die visueel gevat is in concentrische kringen, zet deze tentoonstelling zich af tegen het credo waarmee de bezoeker bij binnenkomst in het Kröller-Müller Museum altijd wordt geconfronteerd: Bruce Naumans The True Artist Helps the World by Revealing Mystic Truths. De boodschap die de tentoonstellingsmakers (Gudrun Bott, Marcus Lütkemeyer en Saskia Monshouwer, verenigd in de curatorencombinatie ) en de betrokken kunstenaars (het Nederlandse duo gerlach en koop, de Duitser Jürgen Stollhans en de in Berlijn werkzame Nieuw-Zeelander Michael Stevenson) willen overdragen, gaat een andere richting uit. Voor hen is niet de kunstenaar, maar het museum de steen die de vijver doet rimpelen. De vraag van de curatoren aan de kunstenaars was een visie te ontwikkelen ten opzichte van de kern van de collectie van het Kröller-Müller Museum.

Bij de presentatie van de resultaten kom je eerst het zaaltje van gerlach en koop tegen. Op de vloer liggen, naast Carl Andre’s White Chalk Piece uit de collectie, een eindeloze print van King-pepermuntverpakking en een trapleuning, het langste voorwerp uit het huis van gerlach en koop. Hun reflectie op de minimal art wordt voortgezet met drie, aan Rachel Whiteread (niet vertegenwoordigd in de museumverzameling) schatplichtige sculpturen die de ‘restruimte’ thematiseren op de boekenplank rondom Van Dale’s woordenboeken. In dit geval betreft het de exemplaren van stichtster Helene Kröller-Müller (1869-1939) en van gerlach en koop zelf. Naast hun visie op het collectioneren geeft het kunstenaarsduo in een ander zaaltje ook commentaar op het museaal presenteren van kunst. Twee verfomfaaide titelbordjes hangen onder het alarm. De bezoeker die zich vooroverbuigt om iets te lezen over het ontbreken van enig kunstwerk, wordt direct gemaand de voorgeschreven afstand in acht te nemen.

Visueel aantrekkelijker zijn de krijttekeningen van Stollhans, naar foto’s, boeken en documenten uit het archief van het museum. Stollhans, bekend van zijn bruine krijttekeningen van stadsgezichten op de laatste documenta, heeft op aanplakborden zoals die in de verkiezingstijd worden gebruikt een doorlopend fries getekend. Daarin zijn een inventariskaart van het museum te herkennen, kunststudieboeken van Helene Kröller-Müller en foto’s van het museum vroeger en nu. Over die beelden zijn trefwoorden gezet uit Helene’s definitie van de ontwikkeling van de moderne kunst: de (voortdurende) afwisseling van realisme en idealisme, een visie die zij met haar collectie wilde uitdragen.

De interessantste bijdrage is van Stevenson. Hij focust op een moment uit de premuseale geschiedenis, uit de tijd waarin Helene Kröller-Müller haar verzameling nog aan het vervolmaken was. In 1924 ging de Nederlandse Bank over tot een levensreddende investering in de firma van Helene’s echtgenoot Anton Kröller. Die actie was van wezensbelang voor de realisatie van Helene’s plannen. Hoewel zij zich nogal liet voorstaan op het verheffende van haar ‘taak’, had zij daarvoor uiteraard wel de middelen nodig en die werden ingebracht door de firma van Anton. Stevenson heeft die historische actie verbeeld door een interieur uit 1924 te reconstrueren met een tafel, vloerkleed en spullen (weegschalen, gewichten en glazen mandarijnenbollen) die destijds toebehoorden aan de directeur van de Nederlandse Bank. Onder die tafel zijn verschillende gebruiksvoorwerpen neergezet die uit het huishouden van Helene afkomstig zijn: kop en schotel, een inktpotje, een paar boeken en nog meer (sier)vaatwerk.

Stevenson heeft zijn installatie als een fabel verbeeld. Net als bij een fabel zijn er twee partijen, hier elk aan een kant van de tafel, de ene met geleende en de ander met eigen spulletjes. De moraal lijkt te zijn dat het idealisme van Helene Kröller-Müller nogal haaks stond op haar reële economische situatie. Maar iedereen zal begrijpen dat de zaken zo simpel niet lagen. De werelden van het echtpaar Kröller-Müller en van de bankdirecteur waren wel wat groter en complexer dan Stevenson ons hier doet geloven. Daarom is ook deze mooiste bijdrage niet helemaal overtuigend. Het is jammer dat Stevenson dit verband niet wat verder heeft uitgediept en helderder verbeeld, zoals hij eerder deed met zijn werk over het optimisme van de naoorlogse economisten, namelijk de sculptuur The Fountain of Prosperity (afgebeeld in de catalogus). Juist door die gelaagdheid, die verstrengeling van belangen in het onderzoek te betrekken had deze expositie inhoudelijk een impuls kunnen leveren voor de voortzetting van een interessante reeks tentoonstellingen, zoals de Living Archive-exposities in het Van Abbemuseum en de bijdragen van If I Can’t Dance I Don’t Want To Be Part Of Your Revolution in onder andere het SMCS. In deze exposities gaat de aandacht naar een aspect van de kunstpraktijk dat tot voor kort achter de (museum)schermen werd gehouden.

 

The Place to Be, tot 1 juni in het Kröller-Müller Museum, Houtkampweg 6, 6731 AW Otterlo (03/18.59.12.41; www.kmm.nl).