width and height should be displayed here dynamically

The Temporary Stedelijk. Taking Place; Monumentalisme – Geschiedenis en nationale identiteit in hedendaagse kunst.

 Op aandringen van de Amsterdamse wethouder voor cultuur heeft het Stedelijk Museum de gerenoveerde oudbouw aan de Paulus Potterstraat vanaf eind augustus opengesteld voor het publiek. De wethouder wilde hiermee een einde maken aan de aanzwellende kritiek op de onzichtbaarheid van het museum als gevolg van de almaar uitlopende werkzaamheden aan de nieuwbouw. De dit jaar aangetreden directeur Ann Goldstein had daarvoor nog wel wat extra tijd nodig, maar nu is het dan toch zover. Tot aan de opening van het hele complex met de aangebouwde ‘badkuip’ aan de achterzijde – gepland voor eind 2011 – is The Temporary Stedelijk open, vooraleerst ingericht met twee tentoonstellingen. Taking Place is samengesteld door Goldstein zelf, op de eerste verdieping en in een vleugel op de begane grond. In de andere vleugel is Monumentalisme – Geschiedenis en nationale identiteit in hedendaagse kunst te zien, waarin de voorstellen voor de gemeenteaankopen worden getoond. De samensteller is Jelle Bouwhuis, hoofd Stedelijk Museum Bureau Amsterdam.

Van de twee exposities staat die van Goldstein vanzelf het meest in de schijnwerper. Naar de proeve van haar kunnen en visie als nieuwe directeur werd reikhalzend uitgekeken. Ze geniet de reputatie van een kundig conservator en heeft ruim twintig jaar ervaring bij het MoCA in Los Angeles. Daar hield ze zich echter hoofdzakelijk bezig met formele moderne kunst van na 1945, vooral minimal art en conceptuele kunst. De vraag is dan ook of zij in haar eerste tentoonstelling in het Stedelijk al blijk zou geven van een verbreding van haar blik, van een verruiming van haar interesses. Wat heeft zij intussen opgestoken van haar voorgangers in Amsterdam, van haar conservatoren en van Nederlandse (en Europese) kunstenaars? Wat ziet zij als de kracht en de toekomst van het museum?

Deze vragen worden nog aangescherpt door het kort achter elkaar verbreken van twee belangrijke samenwerkingsverbanden. Het contract met de Franse ontwerper Pierre di Sciullo, die door oud-directeur Gijs van Tuyl was aangesteld, werd door Goldstein opgezegd en de relatie met de Broere Foundation (die de Vincent Award ter beschikking stelde en 26 topwerken van internationale kunstenaars uitleende) werd verbroken. Misschien waren beide scheidingen niet te voorkomen, maar verklaringen gaf ze er niet (direct) voor. Communiceren blijkt niet meteen haar sterkste eigenschap.

Goldstein hield bij de opening een wellevende toespraak. Daarin parafraseerde zij haar illustere voorganger Willem Sandberg, die het Stedelijk ooit omschreef als het huis van de toekomst. Zij formuleerde het korter: ‘The future is now.’ Goldstein is gericht op het heden en op daden in plaats van visie, al komt haar handelen voort uit passie. Haar expositie noemde zij een ‘liefdesbrief’ aan het Stedelijk. Het accent legt zij daarbij overigens op het gebouw, op het huis waarin ‘iets gebeurt’.

Dat Goldsteins gereserveerdheid niet haar positionering als tentoonstellingsmaker geldt, wordt bij bezichtiging van Taking Place echter meteen duidelijk. In de opgeknapte museumzalen schittert haar signatuur de toeschouwer meteen in de ogen. Zij draagt haar voorkeur voor (post)conceptuele kunst openlijk uit, met een opvallende vertegenwoordiging van kunstenaars met wie zij eerder samenwerkte of die in Amerika tot de internationale top worden gerekend. De erezaal is door Barbara Kruger getransformeerd tot een tekstwerk dat je binnen kunt stappen. Louise Lawler laat vogelgeluiden horen waarin namen van mannelijke kunstenaars zijn verwerkt. Van Diana Thater is een video-installatie geleend die opeenvolgende kabinetten in verschillende tinten blauwpaars licht doet baden, uitlopend in een hoekzaal met witte wolken. On Kawara’s twee boekenseries One Million Years liggen klaar om te worden voorgelezen. Van William Leavitt is een weinig bekende, maar wel uit de collectie van het Stedelijk afkomstige installatie Patio in California (1972) opgesteld en van de onbekende kunstenaar Morgan Fisher hangen er grijze monochromen in shaped canvas-vormen. Hans Haacke is met een afwijkend formalistisch werk vertegenwoordigd, een glazen kubus, en dat geldt eveneens voor de keurige installatie van een berkenbos met pillen van Martin Kippenberger waaraan enkele van zijn schemerlampen zijn toegevoegd. De selectie van Nederlandse kunstenaars sluit hierop aan. Van Jan Dibbets zijn voorstudies voor zijn ingrepen in de ‘sokkels’ van diverse musea (1969) te zien en van Ger van Elk een reconstructie van zijn geboende vloerdriehoek uit 1969. Conceptueel werk van hen – en van Stanley Brouwn – was vorig jaar te zien op In & Out Amsterdam, een belangrijk overzicht van deze kunst in het MoMA in New York. Verbazingwekkend genoeg heeft Goldstein geen werk opgenomen van de daar eveneens gerepresenteerde Bas Jan Ader. Misschien is Aders werk haar te romantisch?

Oude bekenden die in het Stedelijk teruggezien kunnen worden zijn onder meer de Appelbar en Appels muurschildering in het voormalige museumrestaurant, waarvan de laatste wat gemaltraiteerd uit de renovatie is gekomen. Het kleurige, ronde venster dat deel van de schildering uitmaakt, vangt geen daglicht meer en is verworden tot een dode, korstige glasplak. Pijnlijker nog is de nieuw aan het plafond aangebrachte lampenrail die dwars door de bovenrand van de schildering heen snijdt. Het stemt wat weemoedig, evenals Daniel Burens Kaléidoscope, un travail in situ, in de omloop op de eerste etage. De kleuren van de verfbanen leidde Buren destijds af van Matisses collage La perruche et la sirène (1952) die naast de erezaal hing, een werk dat je daar eveneens zo graag zou weerzien.

De andere tentoonstelling, Monumentalisme – Geschiedenis en nationale identiteit in hedendaagse kunst – de gemeenteaankopen – heeft een geschiedenis die terugreikt tot 1924. Bouwhuis benadrukt de samenwerking tussen het museum en de gemeente als een traditie waarbij hij de rol van het Stedelijk schetst als die van een soort activerende antenne. Met een fijn gevoel voor de actualiteit, formuleert het Stedelijk jaarlijks een thema waaraan de inzendingen van de in Nederland werkende kunstenaars moeten voldoen. Voor dit jaar was dat Monumentalisme – Geschiedenis en nationale identiteit in hedendaagse kunst. Dat daarmee inderdaad een kwestie is benoemd die velen bezighoudt, leidt Bouwhuis af uit de 359 inzendingen, waaruit een jury 19 werken gekozen heeft. Maar dat hoge aantal inzendingen kan natuurlijk evengoed vanuit andere tendensen worden verklaard, bijvoorbeeld uit de toenemende vaardigheid van kunstenaars om adequaat om te gaan met deze (gevraagde) thema’s. Dat soort selffulfilling-prophecyredenering lijkt ook te herkennen in de gedrevenheid waarmee Bouwhuis een nieuwe term voor deze tendens wil munten. Daarvoor heeft hij (samen met Margriet Schavemaker, hoofd collecties en onderzoek) de definitie ‘monumentalisme’ bedacht. De achtergrond en aanwezigheid ervan worden in hun publicatie uitvoerig toegelicht. Bij die misschien wat buitenproportionele, theoretische aandacht voor het monumentalisme, hier gerelateerd aan de huidige discussies over nationaliteit en identiteit (een van de juryleden voor de selectie van de Nederlandse kunstwerken was nota bene Valentijn Byvanck, directeur van het Nationaal Historisch Museum), lopen de uiteindelijk gekozen kunstwerken ook een beetje het gevaar tot het niveau van een illustratie af te glijden.

Op de tentoonstelling weten verschillende werken zich gelukkig glanzend boven die onderschikking te verheffen. In Job Koelewijns naar eucalyptus geurende, in cirkelende patronen uitgestrooide poederschildering op pagina’s van Spinoza’s Ethica lijkt de obsessionele aandacht waarmee het gemaakt is zachtjes na te zinderen. Het is hier prachtig gecombineerd met verschillende werken van Gert Jan Kocken. In zijn foto’s en teksten over schrijnende resultaten van iconoclasme en gedwongen kunstaankoop wordt op een evenzeer ingehouden wijze gereflecteerd op de onderliggende lust om de macht van andersdenkenden te breken of de eigen wil op te leggen. De werken waarmee Renzo Martens zijn project Enjoy Poverty afsluit maken evenzeer indruk: zijn anderhalf uur durende film (plezierig genoeg in het auditorium) en zijn installatie met kano’s die net op tijd uit Congo arriveerden. Ook hier valt de zorg op waarmee een schrijnend thema is verbeeld, zonder dat de kunstenaar pretendeert een oplossing te hebben. Ofschoon Bouwhuis er erg op uit is om met de invoering van de term monumentalisme geschiedenis te schrijven, zou ik geen van deze werken monumentalistisch willen noemen. Integendeel.

Wat nog gemist wordt bij The Temporary Stedelijk zijn statements van directie en staf en de bereidheid om de overwegingen waarop hun keuzes gebaseerd zijn te delen met de bezoekers, kortom: hun kritische openheid ten opzichte van het publiek.

 

The Temporary Stedelijk at the Stedelijk Museum, tot 9 januari 2011, Paulus Potterstraat 13, 1071 CX Amsterdam (020/573.29.11; www.stedelijk.nl).