width and height should be displayed here dynamically

Vlaanderen en Nederland: de romantiek voorbij

Sinds de Nederlandse senator A. Postma onlangs gepleit heeft voor een samengaan van Vlaanderen en Nederland, is het debat hierover in beide landen weer in alle hevigheid losgebarsten. De Vlaamse minister-president Luc Van den Brande heeft zich ook in de discussie gemengd. Volgens hem staat voor Vlaanderen het herstel van de 17 Verenigde Provincies niet op de agenda en past de Vlaams-Nederlandse samenwerking evenmin in een “romantische verbroederingsbeweging tussen twee nauw verwante volkeren”. Al eerder verklaarde hij dat Nederland en Vlaanderen wel één taal hebben, maar twee culturen.

 

Nederland als bevoorrechte partner

Sinds de inwerkingtreding van het Sint-Michielsakkoord van 1993 en het aantreden van Van den Brande als minister-president profileert Vlaanderen zich als een vrijwel zelfstandige deelstaat, met een eigen cultuurpolitiek, nationaal en internationaal. De relatie met Nederland blijft vanwege de taal natuurlijk van groot belang en wordt ook op allerlei andere terreinen uitgebouwd, maar op een andere (retorische) basis dan voorheen.

Van cruciaal belang voor Van den Brandes profilering van Vlaanderen, niet alleen op cultureel gebied, is zijn concept van het “Europa van de Culturen”. De deelstaten of regio’s, niet de “tanende natiestaten”, zijn in die optiek de vitale onderdelen van Europa. Volgens Van den Brande kan Vlaanderen vanuit dat concept op gelijke voet met de lidstaten deelnemen aan het debat in Europa.

In dat licht ziet hij ook de relatie met Nederland: als gelijkwaardige partners, die niet alleen een taal gemeen hebben, maar ook strategische economische belangen, die zij “alsof zij één land waren”, samen moeten behartigen. Toch is dit, in tegenstelling tot de suggestie van senator Postma, geen pleidooi voor integratie met Nederland, cultureel of anderszins. Nederland, van oudsher de “bevoorrechte partner”, voldoet wel aan vrijwel alle criteria die Vlaanderen voor bilaterale betrekkingen stelt, onder andere gemeenschappelijke taal, cultuur en geschiedenis, geografische nabijheid en bereidheid tot erkenning van Vlaanderen als volwaardige partner. Een belangrijke taak die Nederland en Vlaanderen samen moeten waarnemen, is het bewaken van de positie van het Nederlands in de Europese Unie.

Tegelijkertijd distantieert Van den Brande zich van Wallonië, dat weliswaar een buur is waarmee Vlaanderen veel gemeen heeft, maar Vlaanderen niet mag hinderen in de verdere uitbouw van zijn positie. “In België hebben we heel duidelijk aangevoeld dat taal- en cultuurverschillen zwaar wegen op het sociaal-economische en algemeen-politieke beleid. We voelen ook vandaag nog aan dat die verschillen verantwoordelijk zijn voor een andere aanpak van actuele maatschappelijke uitdagingen,” aldus de minister-president.

 

Nieuwe verhoudingen

Pas na de laatste fase van de Belgische staatshervorming van 1993 die Vlaanderen internationaal verdragsrecht verleende, voltrok zich een omslag in de Nederlandse houding tegenover Vlaanderen. Voor het eerst realiseerde de Nederlandse regering zich dat er geen unitair België meer bestond en was ze bereid rekening te houden met de nieuwe Belgische institutionele realiteit.

Deze ommekeer viel vrijwel samen met een andere ontwikkeling: de openstelling van de grenzen binnen de Europese Unie, het opnemen van een culturele paragraaf in het verdrag van Maastricht en eventuele gevolgen daarvan voor de cultuur in Nederland en Vlaanderen. Nederland werd zich daardoor – en door de toenemende multiculturaliteit – bewuster van het feit dat het maar een klein land is, dat zich staande moet zien te houden tussen de Europese reuzen. Sindsdien is Nederland ontvankelijker geworden voor Vlaamse eisen met betrekking tot de bescherming van de Nederlandse taal en de culturele eigenheid (al of niet gekoppeld aan die van Vlaanderen).

Deze nieuwe omstandigheden en inzichten leidden tot het sluiten van een reeks Vlaams-Nederlandse verdragen in 1995, onder andere een cultureel verdrag. De Nederlandse Taalunie bleef echter wat ze was en werd niet uitgebreid. Van den Brande verzekerde in de Vlaamse Raad dat dit een bewuste keuze was: de Taaluniestructuur voor het geheel van de culturele betrekkingen wees hij van de hand als “te romantisch”. De Taalunie is gebaseerd op een reëel bestaande eenheid van taal, die er niet is op het gebied van de cultuur, aldus Van den Brande. Hij doelde daarmee op een bepaling van het Taalunieverdrag omtrent “integratie van Nederland en de Nederlandse cultuurgemeenschap in België op het terrein van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin van het woord”.

 

Emancipatie door middel van de ‘Nederlandse cultuur’

Dat het recente culturele akkoord tussen Vlaanderen en Nederland niet aansluit bij het model van de Nederlandse Taalunie betekent een belangrijke breuk met het verleden, voornamelijk in Vlaanderen. Sinds het begin van de jaren ’60 stond de culturele integratie van Vlaanderen en Nederland immers hoog op de agenda van de Vlaamse Beweging. Het begrip ‘culturele integratie’ was een geesteskind van Julien Kuypers, socialistisch intellectueel, secretaris-generaal van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en voorzitter van de Belgische delegatie in de Belgisch-Nederlandse commissie. Hij hoopte hiermee de culturele autonomie van Vlaanderen, een oude wens van de Vlaamse Beweging, een impuls te geven. Culturele integratie was mogelijk, aldus Kuypers, omdat Nederland en Vlaanderen de ‘Nederlandse cultuur’ delen. De eenheid van de ‘Nederlandse cultuur’ werd op de eerste plaats gevonden in de gezamenlijke taal maar daarnaast ook in de geografische en staatkundige eenheid van het taalgebied in de 16de eeuw. Op basis daarvan werd een geestelijke eenheid verondersteld, die tot uiting kwam niet alleen in kunst en wetenschap, maar ook in mentaliteit, vooral verdraagzaamheid en vrijheidszin.

Vlaamsgezinden gebruikten de term ‘Nederlandse cultuur’ om verschillende redenen. Een daarvan was de bezwering van een minderwaardigheidsgevoel ten opzichte van Franstaligen. Door aan te geven dat zij deel uitmaakten van een groter beschavingsgebied dan Vlaanderen, dat de Franstaligen minachtten, probeerden zij hun cultureel imago op te krikken. Door het volgen van het Nederlandse voorbeeld zouden de Vlamingen zichzelf cultureel kunnen verheffen. Het gebruik van Algemeen Beschaafd Nederlands paste hierbij. Het spreken van ABN maakte Vlamingen volwaardig lid van een ‘Nederlandse cultuurgemeenschap’. Een ander probleem voor de Vlaamse Beweging na 1945 was het ontbreken van een eigen elite, omdat veel Vlamingen de neiging bleven vertonen Frans te spreken als zij opklommen op de sociale ladder. Vlaanderen zou pas volwaardig kunnen meetellen in België als het over een eigen (culturele) elite beschikte. Daarom moest een nieuwe elite, opgeleid aan de Nederlandstalige universiteiten, een ‘Nederlands bewustzijn’ krijgen. Tenslotte werd geprobeerd met het concept ‘Nederlandse cultuur’ de ideologische verdeeldheid in de Vlaamse Beweging te boven te komen. Door te wijzen op de eenheid van de ‘Nederlandse cultuur’ zouden de onderlinge ge- en verschillen naar de achtergrond geschoven kunnen worden.

Met de term ‘Nederlandse cultuur’ en de talloze verwijzingen naar Nederland werd slechts zelden ingegaan op wat er werkelijk in Nederland gebeurde. Veeleer werd een ideaalbeeld in het leven geroepen van een land waar alles al verwezenlijkt leek waar men in Vlaanderen slechts van kon dromen. De mythe van de ‘Nederlandse cultuur’ was blijkbaar nodig om de Vlamingen een identiteit en een volwaardige positie in België te bezorgen. Overigens werden lang niet alle Vlamingen die streefden naar Vlaamse emancipatie gedreven door een saamhorigheidsgevoel met Nederland. De Vlaamse Beweging was een pluriform gezelschap, en de culturele Groot-Nederlanders hierin vormden maar een minderheid, zij het een invloedrijke.

 

Culturele integratie

Het verwezenlijken van culturele integratie met Nederland bleek bovendien een moeizame aangelegenheid, niet in het minst omdat er in Nederland maar weinig animo voor bestond. In Nederland werd onder de term ‘Nederlandse cultuur’ meestal de cultuur van de staat Nederland verstaan. In Nederlandse politieke kringen luidde het dat er geen enkele reden was om in te grijpen in intern Belgische zaken, waartoe het streven naar culturele autonomie van Vlaanderen werd gerekend.

Een ander obstakel vormde de Waalse oppositie. Sommige Waalse politici vreesden niet alleen economisch, maar ook politiek en cultureel overvleugeld te worden door Nederlandstaligen. Diverse pogingen in de jaren ’60 en begin jaren ’70 om overkoepelende instituten op te richten voor de Nederlandse taal en cultuur, strandden op Waals verzet. Uiteindelijk kwam het Taalunieverdrag pas in 1980 tot stand, enerzijds als gevolg van de eerste stap in de Belgische staatshervorming die culturele autonomie toekende aan de gemeenschappen, en anderzijds als bekroning van de aanhoudende inspanningen van pressiegroepen uit beide landen die culturele integratie op de politieke agenda wensten te houden. De Taalunie kende echter geen flitsende start en een aantal samenwerkingsprojecten, onder andere een gezamenlijke radiozender, vielen in de jaren ’80 in het water. Structurele en mentale blokkades bleven de samenwerking bemoeilijken.

Toen de tweede fase van de Belgische staatshervorming in 1980 afgerond werd en het Vlaamse gewest en de Nederlandse cultuurgemeenschap samengevoegd en omgedoopt werden tot Vlaamse gemeenschap, rees tegen die naamsverandering in Vlaanderen verzet, juist omdat daarmee de band met de ‘Nederlandse cultuur’ werd doorgesneden en gevreesd werd dat Vlaanderen zou terugvallen in een bekrompen provincialisme. Ook nadat de Nederlandse minister van cultuur Hedy d’Ancona in 1990 verklaarde dat Vlaanderen en Nederland twee aparte subculturen vormen, waarvan de integratie de historische ontwikkeling geweld zou aandoen en een verarming zou betekenen van de Europese culturele pluriformiteit, kreeg zij een stroom van kritiek te verduren, vooral uit Vlaanderen. Daarop nuanceerde zij haar uitspraak tot “Hollandse en Vlaamse varianten van de Nederlandse cultuur”, waarvan de cultuurpolitieke systemen niet in elkaar moesten opgaan.

 

Een zelfbewust Vlaanderen

Tegenwoordig zegt Van den Brande hetzelfde en daar valt vrijwel niemand meer over. Terwijl men in Nederland gevoeliger is geworden voor samenwerking met Vlaanderen, zijn termen als ‘Nederlandse cultuur’ en ‘culturele integratie’ uit de woordenschat van de Vlaamse regering verdwenen, waarschijnlijk omdat ze te veel refereren aan Vlaamse inferioriteitsgevoelens. Of willen de Vlaamse excellenties met het hameren op de eigen cultuur Vlaanderen duidelijker een eigen gezicht geven?

Vlaanderen is zelfbewuster geworden en lijkt Nederland noch België, althans tot op zekere hoogte, nog nodig te hebben om zich te profileren. Vlaanderen presenteert een eigen cultuur, de Vlaamse, waarvan de Nederlandse taal nog altijd de basis is. Maar de Nederlandse taal en de Vlaamse cultuur zijn niet de enige mogelijkheden om zich te profileren. Sinds de staatshervormingsfasen van 1980 en 1993 heeft Vlaanderen een eigen economisch, milieu- en technologiebeleid, werkt het zelf aan zijn infrastructuur (met Telenet Vlaanderen als parel aan de kroon).

Natuurlijk is er de Taalunie. Er bestaat geen twijfel over de taalgemeenschap van Nederland en Vlaanderen en Van den Brande benadrukt telkenmale het belang van het Nederlands als taal van alle Vlamingen en Nederlanders en als officiële taal in de Europese Unie. Dat is belangrijk voor de profilering van Vlaanderen als zelfstandige entiteit, maar ook Nederland hecht meer belang aan de bescherming van het Nederlands dan vroeger. Integratie binnen de Taalunie betekent tegenwoordig dat het Comité van Ministers een beleid bepaalt, dat uitgaat van het maximaal gemeenschappelijke, maar dat Nederland en Vlaanderen niet op precies dezelfde manier uitvoeren, en zeker niet op dezelfde wijze retorisch aan de man brengen.

 

Reflexen uit het verleden

Van den Brande legt erg sterk de nadruk op het belang van gelijkwaardigheid van Vlaanderen en Nederland, wellicht uit angst voor minorisering, maar zeker ook voor intern Vlaams gebruik. Hij constateert met betrekking tot Nederland dat “onze culturele lotsverbondenheid met de dag vanzelfsprekender” wordt, maar wenst geen samenwerking op sentimentele gronden. Daarmee zijn de Nederlands-Vlaamse betrekkingen ontdaan van hun ideologische geladenheid en verzakelijkt. Dat is een pluspunt, want de samenwerking is zo al moeilijk genoeg. Nederland en Vlaanderen vormen uit welbegrepen eigenbelang een alliantie. Culturele samenwerking is daar maar een onderdeel van. De culturele lotsverbondenheid met Nederland licht Van den Brande niet verder toe. Hij hanteert oude termen in een nieuwe context: de Lage Landen “als een mozaïek van samenwerkingsverbanden in alle mogelijke vormen en schakeringen”.

Er zijn sinds 1993 nieuwe structuren gekomen, in Vlaanderen, in de Vlaams-Nederlandse samenwerking, in Europa. Er is een zakelijker atmosfeer ontstaan tussen Vlaanderen en Nederland. Maar er wordt ook voortgebouwd op reeds bestaande structuren: de Taalunie, particuliere samenwerking, grenscontacten. Reflexen uit het verleden zullen in beide landen nog weleens de kop opsteken.

Het succes van Van den Brandes politieke concept – een taalgebied, maar twee culturen, die gezamenlijk hun belangen op allerlei gebieden moeten verdedigen in Europa – hangt af van de steun die hij ervoor in Vlaanderen en in Nederland krijgt. Daarbij moet bedacht worden dat het focussen op Europa en het aangaan van samenwerkingsverbanden met Nederland vooral een middel is om het Belgische niveau te omzeilen en Vlaanderen internationaal èn intern te profileren.