width and height should be displayed here dynamically

Vragen aan Jacq Vogelaar

Over het tijdschrift in het algemeen en 'Raster' in het bijzonder

1.

In de winter van 1972-73 stierf “Raster”, het driemaandelijkse tijdschrift voor literatuur onder redactie van H.C. ten Berge, een “opgewekte” dood. Vijf jaar later dook een driemaandelijks tijdschrift met dezelfde naam op. Er was een nieuwe uitgever gevonden – De Bezige Bij – en de redactie werd uitgebreid met uzelf, J. Bernlef en P.W.M. de Meijer. Met welke argumenten konden de uitgever en de subsidiënt overtuigd worden, rekening houdend met de afscheidswoorden van H.C. ten Berge – “de tegenstand werd alleen maar groter en het lezerstal kleiner”? Wat kon het nieuwe “Raster” van het oude leren? Waarom werd de naam van het tijdschrift behouden? Zeker niet omwille van de reputatie, maar was het niet precies die op een eenzijdige en lompe lectuur gebaseerde kritiek die het nieuwe project van bij het begin parten speelde? Is niet gebleken dat de in hoge mate holle en onterechte kritiek op het tijdschrift pas zeer recent is geluwd? Hoe zou dat komen? Is “Raster” nu minder ‘moeilijk’, ‘hermetisch’ en ‘elitair’ dan 18 jaar geleden? Hoe ben je in de loop van die periode met die clichématige kritiek omgegaan?

 

2.

Op de flap van de eerste aflevering staan de namen van de redacteurs. Ze vormen het verlengstuk van handen (en het begin van onderarmen, compleet met gesteven hemd, machetknop en vest). De redacteurs schudden niet elkaar de hand maar reiken ieder de hand van iemand anders. Typeert dit beeld de toenmalige redactie? Werd de redactie zo heterogeen mogelijk samengesteld? Was het de bedoeling om niet een redactiebeleid op basis van consensus te ontwikkelen maar integendeel alleen maar een context te bieden waarin elk redactielid min of meer zijn eigen zin zou kunnen doen? Wie heeft de toenmalige redactie samengesteld? Waarom werden deze personen aangezocht? Ik doe een gokje: H.C. ten Berge moest voor de continuïteit zorgen, J. Bernlef voor de vrolijke, anarchistische noot, P.W.M. de Meijer voor het academische doekje en J.F. Vogelaar, voor het ‘andere’ proza? Het pakte natuurlijk allemaal anders uit – zo stelde J. Bernlef een aflevering over semiotiek samen, en werkten jullie samen aan een nummer over de stad. Kan u iets vertellen over de samenwerking binnen de toenmalige redactie?

 

3.

In de eerste jaargangen van “Raster” roteerde het (eind)redacteurschap zodat de redacteur van dienst de inhoud van de aflevering stevig naar zijn hand kon zetten. Zo kon het ook gebeuren dat een bepaalde redacteur slechts één keer per jaar echt uitpakte met een tekst in ‘zijn eigen’ tijdschrift. Werd de (eind)redacteur dan ook enkel geassocieerd met ‘zijn’ aflevering in het bijzonder, of toch met “Raster” in het algemeen? Hoe werd u in die tijd als “Raster”-redacteur ‘gezien’? In de recentere jaargangen valt precies het tegendeel op: er wordt samengewerkt rond thema’s, vraagstukken of probleemstellingen. Het gebeurt regelmatig dat de volledige redactie in een aflevering ‘vertegenwoordigd’ is. Ik zou willen peilen naar uw appreciatie van beide werkwijzen en ik zou u die vraag willen stellen in het licht van de betekenis van uw redacteurschap voor uw schrijverspraktijk. Het is namelijk opvallend hoe sterk de door u geredigeerde afleveringen van “Raster” in het verlengde lagen van uw oeuvre (“Raadsels van het rund”“Alle vlees”“Terugschrijven”). Ik citeer bijvoorbeeld de afleveringen over de stad, de machine, de positie van de intellectueel, de utopie, gestoorde teksten, en over kunstenaars en auteurs als Francis Bacon, Danilo Kis, Alexander Kluge, Samuel Beckett, Henri Michaux,… Ik eindig bewust met deze auteur: de ondertitel van uw boek “Verdwijningen” dat in 1988 verscheen (en alludeert op Michaux’ verschijningen), luidt “Oefeningen”, oefeningen die bijna allemaal in “Raster” ondernomen werden. Zou u zich ook aan oefeningen hebben kunnen wagen zonder uw driemaandelijkse machine? Kan een auteur eigenlijk wel intellectueel overleven zonder de (quasi-)zekerheid te beschikken over een tijdschrift? Zou Koba Swart tot literaire ontbolstering zijn gekomen zonder uw deelname in de redactie van “Raster”? Deze particuliere vraag kan ik u natuurlijk moeilijk voorleggen, maar in algemene termen wel: wat is het belang van een redacteurschap van (of de min of meer gegarandeerde medewerking aan) een tijdschrift voor de carrière? Hebt u deze rekening al eens gemaakt? Aan de job van redacteur hangen heel wat onaangename kanten vast, toch bent u – weliswaar als enig oprichtend redacteur – bereid gebleven om al die 70 afleveringen in de redactie van “Raster” te zetelen, precies omwille van de door uzelf als heilzaam ervaren impulsen voor uw creatief werk? Hoe zou u die impulsen omschrijven? Misschien moeten we die impulsen niet strikt in relatie tot uw creatief werk lezen maar als een permanente stroom die u wakker houdt? Het tijdschrift als logboek? Is dat de wezenlijke betekenis van het (een- of meermans)tijdschrift? Als we het tijdschrift als de op de tijd geritmeerde proeve van confrontatie met de tijd – met de actualiteit – zouden opvatten, wat had “Raster” dan te zeggen over 1977, en wat over 1995 (of kies jaartallen naar keuze, of afleveringen in functie van een bepaald moment)?

 

4.

Wat is uw huidige mening over de programmaverklaring die in de eerste aflevering van het ‘nieuwe’ “Raster”verscheen? Was die polemische, strijdbare toon gebruikelijk? Hoe werd deze intentieverklaring ontvangen? Ondertussen zijn we 69 afleveringen en 18 jaar verder. Moet deze programmaverklaring worden bijgesteld, of is dat nog steeds overbodig, zoals de redactie naar aanleiding van het tienjarig bestaan stelde? Hoe zou u de ontwikkeling van “Raster” kenschetsen? Wat zijn volgens u de voornaamste ‘wapenfeiten’ van het tijdschrift? Bij welke afleveringen staat u nu nog stil? Herleest u wel eens teksten of gehele afleveringen? Of maalt het schrift gewoon verder zoals de tijd en bent u blij dat het doorgaat, zonder al teveel omkijken? Wat beschouwt u als de belangrijkste wijzigingen in het redactionele beleid?

 

5.

Vanaf het prille begin was “Raster” een ‘uitzonderlijk’ tijdschrift. Die positie is “Raster” kwijtgeraakt, of vergis ik me? Waarin onderscheidt “Raster” zich nu van andere (literaire) tijdschriften? “Raster” biedt waarschijnlijk nog evenveel kwaliteit als vroeger maar er is toch ook heel wat verloren gegaan: de scherpe, polemische kantjes lijken afgevijld en de nadruk op de (politieke) functie en plaats van literatuur is sterk afgezwakt. “Zo spreekt het vanzelf dat “Raster”, als ieder serieus blad, bestaande vormen van literatuur wil handhaven, uitbreiden, veranderen en, waar nodig, bestrijden”, luidde het op de eerste pagina van de eerste aflevering. Vat ik de opvatting van “Raster” met een goede boutade – als dat kan – samen, als ik zeg: “Raster” wilde literatuur verdedigen die ontwricht, andere literatuur voor een andere samenleving? Die strijd lijkt volledig gestreden. Waarom? “Raster” bleef teksten publiceren van Lars Gustafsson, Julio Cortázar en Italo Calvino, om het bij de meest vertrouwde gasten te houden, maar het kader zelf werd politiek gedesinfecteerd? Vergelijken we bijvoorbeeld de “Vleeszinnen” in aflevering 16 met aflevering 53 over “Eten”? Welke politieke functie en maatschappelijke plaats bekleden kunst en literatuur nu, volgens u?

 

6.

Het valt me op dat er eigenlijk weinig literatuur voorhanden is over het tijdschrift als medium. Hebt u een verklaring voor deze schaarste die niet in verhouding staat tot de toch nog steeds intense praktijk en die schril afsteekt met het massale aanbod van literatuur over ‘andere’ media? Wat zijn uw referentieteksten op dit gebied en waarom? Is er recent nog iets over dit onderwerp geschreven van enig belang? Hebt u zich verdiept in de geschiedenis van het tijdschrift? Zo ja, waar situeert “Raster” zich in deze geschiedenis? Leest u veel andere tijdschriften? Hoe leest u ze? Werkt u regelmatig aan andere tijdschriften mee? Regelmatiger dan vroeger? Is het niet steeds meer vanzelfsprekend om in meerdere tijdschriften dan in slechts één tijdschift te publiceren? En zijn tijdschriften daardoor niet steeds meer op elkaar gaan lijken? Zo ja, vindt u deze trend problematisch? Die bladen beschikken dan misschien niet meer over een uitgesproken redactioneel profiel, dan toch zeker over een eigen publiek? Is het daar de migrerende auteur om te doen? Ook in “Raster” bleken in de loop der jaren steeds meer mensen uit andere tijdschriften welkom. Was dat een bewuste politiek? Of eerder een gevolg van lossere redactionele formules (zoals: “Wat is kitsch volgens u?” (aflevering 46), “Kies een foto en schrijf een tekst?” (aflevering 49),…)? Tegelijkertijd moet ik constateren dat er steeds minder gedebuteerd wordt in “Raster”. Of vergis ik me?

 

7.

In “Raster” heeft nog nooit een vrouw als redacteur gezeteld. Na talloze wijzigingen van de samenstelling van de redactie kan dat nog bezwaarlijk als een toeval gebrandmerkt worden. Wat zijn uw verklaringen voor deze afwezigheid? Werden de wijzigingen van de redactie aangegrepen om het redactiebeleid te ondervragen? Zo ja, welke wijzigingen waren het gevolg van de opname van de nieuwkomers, Hans Bakx, Hans Tentije, Cyrille Offermans, Nicolaas Matsier, K. Michel, Willem van Toorn? Wat is er overgebleven van de optie om een avontuurlijk tijdschrift te maken op basis van de “diversiteit van de redactieleden”? En plotseling zag zoiets als een redactieraad het licht. Hoe functioneert deze raad met ex-redacteurs van “Raster” (H.C. ten Berge, J. Bernlef, P. De Meijer, Hans Bakx, Hans Tentije)? Wat is de verhouding met de redactie?

 

8.

Raster” werd al die tijd door Kees Nieuwenhuijzen vormgegeven. Het tijdschrift veranderde een aantal keer van formaat en opmaak, dat lijkt waarschijnlijk steeds belangrijk op het moment dat het nieuwe kleedje gepast wordt, na verloop van tijd kijk je daar sowieso over- of doorheen. Of niet? Op een gegeven moment wordt Kees Nieuwenhuijzen ook in de redactie opgenomen (zij het met de vermelding “vormgeving”). Waarom werd deze beslissing genomen, wat is de redactionele inbreng van de vormgever en wat is de impact van de vormgeving op het tijdschrift? Is vormgeving dan belangrijker geworden, is dat de betekenis van de opname van de vormgever in de redactie? In aflevering 70 valt me op dat het lange gedicht van Michael Ondaatje al op de flap begint – en dat verderop in de aflevering foto’s van de geselecteerde auteurs staan. Zoiets was dan weer niet denkbaar in 1977, toen het echt tekst-vreten geblazen was, en er hooguit wat personalia over de auteurs af konden.

 

9.

Nog even terug naar het eerste programma van “Raster”. Ik lees: “Zoals literatuur en maatschappelijke werkelijkheid niet los van elkaar gezien kunnen worden, zo is het ook onaanvaardbaar literaire processen te isoleren van andere artistieke ontwikkelingen. Om die reden zal aan vormgevingsprocessen binnen andere kunsten (die ook voor de letteren van belang kunnen zijn) regelmatig aandacht worden besteed.” In het begin was er echt wel aandacht voor de wisselwerking tussen literatuur en maatschappelijke werkelijkheid, ik herinner me het nummer over literatuur en onderwijs, maar is dat aandachtspunt ondertussen niet onder de mat geveegd? Of op de vuilnisbelt, waar we mits wat scharrelwerk ook inmiddels vieze termen als politiek en ideologie aantreffen? En de tweede bekommernis, de interdisciplinaire droom, wat is daar in de loop van 18 jaar van in huis gekomen? Ik herinner me belangrijke teksten over Marguerite Duras, Francis Bacon en door mij erg gewaardeerde bijdragen van Dick Raaijmakers en Johan van der Keuken, toch kan ik me niet van de indruk ontdoen dat heel wat pogingen om de interdisciplinaire droom te realiseren te lijden hebben gehad van kramp. Ik heb nu afleveringen en teksten in mijn hoofd die zich slechts op de contouren van de ‘andere’ discipline vastpinnen en zich in die zin neerleggen bij de ‘andersheid’ van “fotografie” of “schilderkunst”. Uw reactie? Was er wel genoeg redactionele know how – maar deze term vergruizelt meteen elke goedbedoelde droom – om deze uitstapjes te wagen?

 

10.

Elk tijdschrift lijdt verlies, of het moest “Parkett” heten, een tijdschrift dat betaalbare multiples van kunstenaars-en-vogue aan zijn lezers slijt en er meteen ook wat kunstkritische wierook over doet neerdalen. (Ter vergelijking: per aflevering zou “Raster” een onuitgegeven tekst op een beperkt aantal exemplaren aanbieden voor een vriendenprijsje. Let op: buiten deze exclusieve uitgave en beperkte oplage zou deze tekst verder onuitgegeven moeten blijven.) Tijdschriften maken verlies en worden om die reden gesubsidieerd. Maar laten we wel wezen, als we het bedrag van deze subsidies vergelijken met de middelen die elders vrijgemaakt worden – slechts één voorbeeldje: elke Ford die in Genk van de banden loopt, kan rekenen op 1000 bfr. Vlaamse steun – dan hebben we het eigenlijk over peanuts. Maar zelfs op de financiering van het schaamlapje wordt tegenwoordig heftig gekort! “Raster” wordt gesubsidieerd, maar dan nog moet de uitgeverij geld toesteken, wat krijgt De Bezige Bij van “Raster” terug? Of slaat uw uitgever zo’n toon niet aan? De redacteurs zelf publiceren niet allemaal bij De Bezige Bij, de aangezochte auteurs komen niet per se in het fonds van De Bezige Bij terecht en, omgekeerd, de door De Bezige Bij uitgegeven coryfeeën schitteren niet in “Raster”“Raster” wijdde een volledig nummer aan “De man zonder eigenschappen” van Robert Musil, onmiddellijk nadat Meulenhoff de vertaling had uitgebracht. Hoe flikken jullie dat? Hoe schat je de invloed van De Bezige Bij nu op “Raster” in? En omgekeerd, wat is de invloed van het tijdschrift op de uitgever? Kan u zich indenken dat een literaire uitgeverij geen tijdschrift uitgeeft?

 

11.

Wat zijn uw plannen met “Raster”? Wat zijn uw ambities? Wat wil u zeker nog realiseren? Wanneer houdt u uw activiteit als redacteur van “Raster” voor bekeken? Wat zijn de breekpunten? Hoe staat u tegenover de geprogrammeerde levensduur van een tijdschrift – met als meest markante voorbeeld de korte, hevige maar in de tijd gecalculeerde opzet van “Het Moment”? Stoppen met een tijdschrift, hoe zou het leven er dan uitzien?

 

“Raster” is een driemaandelijkse uitgave van De Bezige Bij, Van Miereveldstraat 1, 1071 DW Amsterdam, 020/673.57.31.