width and height should be displayed here dynamically

Wat ons daarbuiten wacht. De biënnale van Berlijn

Een recente analyse van de terminologie in de Duitstalige kunstwereld toonde aan dat het woord ‘positie’ opvallend vaak voorkomt in persberichten, tentoonstellingsteksten en recensies. Wie in juni zowel de zesde Biënnale van Berlijn bezocht als Art Basel, dat een week later opende, zag twee evenementen die uiterste polen innemen. Waar Art Basel zoals gewoonlijk het kunstobject centraal stelde, plaatste de biënnale van Berlijn zich duidelijk aan de kant van de ‘artistieke posities’.

De titel van de Berlijnse biënnale, Was draussen wartet of What is waiting out there, geeft aan dat de kunst in deze tentoonstelling geacht wordt naar buiten te kijken, zich naar de realiteit te wenden. In de laatste tien jaren zou er sprake zijn van een ’ontwerkelijking’, zowel in de westerse belevingswereld als in de kunst. Technologische ontwikkelingen hebben, samen met globale economische, politieke en sociale crises, breuken veroorzaakt in onze werkelijkheid. Zo is, aldus curator Kathrin Rhomberg, de afstand vergroot tussen de wereld waarover wij praten en de wereld zoals die werkelijk bestaat. Liever dan de realiteit – of realiteiten? – onder ogen te zien, heeft de kunst zich volgens haar ervan losgemaakt. Romantiek en het thema van de terugkeer van het modernisme zijn symptomen van een historisme waarmee de kunst zich afwendt van het heden. Daarnaast houdt veel kunst zich liever bezig met kunstimmanente en formele problemen. Volgens Rhomberg fungeert zij daarmee als een kalmeringsmiddel, een middel tot zelfbegoocheling en verstrooiing dat de pijnlijke realiteit buiten de deur houdt.

Zo makkelijk is het echter niet om de ‘Realiteit’ als thema en uitgangspunt te nemen voor een grote tentoonstelling. De tijd waarin nog over ‘de’ realiteit kon worden gesproken, lijkt immers voorbij. Rhomberg beaamt dat de realiteit niet langer in eenvoudige modellen kan worden gevat. Hedendaagse kunstenaars kunnen geen verhouding meer ontwikkelen tot ‘de’ werkelijkheid, zoals Adolph Menzel en anderen dat in de 19de eeuw met het realisme in de kunst konden doen.

De keuze voor Menzel als leidraad voor deze biënnale lijkt er wel op te wijzen dat de realiteit in de kunst volgens Rhomberg gezocht moet worden waar het pijn doet, waar het er rauw en hard aan toegaat; waar we normaal gesproken liever niet kijken. De vele videowerken in de biënnale worden inderdaad overheerst door thema’s als politiek en militair geweld, economische crises en uitbuiting, ongelijkheid, seks, religie, de onderlaag van de samenleving en sociale verhoudingen op kleinere schaal. De video Echo (2008) van Nir Evron begint en eindigt abstract, met een beeld van grote vierkante rasters in aangename kleuren, en met een prachtige soundtrack. Met modernistisch formalisme heeft dit werk echter niets te maken: bij nader toezien blijkt de video beelden te tonen van een protestactie tegen de sluiting van een textielfabriek in Haifa, Israël, in 1985. De rasters in het gepixelde beeld verwijzen naar het einde van de Israëlische nationale textielweverij: na 1985 importeerde de staat enkel nog textiel uit het goedkopere verre Oosten. Andere video’s van Israëlische kunstenaars tonen militairen aan een checkpoint tussen Israël en Gaza (Avi Mograbi) en extreme seksuele uitspattingen van – mannelijke en vrouwelijke – Israëlische militairen in hun vrije tijd (Ruti Sela & Maayan Amir). Een video van Mark Boulos behandelt de uitbuiting van de lokale bevolking door oliemaatschappij Shell in de Niger Delta, en Minerva Cuevas documenteerde verschillende vormen van oproer in Mexico City. Renzo Martens gaat een stap verder door in zijn film Episode 3 (2008) niet alleen de ellende in Congo te documenteren, maar in een parodiërende uitvergroting ook de rol van de journalist en de kunstenaar aan de kaak te stellen. De armoede wordt getoond als een inkomstbron voor persfotografen en kunstenaars. Martens reist door Congo en laat zware kisten door het oerwoud slepen, die bij aankomst een neontekst blijken te bevatten: ‘Enjoy (please) Poverty’. Hij legt aan de dorpsbewoners uit dat het geen zin heeft om te wachten, dat ze nooit rijk zullen worden – maar ondanks zijn botte ‘eerlijkheid’ figureren de geïnterviewden in zijn film net zo goed zonder dat ze daarmee iets verdienen, en zo wordt uiteindelijk alleen de kunstenaar gediend.

Spannend zijn de foto’s en video’s van Mohamed Bourouissa, die een mobiele telefoon in een gevangenis binnensmokkelde en een gevangene opdroeg om zijn omgeving ermee te fotograferen en te filmen. Ook hier krijgen we sterk gepixelde beelden te zien, ditmaal echter om het illegale karakter van de onderneming te benadrukken. Marie Voignier tracht de werking van de massamedia bloot te leggen in een video waarin ze het mediacircus rond het proces van een Oostenrijkse pedofiel toont. We zien correspondenten van alle nationaliteiten dicht op elkaar op een klein grasveld naast de rechtbank. We zien de lichten, de make-up en de vele herhalingen voordat een nieuwsbericht goed en wel opgenomen is.

Naast het ‘extreme’ realisme van Menzel werd nog een ander middel ingezet om het realiteitsgehalte van de biënnale te onderstrepen: de verplaatsing van de belangrijkste tentoonstellingslocatie naar een voormalig kraakpand in de wijk Kreuzberg. Volgens Rhomberg representeert deze wijk de Europese maatschappijen van de toekomst, aangezien de gevolgen van de migratie van Turkse arbeiders er zichtbaar zijn en er een manier is gevonden om met de zogenaamde meerderheid samen te leven. Of een dergelijke locatie iets oplevert, is maar de vraag. Een uitstapje naar een van de mooiste pleinen in Kreuzberg brengt de tentoonstellingsbezoeker namelijk nog niet oog in oog met de wijk zelf, en bovendien ziet de curatrice er expliciet vanaf om met de wijk in dialoog te gaan. Kreuzberg functioneert volgens haar al goed, de kunst hoeft hier dus niets te veranderen. Wél interessant is het gekozen gebouw, dat enigszins vervallen is en verbonden is met meerdere episodes in de geschiedenis van Berlijn. In de jaren 30 een belangrijk warenhuis, werd het later een centrum voor punkactiviteiten. De leegstand van gebouwen in de grote West-Europese steden hangt volgens Rhomberg samen met een groeiende en veronachtzaamde ‘oosteuropeanisering’ van het Westen. De confrontatie met een prachtig, maar totaal vervallen gebouw als dit, is inderdaad bijzonder lichamelijk, en wie weet bevordert dit wel de fysieke ervaring van een bepaald aspect van de realiteit. De bescheiden tentoonstellingsesthetiek in het gebouw draagt hiertoe bij en een aantal werken stelt de ruimte verder in het licht. Zo is er de rode vlag op het dak (Marcus Geiger), een object met een veelheid aan historische referenties. Van Gedy Sibony zijn er onopvallende interventies in de vervallen muren. Adrian Lohmüller legde een zichtbaar web van leidingen aan door het gebouw. Het water in dit circuit wordt verhit boven een gasbrander, door een zoutblok geleid en komt uit bij een bed op de vloer, waarin het zoutkristallen vormt en verdampt. Wellicht is hier sprake van een verwijzing naar de prachtige tekening van een onopgemaakt bed met de afdruk van een lichaam in de Menzeltentoonstelling, die in het kader van de Biënnale in de Alte Nationalgalerie plaatsvindt.

De tentoonstelling blijft opvallend sterk gericht op Europa, en dan vooral op Oost-Europa. Een van de meest besproken werken – en terecht – is een installatie van de jonge Kosovaar Petrit Halilaj. Halilaj, een voormalig vluchteling, werkt op dit moment met zijn familie aan de wederopbouw van zijn ouderlijk huis in Prisjtina. Voor de biënnale transporteerde hij een exacte kopie van het houten skelet van dit huis in aanbouw naar Berlijn. In de grote witte ruimte van Kunst-Werke (KW Institute for Contemporary Art) en uitstekend boven het dak van de tentoonstellingsruimte, komt dit ruwhouten bouwwerk voor als een gigantische primitieve installatie. Een paar loslopende kippen vergroten de band met de realistische wortels van het werk.

Het realisme van Menzel beschrijft Rhomberg als volgt: de werkelijkheid wordt in de kunst niet alleen opgetekend, maar ook vormgegeven. De zesde Biënnale van Berlijn toont dat de vorm in de kunst, ook als zij de confrontatie aangaat met de ‘realiteit’, niet overboord hoeft te gaan. Anderzijds lijkt dat in tegenspraak met de keuze, die in de begeleidende teksten van de biënnale wordt toegelicht, om werken te weigeren die zich expliciet uiteenzetten met vorm. Het zijn immers juist de werken die zich op een niet documentaire wijze uiteenzetten met de lelijke of problematische aspecten van het heden, die het meest beklijven. Een van de sterkste realisaties is de video marxism today (prologue) van Phil Collins, speciaal geproduceerd voor de tentoonstelling. Via advertenties kwam Collins drie voormalige marxistisch-leninistische leraren uit de DDR op het spoor. Hij liet hen voor de camera niet alleen hun levensverhaal vertellen, maar ook hun visie geven op de laatste twintig jaar. De dochter van een van hen was in de DDR olympisch turnkampioene, en ook haar verhaal komt aan bod. Dit gegeven is vervolgens aanleiding voor een overgang naar archiefbeelden van ritmische massagymnastiek. Versneld, bewerkt en op muziek gezet, bezitten de abstract werkende beelden toch een grote formele en visuele kwaliteit. Even sterk is de bijdrage van Shannon Ebner. Haar interesse in tekensystemen en taal als middel om de werkelijkheid te vatten, voegt ten minste één extra laag toe tussen de realiteit en de vertaling ervan in het kunstwerk. In de serie zwart-witfoto’s STRIKE alphabet (2008) toont elke afzonderlijke foto een sculpturale letter, gemaakt van poreus beton en met spijkers opgehangen aan de muur. Samen spellen de letters poëtische regels. Meer dan een woordgrap over ‘concrete poetry’ is de betonnen letter voor de kunstenaar een veelzijdig symbool. Ze kan bijvoorbeeld verwijzen naar de derde wereld of naar militaire architectuur, of naar wat overblijft na vernietiging (‘STRIKE’). Onduidelijkheid, meerduidigheid en aandacht voor de vorm lijken dus cruciale ingrediënten voor een hedendaags realisme in de kunst.

 

De zesde Berlin Biennale for Contemporary Art loopt onder het motto Was Draussen wartet tot 8 augustus op verschillende locaties in Berlijn (www.berlinbiennale.de).