width and height should be displayed here dynamically

William Kentridge. ‘Black Box / Chambre Noir’

In oktober 2011 stuurde het Medisch Historisch Museum in Berlijn een ongewoon pakket naar Afrika. De inhoud: twintig menselijke schedels. Ze hoorden toe aan het Herero- en het Namavolk. In 1904 kwamen tienduizenden leden van deze twee volken om bij een massaslachting die als de eerste genocide van de 20ste eeuw te boek staat. Ze voltrok zich in de voormalige kolonie Deutsch Süd West Afrika, het tegenwoordige Namibië. Toen de lokale bevolking in opstand kwam tegen de landonteigeningen door het Duitse regime, vaardigde generaal Lothar von Trotha een ’Vernichtungsbefehl’ uit: ‘Het volk der Herero moet het land verlaten. Als het volk dat niet doet, zal ik het daartoe met grof geschut dwingen. Binnen de Duitse grenzen zal iedere Herero, met of zonder geweer, met of zonder vee, worden doodgeschoten.’ De generaal joeg de oorspronkelijke bewoners de Kalahariwoestijn in, waar zij van honger en dorst crepeerden. Driekwart van de bevolking kwam om. Schedels van slachtoffers werden voor ‘wetenschappelijk rassenonderzoek’ naar Duitsland gestuurd.

De vergeten genocide is het onderwerp van Black Box/Chambre Noir (2005), een installatie bestaande uit een mechanisch theater en een vijftigtal tekeningen van William Kentridge (1955, Johannesburg). Zoals een zwarte doos vluchtgegevens registreert, zo inventariseert dit werk het schaarse archiefmateriaal over de uitroeiing. In de collages en tekeningen zijn historische documenten verwerkt, zoals kasboeken en plattegronden. Maar Kentridge is kunstenaar, geen archivaris. Onder zijn handen veranderen de historische feiten in betoverend theater. Op het toneel, met coulissen aan weerszijden en wisselende achtergronden, speelt zich een computergestuurde voorstelling af van zo’n twintig minuten. Om beurten treden zes mechanisch aangedreven figuren in de schijnwerpers, zoals de Rennende Man en de Passer Man, terwijl in en over de toneelomlijsting animatiefilms worden geprojecteerd. Het geheel wordt begeleid door inheemse klaagzangen en passages uit Die Zauberflöte, waaronder een hartverscheurende vertolking door een straatmuzikant uit Johannesburg.

De installatie, gemaakt in opdracht van Deutsche Guggenheim en eerder getoond in New York en Berlijn, is een huwelijk van uitersten. Ingenieuze digitale techniek gaat hand in hand met even eenvoudig als aandoenlijk geknutsel met papier, houtskool en kippengaas. De ongewone combinatie is uiterst effectief, zeker in wisselwerking met de meeslepende muziek. Al snel ontstaat dat magische moment waarop je je voelt meegenomen in een wonderlijke sprookjeswereld.

Geruststellend is dat allerminst. Bruut geweld passeert de revue. Mistroostig zijn de vooroorlogse filmbeelden van een neushoorn die door twee jagers vakkundig wordt gedood (in het werk van Kentridge staat het met uitsterven bedreigde dier symbool voor de oorspronkelijke bevolking van Afrika). Een schaduwspel van twee figuren die met knuppels een derde persoon in elkaar slaan, herinnert aan de vechtende reuzen in Goya’s macabere visioenen van onophoudelijk geweld. Bij Kentridge echter gaat de gewelddadige actie over in machinale routine. Daarmee wordt de afranseling een onheilspellende voorafschaduwing van die andere, veel omvangrijkere genocide, eveneens begaan door de Duitsers. Niet toevallig koos Kentridges vaste componist Philip Miller voor fragmenten van een uitvoering van Die Zauberflöte uit 1937 in Berlijn, die werd bijgewoond door kopstukken van de NSDAP. De vraag die de kunstenaar met deze installatie opwerpt, heeft al velen hoofdbrekens bezorgd, van Adorno tot Steiner: hoe bestaat het dat het tijdperk van weldenkendheid, wetenschap en de emancipatoire geest van de verlichting gepaard gaat met zulke mensonterende wreedheden?

De animatiefilms zijn rijk aan symbolen en metaforen. Soms liggen de betekenissen voor de hand. Als een geografische globe verandert in een schedel en uit zijn houder rolt, wordt de onhoudbaarheid van het empirische wereldbeeld en het bijhorende adagium ‘meten is weten’ nogal letterlijk geïllustreerd. Andere zinnebeelden daarentegen vergroten het raadsel. Wanneer een witte rinoceros zich opricht en als een gepantserde ballerina op beide achterpoten danst, wordt ons een glimp gegund van het onvoorstelbare dat de aandacht gijzelt en ontroert. De getekende gebeurtenissen hebben de gedroomde realiteit van tekenfilms: niets is onmogelijk, alles bevindt zich in een permanente staat van metamorfose en het publiek valt van de ene verbazing in de andere.

De kracht van deze voorstelling schuilt in de opeenvolging van geconcentreerde beelden die ogenschijnlijk weinig verband houden (dansende neushoorns, vallende sterren, oude advertenties, rekentabellen) maar die elkaar niettemin aanvullen. Black Box/Chambre Noir is dan ook sterk gecomprimeerd, abstracter en minder verhalend dan Kentridges eerdere werk, dat zorgvuldig is opgebouwd uit archetypische beelden waarvan de emotionele impact wordt versterkt door de muziek.

De titel van het werk verwijst naar zowel de zwarte doos van het toneel als naar de donkere kamer van de fotografie (camera, zoeker en diafragma zijn terugkerende motieven in de tekeningen). Ook is het een metafoor voor de verdrongen herinnering die het gevolg is van traumatische ervaringen. Kentridge noemt het werk nadrukkelijk een Trauerarbeit, naar de term die Sigmund Freud gebruikte om het proces van rouwverwerking te beschrijven. De herbeleving van traumatische gebeurtenissen speelt daarin een belangrijke rol, om het verdriet te boven te komen, het verlies te aanvaarden en het contact met de werkelijkheid te herstellen.

Zoals uit krantenberichten duidelijk werd, heeft de retourzending van twintig schedels naar Namibië de trauma’s niet kunnen verzachten. Het ontroerende, voldragen en diepzinnige theater van Kentridge zou een betere remedie zijn. Een meesterwerk.

 

William Kentridge. Black Box / Chambre Noir, tot 25 november, Joods Historisch Museum, Nieuwe Amstelstraat 1, Amsterdam (020/531.03.10; www.jhm.nl).