width and height should be displayed here dynamically

XIII Histoire de l’art. L’Esprit des formes

Elie Faure

Parijs, Les Éditions G. Crès & Cie, 1927
23 x 16,5 cm, X + 454 pagina’s, ca. 220 afbeeldingen
Druk: Lainé et Tantet, Chartres

 

De Franse arts Elie Faure (1873-1937) werkte rond de eeuwwisseling als kunstcriticus voor verschillende Parijse kranten, waaronder L’Aurore. In 1903 was hij medeoprichter van de Université Populaire, waar hij lezingen gaf over kunst. Deze lezingen vormden de basis voor Histoire de l’art, dat in verschillende volumes werd uitgebracht: L’Art antique (1909), L’Art médiéval (1911), L’Art renaissant (1914) en L’Art moderne (1921). Deze boeken verschenen in de jaren twintig meerdere keren in geïllustreerde herdruk en werden in 1927 aangevuld met een vijfde volume, L’Esprit des formes.

In Histoire de l’art maakt Faure gebruik van een mondiale en interculturele benadering, die het eurocentrisme van de meeste kunsthistorische overzichten uit deze periode doorbreekt. In de uitvoerig geïllustreerde editie uit 1923 van L’Art médiéval (1921) komt bijvoorbeeld niet alleen de kunst uit de christelijke wereld aan bod, maar ook die uit Indië, China, Japan, de ‘tropen’, Byzantium en de wereld van de islam. Bovendien probeert Faure in L’Esprit des formes kunst niet als een afzonderlijk fenomeen te bekijken, maar brengt hij haar in verband met de ontwikkeling van de mensheid in het algemeen. In zijn door een lyrische stijl gemarkeerde geschriften stipt Faure universele overeenkomsten of correspondences aan tussen de kunsten uit verschillende periodes en culturen, waarbij hij een evolutie naar een geünificeerde stijl meent waar te nemen. Voor Faure vormt de kunst in eerste instantie een visuele representatie van de drijvende kracht van de natuurlijke evolutie en dus van een kosmische orde. In deze opvattingen vinden we niet alleen echo’s terug van het ecologische wereldbeeld van geograaf en anarchistische activist Elisée Reclus, de oom van Faure, maar ook van de zogeheten élan vital van Henri Bergson, bij wie Faure colleges had gevolgd. Maar het vitalisme van Faure en zijn overtuiging dat zowel natuurlijke als door de mens gemaakte vormen worden bepaald door evolutionaire wetten zijn vooral beïnvloed door de evolutietheorie. In het bijzonder is de neo-lamarckiaanse kijk op de evolutie, die zich niet alleen baseerde op de ideeën van Lamarck maar ook inzichten ontleende aan Charles Darwin, Etienne Geoffrey Saint Hilaere en Ernst Haeckel, bijzonder belangrijk voor Faure. De idee dat organismen in staat zijn om zich aan hun omgeving aan te passen en dat interne krachten evolueren op basis van externe stimuli vormde een belangrijke richtlijn in zijn kijk op de ontwikkeling van de kunst. Het inzicht dat in de natuur soorten evolueren van eenvoudig naar complex leverde het model om de ontwikkeling van stijlen te verklaren. Geïnspireerd door de lamarckiaanse idee van een verband tussen alle verschijnselen in de natuur, bracht Faure door de mens gecreëerde vormen in verband met natuurlijke organismen. Bovendien alludeert hij geregeld op de eveneens lamarkiaanse idee van een kracht of een esprit die de creatie van alle vormen begeleidt.

Dat L’Esprit des formes kan gezien worden als een toepassing van de evolutietheorie op de kunstgeschiedenis blijkt ook uit de ongeveer 220 afbeeldingen. Een grote meerderheid is gewijd aan voorbeelden uit de schilderkunst of beeldhouwkunst, en ongeveer vijfendertig zijn gewijd aan architectuur. Maar daarnaast bevat het boek afbeeldingen van landschappen en geologische formaties, anatomische schetsen, skeletten en allerhande natuurlijke fenomenen als bloemen, fossielen, eieren en de vlucht van vogels. Ook opvallend zijn foto’s van technische constructies zoals schepen, vliegtuigen of vliegtuigmotoren, die herinneren aan de illustraties van onder meer graansilo’s en auto’s in Faures L’Art moderne (1926), die aan het tijdschrift L’Esprit nouveau zijn ontleend. In L’Esprit des formes zet Faure deze illustraties in om analogieën tussen kunstwerken en natuurlijke fenomenen te demonstreren. Geregeld resoneert een illustratie met een afbeelding op een voorgaande pagina, al maakt Faure ook vaak gebruik van nevenschikkingen op dezelfde pagina. Het boek wordt gekenmerkt door verrassende juxtaposities tussen stijlen of cultuurproducten. Zo vormen de eerste zesentwintig illustraties telkens nevenschikkingen van oud-Griekse en Romaanse of Gotische sculpturen. Daarnaast combineert Faure onder meer Romaanse met oud-Indische reliëfs, en de luchtbogen van de kathedraal van Chartres met de Eiffeltoren. Voorts confronteert hij microscopische met macroscopische beelden (een waterdruppel en de planeet Jupiter) of menselijke beelden met artefacten (het binnenwerk van een watervliegtuig en een skelet). Een andere opmerkelijke nevenschikking is de foto van een operatiezaal tussen schilderijen van Giotto en Rembrandt, met als doel de verschillende ‘organische composities’ van groeperingen van menselijke figuren te illustreren. Voor Faure zijn stilistische verschillen tussen kunstwerken eigenlijk oppervlakkig; hij stelt zich de taak om een eenheid te ontdekken in de diversiteit van artistieke expressies. Kunst is een universeel fenomeen dat poëzie ontleent aan een functionele logica, die zich niet alleen openbaart in de West-Europese canon, maar ook in de vele afbeeldingen van prehistorische en Aziatische, Perzische en Afrikaanse kunst die in het boek zijn opgenomen.

Het overzicht van Faure kende vele herdrukken en oefende in Frankrijk een grote invloed uit op auteurs en kunstenaars, onder anderen André Malraux en Jean-Luc Godard. Dankzij de vertaling van Walter Pach uit 1930 had het boek ook een grote impact in de Angelsaksische wereld. Faures belangstelling voor reproductiemedia en voor de confrontatie tussen fotografische beelden weerspiegelde zich in zijn voorliefde voor film – een medium waarover hij zich uitvoerig boog in teksten die in 1953 samen werden uitgebracht onder de titel Fonction du cinéma. Daarnaast publiceerde hij monografieën over Paul Cézanne (1913), André Derain (1923) en Chaim Soutine (1929), en een biografie over Napoleon (1921). In de jaren dertig maakte hij een wereldreis en verbleef hij even in Mexico bij Diego Rivera. Hij was een vurig pleitbezorger van de strijd tegen het fascisme. Zijn betekenis voor het kunstboek blijkt al uit de Prix Élie-Faure, die in Frankrijk jaarlijks aan het beste kunstboek wordt toegewezen.

 

Serena Keshavjee, ‘Natural History, Cultural History, and the Art History of Elie Faure’, Nineteenth-Century Art Worldwide, nr. 2, 2009, s.p.

Muriel van Vliet, ‘L’Esprit des formes est un. Élie Faure: pour une esthétique révolutionnaire’, Regards croisés, nr. 5, 2016, pp. 74-85.

Paul Desanges, Elie Faure, Parijs, Éditions universitaires, 1966.