width and height should be displayed here dynamically

XII Die Kunst der Gotik

Deel 7 van de Propyläen Kunstgeschichte (eerste reeks 1923-1929), Hans Karlinger

Berlijn, Propyläen Verlag, 1927
26 x 18,5 cm, 680 pagina’s (150 pagina’s tekst, ca. 450 pagina’s met afbeeldingen, 48 pagina’s met platen waarvan 13 ingekleefde illustraties in kleur)
Druk: Ullsteinhaus, Berlijn

 

De in 1919 opgerichte uitgeverij Propyläen Verlag is een luxueuze imprint van de Ullstein Verlage, die aanvankelijk door Emil Herz (1877-1971) werd geleid. Naast de publicatie van klassieke auteurs als Goethe, Schiller en Montaigne, specialiseerde de uitgeverij zich reeds in de jaren twintig in wereld- en kunstgeschiedenis. In 1921 werd daarvoor de toonaangevende verzamelaar en literatuur- en kunsthistoricus Julius Elias (1861-1927) aangesteld als directeur van het Propyläen-kunstprogramma. Er werden bibliofiele edities van prenten, portfolio’s en geïllustreerde boeken van toonaangevende kunstenaars uitgegeven, onder meer van Lovis Corinth, Wassily Kandinsky, Max Liebermann, Max Pechstein en Hugo Steiner-Prag. Die laatste was in grote mate verantwoordelijk voor het grafische ontwerp.

In de reeks Propyläen Kunstgeschichte werden tussen 1923 en 1929 zestien volumes over kunst en archeologie uitgebracht. In de periode van het nationaal-socialisme werd de uitgeverij grondig herschikt: Joodse werknemers en auteurs met andere ideologische opinies werden verstoten, en er werden acht bijkomende delen gepubliceerd. Na de Tweede Wereldoorlog, tussen 1966 en 1983, volgden uiteindelijk nog achttien volumes. Van meet af aan wist Elias toonaangevende kunsthistorici als Wilhelm von Bode (over de vroegrenaissance), Carl Einstein (over de kunst van de twintigste eeuw) en Max J. Friedländer (over de Nederlanden in de zeventiende eeuw) te strikken, waardoor vele boeken uit de reeks in de jaren twintig uitgroeiden tot referentiewerken. Deze status was ook te danken aan de hoogkwalitatieve illustraties die in grote aantallen werden opgenomen; de boeken ogen als lijvige volumes met encyclopedische ambities.

Dit is zeker het geval in het zevende volume over gotiek, dat in 1927 werd uitgebracht. Die Kunst der Gotik is ongeveer 5 cm dik met zwart op snee en een lederen kaft, met daarop in goud het logo van de reeks, bestaande uit een gestileerde P en K. Zoals de andere delen opent het boek met ongeveer 140 pagina’s tekst, in dit geval van de hand van de kunsthistoricus Hans Karlinger (1882-1944), die onder meer in Aachen en München doceerde, en in 1938 voor Propyläen Verlag ook een boek over Deutsche Volkskunst zou samenstellen.

De kern van het boek wordt gevormd door het grote aantal illustraties. Onmiddellijk na de tekst volgen een zevental pagina’s met plattegronden en doorsneden, die door hun heldere leesbaarheid typologische vergelijkingen mogelijk maken. Zo worden op verschillende dubbele pagina’s zes plattegronden of evenveel wandschema’s van Europese kathedralen naast elkaar geplaatst. Daarnaast volgt een groot aantal pagina’s (van pagina 153 tot en met 608) met fotografische illustraties. Telkens worden daarbij meestal één, soms twee en in uitzonderlijke gevallen vier afbeeldingen centraal op de bladspiegel geplaatst. Het overwegend rustige leesritme wordt ondersteund door de ‘klassieke’ taal in de foto’s, met axiale perspectieven, frontale weergaven en een evenwichtige uitlichting. Diagonale doorkijken en ‘pittoreske’ standpunten duiken in de aan de gotische architectuur gewijde bladzijden occasioneel op, maar in geen enkel opzicht is er sprake van de esthetiek van das Neue Sehen met dramatische contrasten, diagonale assen en verrassende vogel- of kikvorsperspectieven. Alle afbeeldingen, die naar analogie van het tekstgedeelte werden gegroepeerd per artistieke discipline, worden beknopt geïdentificeerd (maar nooit gedateerd) met een onderschrift.

Daarenboven omvat het boek 46 Romeins genummerde platen met telkens op de rectozijde heliogravures, die diepere zwarten en soms ook meer detaillering laten zien dan de foto’s op de andere pagina’s. Sommige van deze platen, vooral in het deel gewijd aan gepolychromeerde sculpturen en het deel over schilderkunst, bestaan uit kleurafbeeldingen die op dik zwart papier zijn gekleefd en door een transparant blad worden beschermd. De kleurafbeelding van Giotto’s Madonna uit het Uffizi volgt de vijfhoekige vorm van het paneel, terwijl de ingekleefde gedetoureerde reproductie van het Lam Gods-altaarstuk van de gebroeders Van Eyck net zoals het echte retabel opengevouwen kan worden.

Na de illustraties volgt een uitgebreid register met een overzicht van alle afbeeldingen, waaruit blijkt dat vele foto’s (waarvan niet altijd de herkomst wordt vermeld) afkomstig zijn uit archieven, onder meer de Staatliche Bildstelle te Berlijn, de Archives photographiques d’art et d’histoire te Parijs en het Kunsthistorisches Seminar te Marburg. Andere beelden werden ontleend aan fotoagentschappen, uitgeverijen of firma’s zoals de Neue Photographische Gesellschaft, Alinari, Librairie Hachette en Photoglob. Daarnaast werd beroep gedaan op fotografen uit diverse Europese steden en werden foto’s overgenomen uit andere publicaties. Het boek sluit af met een verklarende woordenlijst van een veertigtal vaktermen en een register met zowel eigen- als plaatsnamen.