width and height should be displayed here dynamically

XXI Space, Time and Architecture. The Growth of a New Tradition

Sigfried Giedion

Cambridge, MA, Harvard University Press, 1941
25,2 x 17,8 cm, 630 pagina’s, 321 afbeeldingen
Typografie en omslag: Herbert Bayer

 

Van alle pogingen uit de twintigste eeuw om architectuur tot een populair cultureel onderwerp te maken, is dit boek van de Zwitsers-Tsjechische architectuurhistoricus Sigfried Giedion (1888-1968) een van de meest heroïsche. De vormgeving was cruciaal voor het succes van Space, Time and Architecture, dat in een tiental talen werd vertaald, en waarvan om de zoveel jaar een meer omvangrijke editie verscheen. In 1988, bijna vijftig jaar na de eerste druk, sprak Colin Rowe van ‘een zoetvloeiende presentatie’ en ‘een zeer grote triomf’: ‘Tekst en beeld werken op de meest nauwe manier samen. Beelden worden afgewisseld met tekst, en onderschriften reiken zelfs een tekstueel alternatief aan.’ Volgens Rowe was dat een van de redenen waarom Giedions boek dé twintigste-eeuwse ‘architectuurbijbel’ werd, en bijvoorbeeld niet Modern Architecture. Romanticism and Reintegration van Henry-Russell Hitchcock uit 1929. In Rowes ogen was de tekst van Modern Architecture ‘superieur’ aan die van Giedion, maar Hitchcock had pech: zijn uitgevers besloten de tekst eerst te plaatsen en de beelden ‘ver, ver achteraan – zelfs nog ver achter de bibliografie en de index’.

Space, Time and Architecture is gebaseerd op de Charles Eliot Norton Lectures – een lessenreeks poëzie, kunst of literatuur – die Giedion in het academiejaar 1938-39 gaf aan Harvard University, op voorspraak van Walter Gropius. Giedion haalde het nipt van Thomas Mann, en hij heeft alles op alles gezet om de verwachtingen waar te maken. In Zürich bereidde hij zich voor. Een Britse journalist trok drie maanden bij hem in om bijstand te verlenen bij het schrijven van de lezingen (in het Engels), maar ook om op te treden als ‘corrigerende vox populi’, zoals Giedion het omschreef, wanneer de tekst te specialistisch werd. Ook bij de voorbereiding van het boek werd niets aan het toeval overgelaten. Giedion stelde het grafisch concept samen met hulp van zijn goede vriend László Moholy-Nagy, wiens invloed overduidelijk is in een zelfgemaakte collage van foto’s van het Rockefeller Center. [X en XXV] Herbert Bayer, een allround kunstenaar die studeerde aan het Bauhaus, maakte de cover en de lay-out. Al snel raakte Giedion geïrriteerd door de fouten van Bayer, die hij ervan verdacht het boek niet eens gelezen te hebben.

Het concept van Space, Time and Architecture valt op een uitzonderlijke manier samen met de formalistische methode, die Giedion grotendeels aan zijn leermeester Heinrich Wölfflin heeft ontleend. Kijken, vergelijken en gelijkenissen aantreffen – zo worden geschiedenissen geconstrueerd. Ook Hegels vooruitgangsbegrip, dat in de loop van de tijd alles beter en scherpzinniger ziet worden, heeft zijn sporen nagelaten. Giedion gaf een omschrijving van zijn taak als historicus: ‘De geschiedenis kan aan ons tijdperk de vergeten elementen van zijn wezen openbaren, precies zoals onze ouders ons bepaalde bijzonderheden over onze kindertijd en voorouders kunnen onthullen, die weliswaar blijvend onze aard bepalen, doch geen sporen in ons geheugen hebben achtergelaten. Verband met het verleden is een eerste vereiste voor het opbloeien van een nieuwe traditie die op zelfvertrouwen stoelt.’ Zoals in een familiealbum naar formele overeenkomsten kan worden gezocht tussen grootouders en kleinkinderen, zo gaf Giedion aan dat het modernisme een geschiedenis heeft, en daarom een toekomst. Hij probeerde de modernistische architectuur aannemelijk én paradigmatisch te maken door opvallende antecedenten aan te wijzen. Beelden staan in de vormgeving nooit alleen: ze vormen duo’s, trio’s en soms kwartetten, die meerdere eeuwen en continenten doorkruisen.

Bekend en berucht, als een verbluffende tovenaarstruc die wel met een vorm van manipulatie gepaard moet gaan, zijn twee dubbelpagina’s in het tweede deel, met als titel ‘Onze erfenis op bouwkunstig gebied’. Het begint met, op de eerste linkerpagina, de golvende wand van Borromini’s San Carlo alle Quattro Fontane te Rome uit de zeventiende eeuw die – het wordt in het onderschrift aangekondigd – eind achttiende eeuw weer opduikt in de Engelse stedenbouw. Het beeld op de tegenoverliggende rechterpagina, tot tegen de rand aan, is van het Lansdowne Crescent in Bath uit 1794, met ‘slingerlijnen die de contouren van het terrein volgen’. Op de ommezijde, opnieuw links, staat – een herhaling, maar dan uitgezoomd – een luchtfoto van Bath, waarin verschillende slingerlijnen zichtbaar worden. De finale foto daarnaast, rechts – de laatste foto van het tweede boekdeel, en opnieuw doorlopend tot aan de rand – is het stedenbouwkundig ontwerp van Le Corbusier voor Algiers uit 1931, met als orgelpunt het onderschrift: ‘De opvattingen der late barok omtrent de ruimte kwamen zeer dicht bij hedendaagse oplossingen als deze.’

Hoe bedenkelijk de methode ook is – in zijn formalistische betrekkingswaan negeert Giedion maatschappelijke, lokale en politieke evoluties, maar ook overwegingen omtrent schaal en materiaal – het zou duren tot de late jaren zestig vooraleer hij daarop werd aangesproken, en vooraleer het modernistische geloof ten einde liep. In 1968, het jaar waarin Giedion overleed, publiceerde Manfredo Tafuri Teorie e storia dell’architettura, waarin onder andere Giedion werd bekritiseerd als een ‘operatieve historicus’, die het arme verleden mishandelde om te bewijzen dat de geschiedenis culmineerde in het werk van Le Corbusier en zijn tijdgenoten. Toch zijn het waarschijnlijk precies die gedrevenheid en dat optimisme die het boek zo meeslepend én populair hebben gemaakt, samen met de grafische overzichtelijkheid – dit is een dik, dichtbedrukt boek dat toch nooit overvol lijkt, dankzij de vele tussentitels, strategisch geplaatste foto’s met onderschriften, samenvattingen in de marge, beknopte voetnoten onderaan de pagina, en korte alinea’s, soms van niet meer dan één zin.

In 1954 verscheen er een Nederlandse versie, uitgegeven bij de Wereldbibliotheek in Amsterdam, met een voorwoord van Cornelis van Eesteren, in een vormgeving haast identiek aan het Amerikaanse origineel, en in een vertaling van schrijver en dichter Til Brugman. ‘Al lezende’, zo schreef ook zij zonder terughoudendheid op de binnenflap, ‘gaat u het verband begrijpen tussen al wat mensen tot stand brengen, tussen wat u en ik doen, werken, bolwerken.’

 

Gregor Harbusch, ‘Work in text and images. Sigfried Giedion’s Space, Time and Architecture, 1941-1967’, The Journal of Architecture, nr. 4, 2015, pp. 596-620.

Jacob Moore, ‘Origin and Development of a New Tradition: Space, Time, and Architecture in the Translation Zone’, Future Anterior: Journal of Historic Preservation, nr. 1, 2015, pp. 33-44.

Colin Rowe, ‘Henry-Russell Hitchcock’, in: Alexander Caragonne (red.), Colin Rowe. As I Was Saying. Recollections and Miscellaneous Essays – Volume One, Cambridge, MA, MIT Press, 1996, p. 21.