Yves Gevaert, uitgever
Yves Gevaert is uitgever van kunstenaarsgeschriften, prints en “aanverwante objecten” van kunstenaars als Daniel Buren, Lawrence Weiner, Stanley Brouwn, Jan Vercruysse en Rodney Graham. In de hierna volgende tekst, die geldt als introductie op Gevaerts uitgeversactiviteit, schets ik kort de periode die aan zijn activiteit als zelfstandig uitgever voorafging. Deze periode vormt immers de grondslag voor de verdere inhoudelijke uitbouw van zijn werkzaamheden.
In de daarop volgende tekst zet Yves Gevaert zelf, als antwoord op een reeks door mij gestelde vragen in een voorbereidend interview, zijn visie uiteen op zijn activiteit als uitgever. Ik heb Yves Gevaert enerzijds gevraagd naar een definitie van de krachtlijnen in zijn kuntenaarskeuze en naar de eventuele koppeling van deze krachtlijnen aan bepaalde inhoudelijke en formele noodzaken en, anderzijds, naar een omschrijving van zijn samenwerking met de verschillende kunstenaars, naar een commentaar op de betekenis van de uitgave van kunstenaarsgeschriften, prints en “aanverwante objecten”. Yves Gevaert heeft dan, reflecterend op deze vragen, een betoog neergeschreven waarin hij het denk- en werkkader schetst waarbinnen zijn activiteit zich beweegt.
Libraire-en-chambre
De liefde voor papier en drukwerk is er altijd geweest, benadrukt Yves Gevaert, en door het gebruik van een onvoltooid verleden tijd convergeren zijn verleden en toekomst in één, steeds aanzwellend punt: het boek. Als assistent bij de Vereniging voor Tentoonstellingen van het Paleis voor Schone Kunsten (PSK), waar hij tot 1976 werkzaam was, begeleidde hij enkele uitgaven die naar aanleiding van bepaalde exposities konden verschijnen. Zo heeft hij in de jaren zeventig voor het PSK onder meer een boek van Hanne Darboven en de Jardin d’Hiver van Marcel Broodthaers uitgegeven. Zijn hechte vriendschap met Marcel Boordthaers die hem “de liefde voor het gedrukte heeft meegegeven – Broodthaers had een antiquare collectie boeken van de vijftiende tot en met de negentiende eeuw die hij gebruikte als materiaal voor zijn kunstwerken” – leidde ook nog tot de publicatie van Pauvre Belgique, in coeditie met Herman Daled en Lebeer-Hossmann (uitgever). In 1979 start Gevaert zelf als antiquaar met een collectie boeken die hij de jaren daarvoor, ten tijde van zijn werkzaamheden voor het PSK, had aangekocht. Maar Gevaerts antiquariaat beslaat geen concrete (winkel)ruimte, er zijn geen uitstalramen, de boekenliefhebber kan er niet rondneuzen. Gevaert oefent een zeldzaam beroep uit, daterend uit vroegere tijden, vermoedelijk opgenomen in Perecs lijst van “verdwenen, in onbruik geraakte woorden”. Als “libraire-en-chambre”, kamer-boekhandelaar, gespecialiseerd in basisdocumenten over kunst uit het begin van deze eeuw tot en met de jaren vijftig, koopt en verkoopt hij boeken, volledige sets van avant-garde tijdschriften, manuscripten, briefwisselingen tussen kunstenaars of tussen auteurs en kunstenaars, en efemera (affiches, uitnodigingen, vlugschriften). De klant kan hem, koper of verkoper, op basis van een gedrukte lijst – catalogus die zijn steeds wisselende bibliotheek verhandelbaar maakt – thuis contacteren. Openbare instellingen, bibliotheken en musea waren zijn belangrijkste klanten.
Een steeds wisselende bibliotheek, uit noodzaak opgesplitst, raakt op een bepaald moment echter uitgeput. De kamer-boekhandelaar beschikt niet meer over voldoende documenten. En omdat zijn activiteit gebonden is aan een bepaalde, reeds afgesloten periode, sterft deze dan ook langzaam uit. De libraire-en-chambre kan het boek echter onmogelijk vergeten en wordt daarom zelf uitgever.
De uitgever
“Enerzijds werk ik met kunstenaars als Stanley Brouwn, Daniel Buren, Dan Graham en Lawrence Weiner. Zij behoren tot de generatie van de zogenaamde concept-kunstenaars. (Zij hebben ongeveer mijn leeftijd en ik heb ze leren kennen toen ik werkzaam was in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel). Deze kunstenaars uit de concept-sfeer zijn altijd gefascineerd geweest door het boek, hetzij als drager van hun theoretische geschriften onder de vorm van commentaar op hun eigen werk en zijn context binnen de hedendaagse kunstscène, hetzij als drager van hun concepten in stricto sensu. In het eerste geval denk ik vooral aan Daniel Buren waarvan ik in 1975 en 1977, samen met Herman Daled, respektievelijk A partir de là en Rebondissements heb uitgegeven. Het eerste boek was een commentaar op zijn tweede tentoonstelling in het Städtisches Museum Mönchengladbach, het tweede een commentaar op zijn deelname aan de Documenta V in Kassel, deelname die zich situeerde binnen een bredere kunstmanifestatie. De boeken van deze kunstenaars zijn echter geen “kunstenaarsboeken” maar eerder boeken – geschreven door een kunstenaar – waarvan de produktie beantwoordt aan de klassieke uitgeversbedrijvigheid.
Ik heb wel een andere ervaring met kunstenaars als Stanley Brouwn en Lawrence Weiner. In hun geval zou je kunnen zeggen dat het boek de meest voor de hand liggende en zelfs de ideale drager is om hun werk te verspreiden naar een breder publiek toe. Hun boeken liggen in het verlengde van hun concepten. Welk onderscheid is er inderdaad tussen de lectuur van een zin van Weiner op de wand van een museum en dezelfde zin op een vel papier in een boek? Wanneer Stanley Brouwn een vel papier van één vierkante meter en een vel papier van een stap in het vierkant, beide gevouwen, laat uitgeven op 500 exemplaren in een kartondikke omslag, sta je voor een zeer concreet concept van deze kunstenaar dat even sterk overkomt als wanneer hetzelfde onder de vorm van een unicum in een aluminiumplaat in een museum wordt tentoongesteld. Bij deze twee kunstenaars gaat het wel degelijk om “kunstenaarsboeken”. Het is de kunstenaar zelf die het boek vorm geeft: hij bepaalt het lettertype, het corpus, de bladschikking, het formaat, enz. Voor een uitgever is dat uiteraard boeiender dan theoretische teksten uit te geven.
Waarom werk ik nu met hogergenoemde kunstenaars van deze generatie en niet met andere? Waarschijnlijk omdat ik het gevoel heb dat zij het sterkst hun concepten in boekvorm kunnen overbrengen, dat zij er juist het best in slagen hun concepten met een “boekstructuur” te laten samenvallen, zodanig dat in de beste gevallen hun boeken helemaal niet “reproducerend” overkomen ten opzicht van de unica.
Naast kunstenaars van de concept-generatie, werk ik, anderzijds, met Rodney Graham en Jan Vercruysse. Twee kunstenaars van een jongere generatie maar die tegelijkertijd de concept-kunst en haar problematiek zeer goed kennen (Jan Vercruysse heeft Kosuth in het Nederlands vertaald en heeft geschreven over Cadere; Rodney Graham refereert dikwijls in zijn gesprekken aan Dan Graham en citeert Don Judd in zijn Freud-sculpturen), maar tegelijkertijd ook een uiterst kritisch en contradictorisch standpunt ingenomen hebben ten opzichte van het formalisme van de jaren zestig en zeventig. Wat ik van deze kunstenaars uitgegeven heb, vormt in feite het belangrijkste van mijn uitgeversproduktie. Met hen heb ik ook sinds vier jaar het regelmatigst en het nauwst contact op professioneel gebied.
Hun grafisch werk is van een heel andere orde dan dat van bijvoorbeeld Brouwn of Weiner. Je beweegt je als uitgever dan ook op een compleet verschillend terrein, in een andere wereld. Je hebt te maken met andere denkprocessen waarbij het aandeel van het literaire in grote mate overweegt. (Ik heb altijd van contrasten gehouden; misschien cultiveer ik dat om een minimum aan kritische zin en afstandelijkheid te behouden).
Je zou van Rodney Graham kunnen zeggen dat elk van zijn boeken een andere “uitvinding” is, geladen met een telkens nieuwe metaforische aura. Elk van zijn projecten is voor de uitgever een ontdekking waarin niet alleen de materiële structuur van het boek (band, stofomslag, omslag, katernen, bladwijzer, enz.) maar ook de inhoud, de gedrukte tekst dus, aan steeds nieuwe ‘mechanismen’ en manipulaties onderworpen zijn. Aan Vathek* (zie foto) ligt bijvoorbeeld zo’n ingenieus systeem van manipulaties ten grondslag. Vathek is de titel van een in het Frans gepubliceerde roman van de Engelse romanticus William Beckford. Rodney Graham heeft in zijn System of Landor’s Cottage, een bewerking van Poe’s The Landor’s Cottage, een tekstfragment ingelast afkomstig uit Beckfords Vathek. Bij het vervaardigen van de perkamenten omslag heeft de herontdekking en de heruitgave van Beckford door Mallarmé een grote rol gespeeld voor Graham omdat hij Mallarmés typografie, plaats van de titel en papierkeuze (velijn) overneemt. Ook de twee rode en zwarte linten die de velijnen band bijeenhouden, zijn een pastiche van de band zoals die door Mallarmé ontworpen werd in 1876. De asterisk van Vathek*, in zwarte inkt op het voorplat, verwijst naar het achterplat waarop “p. 105 §2-5”, de pagina in het boek aanduidt waar de gestolen passage uit Beckford aan de orde komt. Het gehele boek lijkt een annex van Vathek te zijn, terwijl het eigenlijk maar over één passage gaat.
Ook in de prenten van Jan Vercruysse ben je geconfronteerd met steeds andere gegevens waarin ideeën ontwikkeld worden die elk hun specifieke wetmatigheid vinden in de typografische vormgeving, de kleur en het formaat. Als je zo twintig prenten van Jan Vercruysse aan de wand ziet, besef je dat je voor een “œuvre” staat dat plaats neemt naast zijn Tombeaux en dat tegelijkertijd ook een andere interpretatie vraagt dan zijn Tombeaux. Een volwaardig “œuvre” dus, wat je moeilijk kan zeggen van de boeken van Weiner of Brouwn die eerder “verlengstukken” van reeds geformuleerde concepten zijn.
Vanzelfsprekend gaat mijn voorkeur als uitgever naar produkties met Rodney Graham en Jan Vercruysse waar je nauwer betrokken wordt bij een complex realisatieproces. Het plezier bij het uiteindelijk resultaat is moeilijk onder woorden te brengen.”
Raakvlakken
De produkties met Jan Vercruysse en Rodney Graham zijn zo boeiend omdat beide partijen, kunstenaar en uitgever, zich op een terrein moeten begeven waarop ze hun ideeën over het project moeten concretiseren: een activiteit die vaak uitmondt, door de raakvlakken op conceptueel gebied tussen de partijen, in een interessant debat. Kunstenaar en uitgever discussiëren, ze analyseren de mogelijkheden, trachten tot een hypothese, een voorstel te komen dat al dan niet verworpen wordt. In de verschillende gespreksfases duiken verscheidene realisatiemogelijkheden op die de kunstenaar tenslotte kristalliseert tot een duidelijk afgelijnd concept. Dit nauwkeurig gedefinieerd concept, resulterend uit de veeleisende gesprekken tussen kunstenaar en uitgever, hanteert Yves Gevaert bij de realisatie van het kunstwerk. Maar zelfs tijdens het produktieproces durven er soms nog wijzigingen optreden, wat van de uitgever als persoon een grote soepelheid vereist, een soepelheid die Gevaert aan de dag legt omdat hij zo’n wijziging, in al haar complexiteit, toch nog altijd boeiend blijft vinden. Eenmaal het concept volledig bepaald is, volgt de uitvoeringsfase, die Yves Gevaert met een gewetensvolle precizie voltrekt.
Ook tussen de twee kunstenaars onderling zijn er bepaalde raakvlakken. Dit kunnen we onder meer vaststellen aan de hand van de hier afgedrukte foto waarop vitrinekasten, ontworpen door Jan Vercruysse, als drager gaan dienen voor Rodney Grahams boek Parsifal. In dit boek heeft Rodney Graham de muzikale toevoeging van Wagners assistent Humperdinck, die geschreven werd om de muzikale uitvoering en het theaterspel op elkaar af te stemmen, zodanig gemanipuleerd dat deze oneindig kan herhaald worden. In Parsifal wordt één katern zevenenzeventig maal, weliswaar op zinnige wijze, gemonteerd.
Heden en toekomst
Op dit ogenblik bereidt Yves Gevaert, in samenwerking met Jan Vercruysse, een portfolio voor van tien prenten die vermoedelijk in de loop van het najaar 1992 zal verschijnen. In de nabije toekomst zal Gevaert ook een 35 mm film van Vercruysse produceren over een thema dat onder meer in de prent Cinéma Cinéma aan bod komt. Gevaerts laatste project (eind 1991 – begin 1992) met Rodney Graham, Les dernières merveilles de la science (naar een kinderboek gepubliceerd door Garnier omstreeks 1900), omvat enerzijds een portfolio van zes prenten uit het boek en een reeks tekeningen van de oorspronkelijke slipcase (houder, cassette), en anderzijds een rechtopstaande glassculptuur waarop boek en slipcase – een openplooiende, spiegelende structuur – op complexe wijze verenigd worden. Aanvankelijk zou Gevaert, in samenwerking met Galerie Johnen en Schöttle, ook Rodney Grahams project voor Documenta IX produceren – een uitvoering van Frederik de Grote’s derde fluitconcerto – maar om financiële redenen kan dit niet doorgaan. Graham zal voor Kassel, in het Grimm-Museum, een werk in situ maken over de gebroeders Grimm. Tenslotte moet ook nog vermeld worden dat het Stedelijk Van Abbemuseum te Eindhoven in november 1992 een overzichtstentoonstelling zal wijden aan de uitgaven van Yves Gevaert.
Uitgaven van Yves Gevaert: Books, prints en unica
Rodney Graham
• The system of Landor’s Cottage. A Pendant to Poe’s Last Story, 1987 (i.s.m. The Art Gallery of Ontario, Toronto)
• Cours de Linguistique générale, 1988 (unicum)
• Freud Supplement 170a – 170d, 1989
• Parsifal, 1989 (i.s.m. Galerie Johnen & Schöttle)
• Nouvelles Impressions d’Afrique, 1989
• Vathek*, 1989
• The Piazza 4.1 (Engelse versie), 1989 en [La Véranda] (Franse versie), 1989
• Casino Royale, 1989
• Images qui succèdent à la contemplation d’objets d’un grand éclat ou même d’objets bien éclairés, 1989 (unicum)
• Alice’s Adventures in Wonderland, 1989 (unicum)
• Freud et le cas Katharina, 1991
• Les dernières merveilles de la science, 1991 (unicum)
Jan Vercruysse
Books:
• Sur l’utopie et erratum, 1982
• Faire de la musique, 1982
• Spleen de Hambourg, roman anonyme, 1985
• Le Nègre, Short Story, 1990
• Narcisse ou de la méthodologie dans les arts, 1990
Prints:
• Utopie , 1987
• Atopie
• Baudrillards are dollars, 1990
• Je, 1990
• The Art of Typewriting, 1990
• Dans l’air, 1990
• Nineties, 1990
• Facile à faire, 1990
• Diwan, 1990
• Agnes Sorel ou Les Avant-Gardes, 1990
• A Valérie, Pour La Vie, 1990
• Q, 1991
• Fontaine / Lustre, 1991
• “Moderne”, 1991
• Cinéma Cinéma, 1991
• Je veux bien, 1991
• Extrait de Journal (le 5 avril 1984), 1991
Stanley Brouwn
Books:
• 1 x 1 step / 1 x 1 m, 1986, (i.s.m. Galerie M. Szwajcer)
door: reguliersgracht 27 amsterdam, 1989 (idem)
Philippe Van Snick
Prints:
• Dag/ Nacht, 1986
Books:
• Tien dagen / Tien Nachten , 1986
• Enluminures, 1989
Jef Geys
• Project voor een publicatie: alle foto’s genomen door Jef Geys tot 1 januari 1986
Dan Graham
• One, sliding game, 1991
Matt Mullican & Lawrence Weiner
• In the crack of the dawn, Comic Book, 1991
Lawrence Weiner
• Just Another Thing / Taken & Changed / (A Wood) (A Stone), 1989, (i.s.m. Galerie Micheline Szwajcer)
James Welling
• Print, 1991
Jean-Marc Bustamante
• 12 stationnaires, 1991 (sculptuur), (i.s.m. Galerie Philip Nelson, Lyon)
Thierry De Cordier
• Ecrits, ou les petites pensées d’un philosophe autodidacte, (Vol.I), 1991