width and height should be displayed here dynamically

‘Je m’intéresse à celui qui écoute’

Over het werk van Baudouin Oosterlynck

Sinds meer dan vijftien jaar creëert Baudouin Oosterlynck (1946) muzikale sferen en ruimtes waarin de receptiviteit van het luisteren en het ontdekken van klankkleuren primeert op de kwantiteit en de kwaliteit van de klank. Meer dan dertig installaties en performances van de meer dan veertig geplande projecten werden intussen gerealiseerd. Naar aanleiding van een tentoonstelling in Galerie Richard Foncke en enkele andere exposities in binnen- en buitenland overschouwt Mimi Debruyn het œuvre van deze “klankkunstenaar”.

 

Eerder dan vanop afstand stukken voor concert-uitvoering te componeren, grijpt Baudouin Oosterlynck in in het muzikale milieu zelf dat hij omvormt tot een muzikaal en visueel environment, een gebeuren waarin de klank opgespoord moet worden. Die zit – nauwelijks hoorbaar – op een glasplaat of een wand, verscholen in de aarde, of speelt kiekeboe in de gewelven van een Romaanse kerk. De toehoorder moet dus zelf op de klankwaarde afgaan, kan deze zelf programmeren en afstemmen op zijn gevoelswereld. Dat een dergelijk muzikaal “serve yourself”-systeem in strijd is met de muzikale traditie, is duidelijk. Toch is het precies dat wat Oosterlynck wil: een “ex-auditie”, naar analogie met een “ex-positie”. Een “ten-hoorstelling” als pendant van een “ten-toonstelling”. Klankkleuren waarnemen en beluisteren zoals men acryl- of olieverfschilderijen bekijkt.

Maar er is meer. De relatie componist – partituur – muzikant – publiek wordt tegelijk teruggebracht tot componist – klankobject – publiek. De muzikant is weggevallen. De relatie componist – toehoorder verloopt rechtstreeks via het klankobject. Toch is de partituur niet helemaal weggevallen. Deze functioneert nu immers op een andere wijze – nagenoeg als programmaboekje voor het grote publiek. Als naïeve kleurpotloodtekening gekoppeld aan een vrij simplistisch verhaal is elke partituur een verbeeld verhaal of een volgeschreven tekening van een klankmilieu. Een geheugensteuntje dus, zonder pretentie, genre “Le Petit Prince”.

Dat de inhoud van deze muzikale composities minder naïef zijn dan men op het eerste zicht zou opmaken uit deze tekeningen, blijkt uit de laatste reeks partituren, een cyclus tekeningen die het resultaat zijn van Oosterlyncks “queeste”, zijn zoektocht naar de stilte. Een oude droom uit 1976, die hij anno 1991 eindelijk kon realiseren. De neerslag van tien tochten doorheen Frankrijk, Spanje, Zweden, Schotland, en ja toch, België. Let wel: het gaat hier niet  om het fenomeen van de stilte als technisch-wetenschappelijk gegeven, noch minder om de mystieke stilte, maar om de stilte als muzikale “noot” – het rustpunt tussen twee klankzones die elkaar opvolgen. Tijd dus, maar ook ruimte en atmosfeer. Dat eenzelfde klankemissie in een bos heel anders klinkt dan in een open vlakte, wisten we. Dat temperatuurwisselingen en luchtstromen eveneens een invloed op de klankkleur uitoefenen leek mij – leek op muzikaal gebied – minder vanzelfsprekend. Oosterlynck expliciteert dit echter in deze serie tekeningen, even zovele variaties op één thema: stilte.

Drieëntwintig preluden, drie ouverturen, vijf oratoria en één sonate. Elke van deze vormen vertoont een aparte relatie tussen het “zien” en het “horen”. De preluden zijn zeer vrij van vorm, minder dragend ook dan de uitgesproken vorm van de stilte in de ouverturen. Deze laatste zijn dwingend indrukwekkend en overheersen het “zien”. De oratoria slaan uiteraard op de stiltes in de kerken.

Een voorbeeld ter verduidelijking: neem de derde ouverture, gesitueerd in de buurt van het “Plan de Canjuers” (Frankrijk). Omdat de aarde hier verbrand is, en er ook geen leven meer aanwezig is, geen ondergrondse beweging, kan de stilte zich hier dieper in de aarde ingraven. Hier is het “horen” sterker dan het “zien” en het “voelen”. In andere sites heeft de stilte met het perspectief van het horen te maken. Oosterlynck meent dat men op het vlak van de auditieve perceptie een gelijksoortige waarneminswijze kan onderscheiden als op het vlak van de visuele perceptie. Op zich alvast een boeiend theoretisch concept dat wetenschappelijk gezien, ook getest dient te worden.

Dat dit van de luisteraar een grote mentale concentratie vereist, spreekt voor zich. Ook voor Oosterlynck die zich reeds jaren op dit terrein begeeft, duurde het telkens vijf à zes dagen voor hij ertoe kwam een bepaalde stilte te localiseren en te beschrijven. Het urenlange muzikale genoegen dat hij putte uit de smaak van een echt mooie stilte, beloonde hem voor het geleden leed op deze “queeste”. “Percevoir c’est recevoir.”

 

In maart 1992 toonde Baudouin Oosterlynck in Galerie Richard Foncke de muziekinstallatie “Leurs têtes, nos oreilles. Convexe – concave” (zie foto). Van 8 tot 31 mei presenteert Galerie Richard Foncke werk van Philippe Vandenberg. De Brusselse Galerie Camille von Scholz (rue Vilain XIIII 30, 1050 Brussel, 02/649.23.68) organiseert een tentoonstelling met tekeningen en een boek van Oosterlynck (tot 16 mei). In Het Toreke in Tienen loopt van 17 mei tot 21 juni “Variaties van de stilte” van dezelfde kunstenaar. Tot 21 juni stelt Baudouin Oosterlynck ook tentoon in het Plasy-klooster in Pilzen (Tchechoslovakije), tot 20 mei in het Palazzo Martinengo in Brescia (Italië) en van 15 juli tot 15 augustus in de Kasselse Artotheek.