width and height should be displayed here dynamically

Een dichter, twee racisten en hun schilders

We zijn het allang vergeten, maar de Waalse socialistische volksheld Jules Destrée (1863-1936), wiens standbeeld nu op de Boulevard de l’Yser in Charleroi prijkt, was een groot estheet. Zoals de dichters Emile Verhaeren en Maurice Maeterlinck deed hij zijn advocatenstage bij Edmond Picard, de leidende figuur van L’Art Moderne en de allereerste socialistische senator. Destrée publiceerde essays over Rogier Van der Weyden, de meester van Flémalle en de Italiaanse primitieven. In de jaren 1880 had hij echter vooral een passie voor literatuur, onderhield contacten met J.‑K. Huysmans en publiceerde zelf twee bundels poëtisch proza. Eén ervan, Les chimères uit 1889, kreeg een titelpagina mee van Odilon Redon. In 1891 publiceerde Destrée overigens een eerste catalogue raisonné over diens lithografieën.

Vanaf 1886 ging de jonge liberale advocaat onder invloed van de lectuur van Tolstoi de sociale toer op. Destrée werd socialistisch volksvertegenwoordiger voor Charleroi in 1894. Het was de tijd waarin de avant-garde in het Brusselse Volkshuis (van Horta, maar ook al in het oude) lezingen kwam geven, van Henry Van de Velde over Verhaeren tot Maeterlinck. Er werd Wagner en Fauré gespeeld. De betrekkingen tussen socialisme en avant-gardistische kunst waren nauwer dan ooit.

In 1912 publiceerde Destrée een beruchte Lettre au roi waarin hij schreef: “Ik zal de lof zingen van mijn geboortegrond, Wallonië, en van mijn Franse ras.” Zowel Jules Destrée als zijn leermeester Edmond Picard waren niet alleen estheten en socialisten, maar ook volbloed racisten en aanhangers van de ideeën van Maurice Barrès. Picard schreef een Synthese de l’antisémitisme (1893), geïnspireerd door vitalistische en Nietzschiaanse stellingen. En hij correspondeerde met Edouard Drumont, auteur van La France juive, die in 1903 een anti-joodse liga stichtte. Zowel Picard als Destrée keurden rassenvermenging af. Destrée weigerde ooit een pro-Dreyfus-pamflet te ondertekenen met de uitspraak: “Ik ben een overtuigd antisemiet.”

Hoe sterk de aantrekkingskracht van de door Hippolyte Taine geïnspireerde vermenging van kunst en racisme was, blijkt zelfs uit de esthetische geschriften van Emile Verhaeren (1855-1916). De jonge Verhaeren schreef zijn eerste kunstkritiek in december 1881 en werkte daarna mee aan L’Art Moderne van zijn mentor Edmond Picard. Verhaeren publiceerde talrijke artikels over kunst (die pas nu gebundeld zijn) en enkele monografieën, over Ensor en Khnopff, Rubens en Rembrandt. Het is grotendeels praktische kunstkritiek, zonder theoretische fundering, waaruit vooral Verhaerens anti-academische ingesteldheid blijkt.

Maar ook voor Verhaeren was de determinatie van de kunstenaar door tijdstip en ras belangrijk, het milieu minder. Hoewel ook hij de invloed van Taine moeilijk kon afschudden, kan men hem toch niet van hetzelfde soort ideeën verdenken als Destrée of Picard. In zijn monografie over Rembrandt schrijft Verhaeren trouwens dat diens werk niet zomaar te reduceren is tot tijd, milieu en ras. Toch spreekt ook hij – het kon blijkbaar niet anders in die tijd – over “l’admirable race des Pays-Bas”. En in de monografie over Ensor duikt een opmerking op over Ensors “Saksische ras” dat de lichtheid van de toets van de Oostendse schilder zou moeten verklaren.

 

In het Musée d’Orsay loopt nog tot 14 juni Emile Verhaeren – un musée imaginaire. Daarna komt deze tentoonstelling naar het Charliermuseum in Brussel. De Ecrits sur l’art vanEmile Verhaeren zijn net verschenen bij Editions Labor.