width and height should be displayed here dynamically

And things throw light on things

Bij zijn tentoonstelling onlangs in de Ikon Gallery (Birmingham, 17 november 2004 – 23 januari 2005) liet John Murphy het gelijknamige boek And things throw light on things verschijnen. Dit boek, sober en subtiel vormgegeven door Filiep Tacq, is samengesteld uit reproducties van eigen werk en van ander werk dat Murphy aantrof in de collectie van The Barber Institute of Fine Arts in Birmingham. De titel, ontleend aan The Small van de Amerikaanse dichter Theodore Roethke, keert op pagina 7 als motto terug, vergezeld van de regel die er in het gedicht aan voorafgaat: The dead will not lie still, / And things throw light on things. De woorden herinneren aan de Bijbelse heropstanding van de doden, of aan de idee dat er een leven is voorbij het leven zoals we het menen te kennen. De vraag naar dit overschot van leven dat zich aan het ‘gewone leven’ heeft toegevoegd, wordt door John Murphy topologisch geïnterpreteerd. Dat het ‘dingen’ zijn die licht op ‘dingen’ werpen, ontdoet de vraag naar het ‘waar’ van dit hardnekkig persisterend leven van haar religieus-transcendente en humanistische connotaties, ten voordele van een immanente behandeling. Het boek, dat zoals gezegd uit niets dan afbeeldingen en enkele citaten bestaat, kan ‘gelezen’ worden als een exploratie van de mogelijke manieren om dit surplus te lokaliseren. Het leven qua oneindigheid dient niet voorbij maar tussenin de dingen, en niet buiten de wereld maar in de plooien van de wereld gezocht te worden. Dit kunnen we afleiden uit de afbeeldingen op de pagina’s 4 en 5. We zien een niet nader geïdentificeerde kruisafneming naast het beeld van een tentoonstellingsruimte die dezelfde structuur heeft maar leeg is. John Murphy suggereert niet dat de kunst de plaats van de religie heeft ingenomen, maar dat het aan de kunst toekomt leegtes te creëren of die op onvoorziene wijze te hernemen. In dit boek gebeurt dit door middel van juxtapositie. Er lopen, om een deleuziaanse terminologie te hanteren, verschillende seriën naast elkaar en tussen hen in wordt er een plaats gecreëerd die op haar beurt de mogelijkheidsvoorwaarde voor een evenement kan betekenen. Dit is de wel heel algemene vraagstelling die we in dit boek menen te ontwaren. John Murphy is echter kunstenaar en doet tegelijk ook iets heel precies.

Het boek kan opgevat worden als een verdere exploratie van een domein dat ooit werd geopend door Marguerite Duras. Zoals bekend was Duras een van de eersten om films te maken waar de klankband niet in functie staat van het visuele. Het geluidsspoor heeft een autonomie ten aanzien van wat er te zien is, waardoor binnen één film verschillende relaties tussen klank en beeld tot stand kunnen komen. Men kan zich voorstellen dat twee klankbanden voor dezelfde film gebruikt worden, of dat dezelfde klankband wordt gebruikt voor twee verschillende films. Dit laatste heeft Duras overigens ook gedaan met de herwerking van India Song (1975) tot Son nom de Venise dans Calcutta désert (1976): twee moeilijk met elkaar te vergelijken films, op de klankband na, die namelijk dezelfde is.

Op pagina 26 en 27 verplicht Murphy ons andermaal stil te staan bij dit merkwaardige fenomeen in de filmgeschiedenis. Hij toont ons twee foto’s van Delphine Seyrig uit India Song. De beelden zijn quasi identiek, met dat verschil dat de actrice op de ene foto in een zetel zit, terwijl ze op de andere foto eerder in die zetel ligt en haar ogen gesloten heeft. De eerste foto kreeg als onderschrift Anna Maria Guardi, de meisjesnaam (son nom de Venise) van de vrouw uit India Song die voor de vice-consul noodlottig wordt, maar die door hetzelfde noodlot (lèpre du coeur) getekend is. Haar ‘getrouwde’ naam, Anne-Marie Stretter, is meteen ook het onderschrift bij de tweede foto. Murphy speelt met het Italiaanse guardi dat ‘kijken’ betekent; maar de blik is leeg en lijkt zich op niets in het bijzonder te richten. Het is die blik die Duras in een ander verhaal als een non-regard karakteriseerde. Binnen het veld van het visuele lijkt er in India Song geen verhouding of relatie mogelijk: of de blik is afwezig, of hij is naar binnen gekeerd. Alleen de muziek – “India Song” – en het dansen suggereren de mogelijkheid van liefde. Bij de vice-consul, die zich van de blikken op het feest op de Franse Ambassade in Calcutta niets aantrekt, doet de muziek het verlangen ontwaken om lief te hebben. Dit verlangen zal alleen via de zuivere klank van zijn kreten gearticuleerd kunnen worden: een tekort of onmogelijkheid binnen het visuele veld wordt verdubbeld in het domein van het auditieve – wat Murphy suggereert door de kijkende Anna Maria Guardi naast de (met gesloten ogen) ‘luisterende’ Anne-Marie Stretter te plaatsen.

Murphy verbindt beide velden nog op een andere manier – i.e. niet via hun immanente tekort. Op de pagina’s 24 en 25 voorziet hij een lichtpaars monochroom van twee citaten. “Je vois que la couleur violette arrive…”, andermaal een citaat uit Duras’ oeuvre, zou de titel van het werk kunnen zijn, maar wordt afgelost door “the tone that calls the song” (Julia Kristeva). “Tone” is hier de mediërende term, want ontdubbelt zich in de (violette) ‘tint’ en de ‘toon’ die een lied oproept. Het overvloedige, mistige violet wordt gekoppeld aan datgene wat het lied mogelijk maakt en er zich tegelijk aan onttrekt: de toon. Murphy plaatst zijn eigen werk ook naast of tegenover werken van Picasso, Dix en Gainsborough. Telkenmale worden we uitgenodigd ons af te vragen hoe binnen het visuele veld iets van de klank, het muziekinstrument, de dans of het gezang aanwezig wordt gesteld, weze het als een tegenstem, als begeleidende muziek, als een niet nader te bepalen geluid of, ten slotte, als een gaping waarvoor het woord ‘stilte’ het meest geschikte is.

 

 

• John Murphy, And things throw light on things, IkonGallery, The Barber Institute of Fine Arts, Birmingham, 2005. Het boek kan besteld worden bij Cornerhouse Publications, 70 Oxford Street, Manchester M1 5NH (0161/200.1503; www.cornerhouse.org/publications).