width and height should be displayed here dynamically

Jackson Pollock et le chamanisme

Jackson Pollock (1912-1956) werd eind jaren 40 bekend met zijn drippings en action painting. Minder gekend is zijn vroege werk waarin hij zich, begeesterd door de cultuur van de Noord-Amerikaanse indianen en onder invloed van het surrealisme, verdiepte in de relatie tussen het onderbewuste en de sjamanistische praktijk. Katalysator hierbij was ongetwijfeld de jungiaanse psychoanalyse. In 1939 was hij in therapie gegaan om zijn drankzucht te genezen. De leer van Jung confronteerde hem spoedig met de mythen van ons collectieve onderbewuste, dat Pollock zelf las als een illustratie van de riten en de mythen van de Noord-Amerikaanse indiaan.

Een kleine, maar mooie tentoonstelling in de Pinacothèque de Paris toont het minder gekende werk van de jonge Pollock. Zijn schilderijen en tekeningen uit de jaren 30 en 40 worden er vergezeld van een reeks bijzondere etnische kunstwerken, zoals maskers, recipiënten, messen, totems en statuettes van Noord-Amerikaanse indianen. Het oeuvre krijgt een speciale betekenis in de context van een reeks antropologische films, waaronder deze van Navajo-indianen die een zandtapijt maken, een techniek die Pollock inspireerde om zijn doeken op de grond te leggen en ze horizontaal in plaats van verticaal te bewerken. Met een zowel chronologisch als thematisch parcours tracht de tentoonstelling aan te tonen dat in het licht van Pollocks belangstelling voor het sjamanisme, zijn latere drippings niet meer gezien kunnen worden als abstracte schilderijen, maar als symbolische werken die expliciet verwijzen naar sjamanistische rituelen. Volgens de tentoonstelling geloofde de kunstenaar dat het verdwijnen van het onderwerp deuren opent naar een mysterieuze wereld die enkel voor de geïnitieerden zichtbaar is, zoals dit ook bij sjamanistische praktijken het geval is. Vandaar de veronderstelling dat zijn abstracte schilderijen geheime onderwerpen zouden bevatten die voor de niet ingewijden verborgen blijven. Zijn evolutie naar de abstractie wordt hier niet meer gezien als een louter formele bekommernis, zoals die door Clement Greenberg in termen van flatness en all over beschreven werd, maar in het verlengde van een diepe zoektocht naar een nieuwe subject matter.

Met een twintigtal schilderijen en evenveel gouaches, tekeningen en gravures uit de periode 1934-1951 behandelt de tentoonstelling onderwerpen als Offer en dood, Fusie van mens en dier, Fusie van man en vrouw, Ontstaan, ontkieming en geboorte, Grafische schilderkunst, Pictogrammen, Abstractie, Dans en Magische transformatie en extase. De tentoonstelling bevat eveneens een tiental schilderijen van André Masson die in 1940 naar Amerika emigreerde en vanuit zijn surrealistische zoektocht naar bovennatuurlijke krachten een belangrijke rol speelde bij de vorming van Amerikaanse schilders als Pollock, Gorky en Rothko. Pollock werd sterk beïnvloed door zijn zandschilderijen, zijn écriture automatique, zijn snelle manier van werken en zijn persoonlijke en complexe beeldtaal.

Zijn opleiding kreeg Jackson Pollock bij de regionalist Thomas Hart Benton en de Mexicaanse muralist Siqueiros, niet onmiddellijk vernieuwers van de moderne kunst maar wel geëngageerde kunstenaars. Als zoon van een overtuigde socialist geloofde Pollock in de sociale vooruitgang. Hierbij was ook voor de kunst een belangrijke rol weggelegd. Pollock definieerde zijn kunst als ‘de uitdrukking van hedendaagse verlangens van het moment waarin we leven’. ‘Nieuwe noden hebben behoefte aan nieuwe technieken.’ ‘De moderne schilder kan het tijdperk van de atoombom niet uitdrukken in de oude vormen van de renaissance.’

Lee Krasner, Gottlieb en Rothko waren, evenals de critici Greenberg, Rosenberg en Meyer Schapiro, overtuigde trotskisten. Maar het verraad van de Oktoberrevolutie, de opkomst van het fascisme en de bedreiging van een nieuwe wereldoorlog veroorzaakten bij deze generatie ontgoocheling en desillusie. Dit leidde tot een rush inward.

Ontgoocheld door de politiek zocht Pollock soelaas bij de mythische figuren en universele archetypen van het collectieve onderbewuste. De primitieve mythen maken hem los van de historische realiteit, geschiedenis wordt vervangen door natuur. In volle recessie trachtte hij via een mythische wereld te ontsnappen aan de dagelijkse beslommeringen, maar anderzijds zocht hij naar alternatieven voor de creatie van de nieuwe mens. Zijn zoektocht naar spirituele transformatie of wedergeboorte leidde hem naar de symbolische figuur van de sjamaan. Het sjamanisme impliceert zowel een spirituele praktijk als een concrete relatie met de werkelijkheid. Hierbij is de sjamaan het medium dat bemiddelt tussen de schepping en de mens. De harmonie tussen de mens en het universum is het resultaat van rituelen en praktijken. En in het ritueel ziet een kunstenaar als Pollock een mogelijkheid om zich doorheen de extase van het ‘schilderen’ opnieuw uit te vinden.

De oorsprong van zijn kunst lag volgens Pollock zelf in zijn onderbewuste. Daarom heeft men lang gedacht dat zijn kunst voortvloeide uit zijn psychische gesteldheid. Een freudiaanse benadering zag de kunst van Jackson Pollock uitsluitend vanuit zijn dromen en fantasieën, vanuit zijn dagelijkse problemen en zijn geestelijk lijden. Met zijn jungiaanse therapie echter groeide Pollocks belangstelling voor de mythische dimensie van het collectieve onderbewuste; een onderbewuste als restant van een bewustzijn dat bij bepaalde primitieve volkeren is bewaard gebleven. Hierbij zag Pollock volgens de organisatoren van de tentoonstelling het sjamanisme als een middel tot spirituele transformatie en zijn drippings als de uitdrukking van een ‘transformatieve handeling’, ‘een visuele vorm van de sjamanistische metamorfose van de ziel’.

Hierdoor sluit Pollock aan bij de moderne traditie van kunstenaars als Gauguin, Picasso, Modigliani, Brancusi, Matisse en Derain. Om de problemen van hun tijd op te lossen zagen zij mogelijkheden in het primitivisme, in het terugkeren naar de natuurlijke oorsprong van de mens en zijn kunst. Anderzijds effent hij het terrein voor de volgende generatie kunstenaars als Joseph Beuys, Mario Merz, Robert Smithson of Richard Long, die in hun werk op zoek gaan naar een meer harmonische relatie met de natuur.

Dat Pollock belangstelling had en vertrouwd was met primitieve praktijken was al langer bekend. Dat ze zijn werk zowel inhoudelijk als formeel beïnvloed hebben is evident. Maar dat ze als magisch object gebruikt werden in een sjamanistische praktijk lijkt wel erg onwaarschijnlijk. De tentoonstelling is interessant in zoverre ze belangstelling vraagt voor bronnen die tot hier toe minder gekend waren en in zoverre ze een alternatief biedt voor de formele greenbergiaanse interpretatie van dit oeuvre. Voor de nieuwe lezing die ze voorstelt brengt ze echter te weinig argumenten aan. Hoe mooi het opzet in zijn bescheidenheid ook is, het onderwerp had meer gewicht gehad met mythische werken uit andere musea om de vooropgestelde hypothese kracht bij te zetten. Hier ontbreken dus werken als The Flame (1934-38) of She Wolf (1943) uit het Moma, Naked Man with Knife (1938-40) uit de Tate, Male and Female (1942) uit Philadelphia, Guardians of the Secret (1943) uit San Francisco of The Moon Woman Cuts the Circle (1943) uit het Centre Pompidou. De tentoonstelling lijkt op de illustratie van een studie die eigenlijk nog moet worden geschreven. In afwachting blijft het een sympathieke suggestie.

Jackson Pollock et le chamanisme tot 15 februari in de Pinacothèque de Paris, 28 place de la Madeleine, 75018 Paris (01/42.68.02.01; www.pinacotheque.com).