width and height should be displayed here dynamically

1974-1978

Interview met Robert Devriendt over de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (Gent) in het algemeen en de lessen van Wim Van Mulders in het bijzonder

Koen Brams/Dirk Pültau: In het curriculum vitae dat is opgenomen in de eerste monografische catalogus die aan je werk werd gewijd (I.C.C., 1987), staat vermeld dat je vanaf 1971 schoolliep aan de Stedelijke Academie voor Sierkunst in Brugge. Waren alle vakken op toegepaste kunst gericht?

Robert Devriendt: De opleiding was eerder technisch georiënteerd, maar er werd ook aandacht besteed aan autonome kunst, waaronder schilderkunst.

K.B./D.P.: Op je achttiende besloot je een opleiding tot autonoom kunstenaar te volgen. Waarom ging je voorkeur uit naar de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (K.A.S.K.) van Gent?

R.D.: Ik had de opendeurdagen van zowel Sint-Lucas als de Koninklijke Academie bezocht. In de academie was er meer vrijheid en was de opleiding harder, was mijn indruk. In Sint-Lucas werd een degelijke begeleiding aangeboden, maar dat hield ook in dat er meer werd gestuurd. Dat was althans het beeld dat ik aan mijn bezoeken had overgehouden.

K.B./D.P.: Koos je onmiddellijk voor schilderkunst?

R.D.: Neen, ik had me eerst opgegeven voor de afdeling Grafiek. Op de eerste dag zag ik die zeefdrukmachines en etspersen staan en rook ik de stank van de chemische producten. Ik ben nog dezelfde dag van atelier veranderd.

K.B./D.P.: Kon dat zomaar?

R.D.: Ja, dat was geen probleem. Het was een andere tijd; er was meer ruimte voor improvisatie.

K.B./D.P.: Wie waren je praktijkdocenten?

R.D.: Het eerste half jaar kreeg ik les van Wilfried Sybrands. Toen hij op pensioen ging, werd hij opgevolgd door Karel Dierickx die de eerste twee jaren voor zijn rekening nam. De twee laatste jaren was Jan Burssens mijn titularis.

K.B./D.P.: Vanaf welk jaar kreeg je vakken over kunstgeschiedenis en -actualiteit?

R.D.: Vanaf het tweede tot en met het vierde jaar kregen we het vak Kunstactualiteit van Wim Van Mulders, steeds gedurende een bepaalde periode van het jaar. De lessen, die telkens vier uur duurden, gingen door in een lokaal in een straat die Berouw heette, op een kleine tien minuten van de Academiestraat waar het K.A.S.K. gevestigd was. Naast Van Mulders herinner ik me ook Roland Decancq, die op een zeer verdienstelijke manier lesgaf over literatuur.

K.B./D.P.: Volgde jij trouw de lessen van Van Mulders en Decanq?

R.D.: Ik denk dat ik negen op de tien lessen van hen heb bijgewoond. Ik broste alleen als ik heel intens met een schilderij bezig was.

K.B./D.P.: Hoe ervoer je de lessen van Van Mulders?

R.D.: Het was in eerste instantie bepaald ontnuchterend. Ik had de academie gekozen omdat ik wilde tekenen en schilderen, en om in aanraking te komen met de traditie van de grote schilders. Het was allemaal heel ernstig wat Van Mulders doceerde, maar schilderkunst kwam slechts mondjesmaat aan bod. ‘Gaat dat hier wel over schilderen’, dacht ik na de eerste lessen. Niet veel later was ik zeer blij dat ik les kreeg van Wim Van Mulders.

K.B./D.P.: Waarom?

R.D.: Ten eerste omdat ik zeker was dat er elke week les werd gegeven. Hij was steeds present, wat niet van alle docenten kon worden gezegd. Hij maakte er zich bovendien niet makkelijk van af. Hij bood voortdurend nieuwe stof aan en het was duidelijk dat hij zich terdege had voorbereid. Hij had steeds notities bij zich en toonde ook veel diabeelden, die hij van degelijke, verhelderende commentaar voorzag. Het was met andere woorden niet zo dat hij dia’s toonde om vooral niets te hoeven zeggen.

K.B./D.P.: Heb je herinneringen aan bepaalde lessen of aan bepaalde onderwerpen die indruk op jou hebben gemaakt?

R.D.: Het is erg lang geleden… ik vatte mijn studies aan het K.A.S.K. in 1974 aan! Ik herinner me wel dat hij het uitgebreid had over documenta 5 (1972). Hij was zeer enthousiast over Harald Szeemann en de ‘individuele mythologieën’. Toen ik in mijn derde jaar zat, stond de zesde editie van de documenta op het programma. Van Mulders wijdde er verschillende lessen aan. Het was in eerste instantie vooral informatief. Je werd nooit verplicht om iets goed of slecht te vinden. Wat hij vertelde, kwam heel objectief en neutraal over. Misschien waren zijn keuzes wel subjectief, maar ik merkte er nauwelijks iets van.

K.B./D.P.: Hoe pakte hij zo’n bespreking van de documenta aan?

R.D.: Hij overliep de verschillende locaties waar de documenta plaatsvond, te beginnen met het Fridericianum. Hij stond een heel analytische benadering voor. De tentoonstelling werd helemaal ontrafeld. Op zijn typische manier — traag sprekend — gaf hij uitleg over de kunstwerken en de kunstenaars. In die tijd hield ik heel veel van flamenco. Dat was helemaal het omgekeerde. Flamencomuzikanten willen je helemaal doen vergeten wie en waar je bent. Die emotionele houding was niet aan Van Mulders besteed.

K.B./D.P.: Voor welke kunstenaars had hij specifiek aandacht?

R.D.: Ik herinner me bijvoorbeeld dat hij stilstond bij het werk van Hermann Nitsch – die bloederige toestanden – en bij de sculpturen van Anne en Patrick Poirier, die maquettes van steden maakten. Hij sprak ook over environments en performances. Ik herinner me een les over Joseph Kosuth, die wellicht een van zijn lievelingskunstenaars was op dat moment. In dat verband sprak hij over de Galerie Art & Project, die in Amsterdam was gevestigd. Concept was heel belangrijk, dat was de grondtoon van de lessen.

K.B./D.P.: Kwam de schilderkunst dan helemaal niet aan bod?

R.D.: Toch wel. Het komt me voor dat hij over Baselitz les heeft gegeven.

K.B./D.P.: En Polke?

R.D.: Dat denk ik niet. Hij wijdde wel lessen aan de Colourfield Painting, onder andere aan het werk van Mark Rothko. Ook Ad Reinhardt kwam ter sprake, onder andere zijn zwart-op-zwartschilderijen. Dat hielp ook niet echt.

K.B./D.P.: Hoe bedoel je?

R.D.: Enerzijds kregen we veel te horen over kunstenaars die de schilderkunst achter zich hadden gelaten of voorbijgestreefd achtten — waartoe onder anderen de conceptuelen hoorden. Anderzijds zagen we werk van kunstenaars die de schilderkunst van binnenuit hadden leeggezogen. Wat kon je na Reinhardt nog verrichten op het vlak van de schilderkunst?

K.B./D.P.: Liet Wim Van Mulders zich laatdunkend uit over schilderkunst?

R.D.: Neen. Hij informeerde ons over de kunstactualiteit en je kon er simpelweg niet omheen dat de schilderkunst in de jaren 70 in een zeer kwaad daglicht stond. Van Mulders bracht die boodschap zonder enige vorm van leedvermaak, integendeel zelfs. Ik herinner me nog zeer goed dat hij de conceptuele kunst als een verruiming – niet als een verenging – voorstelde, een immens belangrijke gedachte, ook voor schilders. Als je als schilder immers geen concept hebt, dan ben je eraan voor de moeite! Maar dat wezenlijke inzicht van Van Mulders nam niet weg dat zijn lessen vooral in het teken stonden van de kunstactualiteit. Niet de schilderkunst, maar de conceptuele kunst was in die jaren ‘actueel’.

K.B./D.P.: Wim Van Mulders nam de ‘actualiteit’ bijzonder ernstig. Hij bezocht steeds tijdelijke tentoonstellingen in functie van zijn lessen.

R.D.: Dat was enorm belangrijk. Hij confronteerde ons met de realiteit. Hij toonde ons welke kunst op dat eigenste moment geproduceerd werd en hij maakte die kunstwerken inzichtelijk. Hij heeft mijn blik verruimd op de kunst van mijn tijd.

K.B./D.P.: Werkte dat aanstekelijk? Voelde jij je aangesproken om tentoonstellingen te bezoeken?

R.D.: Ik weet dat niet meer. Naar galeries ging ik in ieder geval nauwelijks. Galerie Foncke in Gent heb ik wel een aantal keren bezocht. Naar MTL in Brussel en de Wide White Space in Antwerpen ben ik nooit gegaan, wellicht om me de confrontatie met de conceptuele kunst te besparen.

K.B./D.P.: Besprak hij met jullie ook teksten over kunst?

R.D.: Ja, de teksten werden minutieus ontleed. Hij pakte het op een rationele en analytische wijze aan. Ik herinner mij dat ik in de humaniora les kreeg van iemand die een gedicht haarfijn uitlegde. Dat is me gans mijn leven bijgebleven. Van Mulders deed hetzelfde op het vlak van de beeldende kunst. Als de les voorbij was, had ik het gevoel dat ik iets had bijgeleerd.

K.B./D.P.: Hadden jouw medestudenten datzelfde gevoel?

R.D.: Ja. Van Mulders stak met kop en schouders boven zijn collega’s uit. Bij hem werden steeds andere onderwerpen aan bod gebracht. Sommige van zijn collega’s vertelden vier jaar lang hetzelfde verhaaltje.

K.B./D.P.: Waren er medestudenten die jou hebben geholpen of van wie de inzichten voor jouw praktijk belangrijk waren?

R.D.: Nee, ik voelde me helemaal alleen. Ik had een beetje contact met Marc Maet, met wie ik de banken deelde. Naar Philippe Vandenberg, die een of twee jaar hoger zat, keek ik op. Ik zag hem als een groot talent. We spraken af en toe met elkaar en zijn na onze studies met elkaar in contact gebleven. We zijn samen naar de documenta geweest, ik geloof de editie van 1982.

K.B./D.P.: Waarover spraken jullie?

R.D.: We deelden een passie voor techniek. Op welke ondergrond schilderde Velázquez? Welke kleuren gebruikte hij? Dat waren de onderwerpen die ons boeiden.

K.B./D.P.: Van Mulders begon vanaf 1974 zelf ook kunstkritische teksten te schrijven. Hij droeg teksten bij aan De Standaard, Kunst & Cultuur en +-0. Las jij die teksten?

R.D.: Sporadisch. Concreet kan ik daar niets over zeggen.

K.B./D.P.: Sprak hij daarover in de lessen?

R.D.: Neen.

K.B./D.P.: Trad jij vaak met hem in discussie?

R.D.: Ik was een eerder teruggetrokken student, maar in mijn hoofd was het niet stil. Ik was voortdurend bezig met te proberen om datgene wat hij aanreikte te begrijpen, het onderwerp een plaats te geven — kwaad te zijn, niet kwaad te zijn. Ik had trouwens de indruk dat hij erop aanstuurde dat we ons de stof eigen zouden maken. Hij zette ons aan om na te denken. Het belang daarvan kan nauwelijks worden overschat.

K.B./D.P.: Tijdens de periode dat jij aan het K.A.S.K. studeerde — van 1974 tot 1978 — realiseerde Proka, een culturele vereniging die aanleunde bij de academie, een interessant artistiek programma in de Zwarte Zaal. Heb je dat gevolgd?

R.D.: Proka was een prachtig initiatief. Ik heb er voorstellingen bijgewoond en films gezien. Dirk Liefooghe stond in voor het filmprogramma. In 1976 organiseerde hij het project Marguerite Duras ontmoeten. Marguerite Duras was zelf aanwezig! Onvoorstelbaar! Ik meen dat Liefooghe haar persoonlijk kende. Ik heb verschillende films van haar gezien. Spijtig genoeg was de communicatie over het event ondermaats; er was slechts een tiental mensen aanwezig. Heel jammer.

K.B./D.P.: Wim Van Mulders was ook actief in Proka. Hij organiseerde samen met Bernard Marcelis de tentoonstelling Plan & Space, met werken van Mel Bochner, Nigel Hall, Bernard Joubert, Barry Le Va, Teodosio Magnoni, Anthony McCall en Fred Sandback. Heb jij die expo bezocht?

R.D.: Jazeker! Hij heeft ons door de tentoonstelling gegidst. De werken van Mel Bochner en Fred Sandback staan me nog levendig voor de geest. Bochner droeg een werk bij met keitjes die hij op basis van de gulden snede op de grond had neergelegd. Van Sandback was er een werk dat alleen maar uit een draad bestond die hij van de ene hoek in de ruimte naar de andere had gespannen. Naar aanleiding van de expo verscheen ook een catalogus in de vorm van een ringmap.

K.B./D.P.: Wat vond je van de tentoonstelling?

R.D.: Op de een of ander manier vond ik het interessant, maar wat ik te zien kreeg, sneed me ook de adem af. Ik herinner me dat ik Van Mulders de vraag stelde welk werk na dat van Sandback nog tot stand zou kunnen komen. ‘Je moet dat niet persoonlijk nemen’, was zijn laconieke repliek. Een echt antwoord bleef hij me schuldig. Ik voelde me in die dagen enorm eenzaam. Het was een koude tijd voor iemand die zijn leven wilde wijden aan de schilderkunst. Het waren vier uiterst moeilijke jaren.

K.B./D.P.: Had dat ook te maken met de lessen van Van Mulders?

R.D.: Ik ben door een hele reeks crisissen gegaan, maar dat had niet zozeer met het onderricht van Van Mulders dan wel met het algemene culturele klimaat te maken. Kunstenaars die wilden schilderen werden voor naïef gehouden. Ik voelde dat ik best niet te veel voor mijn overtuiging uitkwam, wilde ik me niet belachelijk maken. Zelden kwam je iemand met naam en faam tegen die van schilderkunst hield. Het was al conceptuele kunst wat de klok sloeg. Bijzonder pijnlijk. Schilderkunst werd uitgesloten. Alles wat menselijk was, werd uitgesloten!

K.B./D.P.: Boden de lessen van Van Mulders misschien op enigerlei wijze houvast?

R.D.: Jazeker. Ik nam zijn lessen in ieder geval zeer serieus. Ik werd me ervan bewust dat ik de schilderkunst opnieuw moest uitvinden. Dat was een heel grote en heel moeilijke opdracht, maar ik ben Van Mulders erg dankbaar dat hij me erop gewezen heeft dat je als schilder niet kon doen alsof de conceptuele kunst slechts een vervelende droom was. Hij heeft me er bewust van gemaakt dat ik een nieuwe inhoud moest geven aan de schilderkunst.

K.B./D.P.: Hoe zagen jouw pogingen eruit om de schilderkunst opnieuw uit te vinden?

R.D.: In het begin heb ik werkelijk alles uitgeprobeerd. Ik heb eerst abstract-geometrisch geschilderd. Daarna trachtte ik Leonardo Da Vinci te imiteren, keek ik naar de intieme schilderkunst van Bonnard, Morandi… Vervolgens inspireerde ik me op het hyperrealisme. Er zijn weinig schildersstijlen die ik niet heb uitgetest.

K.B./D.P.: Bezocht Van Mulders jou in het schilderatelier?

R.D.: Slechts af en toe. Het zal hem wel verbaasd hebben wat hij daar aantrof.

K.B./D.P.: Waarom?

R.D.: Het contrast met zijn lessen kon niet groter zijn. Hij had voortdurend aandacht voor de internationale kunst en in het atelier waren sommigen bezig met stilleventjes of met werk à la Raveel. Sommige medestudenten haakten gaandeweg af. Ze verlieten de academie omdat ze geen uitweg meer zagen. Nochtans waren dat naar mijn aanvoelen soms getalenteerde jongeren. Ze waren zeker niet dom, ze wilden ook schilderen, maar bezweken onder de druk van het toenmalige kunstklimaat. Ze geloofden echt dat de rol van de schilderkunst was uitgespeeld.

K.B./D.P.: Heeft Van Mulders ooit commentaar geleverd op jouw werk?

R.D.: Neen.

K.B./D.P.: Moest jij examens bij hem afleggen?

R.D.: Ja, het was een mondeling examen. Heel aangenaam. Hij examineerde steeds drie studenten tegelijkertijd. Ik herinner me dat ik eens een examen heb afgelegd in de aanwezigheid van mijn jaargenoten Marc Maet en Ingrid Castelein. Er was ook steeds een praktijkdocent bij aanwezig. Bij het net genoemde examen was dat Karel Dierickx.

K.B./D.P.: Was het niet vreemd om met zijn drieën tegelijk ondervraagd te worden?

R.D.: Het was een totaal andere tijd. In het K.A.S.K. hing nog de sfeer van het einde van de jaren 60. Wim Van Mulders vatte het examen serieus op, vond ik. Sommige studenten namen het echter niet zo nauw en dat bleek dan ook weer geen probleem.

K.B./D.P.: In juni 1978 studeerde je af aan de academie. Hoe pakte jij het vervolgens aan?

R.D.: Laat ik eerst en vooral stellen dat ik blij was dat ik het had volgehouden tot het bittere einde. Dat voelde op zich als een overwinning aan. Maar toen begon het eigenlijk pas. Ik ging naar mijn atelier en er was niets of niemand meer om me heen. Ik moest zelf de reden en de zin zoeken van het schilderen.

K.B./D.P.: Hadden je praktijkdocenten of iemand als Van Mulders je op dat moment voorbereid?

R.D.: Nee, niemand had het over het leven na de studietijd gehad. Ik wist helemaal van niets. Ja, er was gezegd dat de documenta belangrijk was en op het belang van de Kunstbeurs van Keulen was ik ook gewezen, maar over het galeriewezen was het muisstil gebleven. Ik was ook niet altijd de gelukkigste mens als ik naar een galerie geweest was. Het was een harde periode. Wat wilde ik schilderen? Hoe wilde ik schilderen? Op deze twee wezenlijke vragen had ik in feite geen antwoord.

K.B./D.P.: Hoe heb je een antwoord op de hoe-vraag gevonden?

R.D.: Op het vlak van de techniek ben ik blijven experimenteren, zoals ik reeds had gedaan tijdens mijn academietijd. Ik wilde gewoon alles kunnen. Ik heb dat misschien wel tien, vijftien jaar volgehouden. Anders dan mij was voorgehouden in de academie wilde ik alles weten over schildertechnieken. Ik bezocht musea met het doel te kijken hoe de oude meesters hadden geschilderd. Ik was vooral op zoek naar doeken die niet af waren — dat waren voor mij de interessantste. Welke grondlaag bracht Rubens aan, en welke Jordaens? Hoe schilderden zij de huid? Ik kocht oude schilderijen, waste ze af en keek wat er onder die verflagen zat. De gelaagdheid van een schilderij was voor mij een belangrijke ontdekking.

K.B./D.P.: Je hebt al die zaken zelf moeten uitzoeken?

R.D.: Ja. Ik kwam tot de conclusie dat je een schilderij echt voor je moet hebben en dat je zeer goed moet kijken naar de wijze waarop het tot stand is gekomen.

K.B./D.P.: Vond je het eigenlijk normaal dat je dat allemaal zelf moest uitvissen terwijl je toch vier jaar academie achter de rug had?

R.D.: Nu vind ik dat niet normaal, maar op dat moment deed ik dat gewoon. Ik was enorm leergierig. Ik wilde alles begrijpen en alles kunnen.

K.B./D.P.: Naast de technische kant van het schilderen was er ook de inhoudelijke. Hoe ging je om met de vraag wat te schilderen?

R.D.: Ook dat was een lange reis. Ik herinner me dat ik in mijn atelier aankwam en een stoel zag staan, met een oranje plastieken zitelement en aluminium poten. Ik heb die stoel geschilderd. Wat moest ik doen? Ik wist het totaal niet. Het werd een jarenlange worsteling. In zekere zin werkte ik op basis van eliminatie. Als ik iets gedaan had, wist ik zeker dat ik dat niet meer moest doen. Totdat ik me op een gegeven moment afvroeg welk beeld ik zou meenemen als ik op een onbewoond eiland zou terechtkomen of de wereld zou worden getroffen door een nucleaire ramp. Zou ik een schilderij van Mondriaan verkiezen of een sculptuur van Donald Judd? ‘Neen’, dacht ik, ‘ik zou een portret van mijn moeder met me meenemen’. Ik had kunnen opteren voor een brief van mijn moeder, maar ik verkoos een beeld.

K.B./D.P.: Dat is een bijzonder affectieve keuze.

R.D.: Dat kan ik moeilijk ontkennen, maar het is ook de keuze voor een beeld — een figuratief beeld. Het was een zeer belangrijk moment. Dat inzicht lag aan het begin van het oeuvre waaraan ik sindsdien onverdroten heb gewerkt. Mijn affectieve benadering leidde tot de werken die ik nu maak en die ik als de gebroken verhalen van een alter ego beschouw. Ik maak een keuze – of liever, de dingen en beelden dringen zich aan mij op om geschilderd te worden. Vervolgens voeg ik de werken als een regisseur bij elkaar, waarbij ik ruimte laat voor verschillende interpretaties. Door de schilderijen in nieuwe combinaties onder te brengen en ze in verschillende contexten te tonen, krijgen ze een andere inhoud. Het is aan de toeschouwer om die beeldreeksen als een detective te ontrafelen.

K.B./D.P.: Zowel op technisch als op inhoudelijk vlak heb je blijkbaar alles zelf moeten uitpluizen. Heb je ooit spijt gehad dat je gekozen had voor een vierjarige opleiding aan het K.A.S.K.?

R.D.: Soms heb ik getwijfeld of ik niet beter vanaf het begin mijn eigen — affectieve — weg gevolgd had. Zeker ben ik daar echter nooit van geweest.

K.B./D.P.: Heb je een herinnering aan het moment waarop je Wim Van Mulders voor het eerst terugzag?

R.D.: Ik heb geen specifieke herinnering, maar ik weet wel dat ik hem ontmoette op een opening van een tentoonstelling van Philippe Vandenberg. Ik heb nooit contact gehouden met Wim, maar ik hou uitstekende herinneringen aan zijn lessen over en ik ben steeds blij als ik hem terugzie.

 

Transcriptie: Soetkin Beerten

Redactie: Koen Brams

 

Het werk van Robert Devriendt wordt in België vertegenwoordigd door Galerie Albert Baronian, Isidore Verheydenstraat 2, 1050 Brussel (02/512.92.95; info@albertbaronian.com; http://albertbaronian.com).