width and height should be displayed here dynamically

1994 – jaar van het Gezin

De 20ste eeuw zal onder meer de geschiedenis ingaan als de era van de belegering en de verwoesting van het Westeuropese gezin. In die honderdjarige oorlog werd gebruik gemaakt van een merkwaardige strategie: men wou het bastion niet veroveren, men wou het juist ontvluchten. De duur van de strijd vertelt ons iets over de hardnekkigheid van de weerstand. Maar het gezin is nooit echt gevallen, begrippen als overgave en bevrijding zijn niet eens van toepassing. Zoals iedere revolutie waren woede om wat was en geloof in wat ging komen de drijfveren. Wie vandaag om zich heen kijkt, merkt dat er al die tijd wel heel effectief is vernietigd, maar weinig terug opgebouwd. Het hedendaagse familieleven is een gigantische puinhoop.

Aan Friedrich Engels danken we een genadeloze analyse van de familie van de oertijd tot het einde van de 19de eeuw. Genadeloos, omdat hij aantoonde dat de tirannie waartoe het gezin in de loop der tijden verwerd, onafwendbaar was, en omdat hij de schuldige voor de ramp kon aanwijzen. Die schuldige, dat is het patriarchaat. Primitieve culturen waren hoofdzakelijk matriarchaal, kinderen erfden van hun moeder niet meer dan wat huisraad. Op het ogenblik dat mannen via handel en georganiseerde oorlogvoering bezit verwierven buiten de familie en hun eigendom ook wilden vererven aan hun kinderen – hun zonen! – voltrok zich misschien wel de grootste maatschappelijke omwenteling ooit. Relaties werden vanaf dan gekoppeld aan eigendom, men vond de staat uit om verworven rechten desnoods met geweld te verdedigen en de private ruimte werd gescheiden van de publieke. “De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat” heeft na 110 jaar weinig aan relevantie ingeboet. De potige stijl van Engels is daar trouwens niet vreemd aan.

Maar wat staat er nu eigenlijk op het spel? Waarom is de verwoesting van het gezin zo problematisch? In “La famille” (1956) trachtte Claude Lévi-Strauss een antwoord te formuleren op de vraag waarom de menselijke soort al eeuwenlang huwelijken sluit en gezinnen sticht. Volgens Lévi-Strauss is niet het individu de voorwaarde tot de maatschappij, maar het gezin. De mensheid, die aanvankelijk bestond uit kleine elkaar vijandige groepen van bloedverwanten, heeft in een vroeg stadium begrepen dat het voor de keuze stond: elkaar uitmoorden of zich met elkaar verzoenen door middel van verbintenissen met leden van andere groepen. In de beslissing om het bloedverwantschap (sex met andere leden van dezelfde groep) te ruilen voor aanverwantschap (sex met leden van een andere groep) is het fundament voor de maatschappij gelegd. De aanleiding tot het vormen van het gezin is dus niet bepaald door de zogenaamd nefaste invloed van de genetica. Integendeel, mochten bloedverwanten elkaar blijven bevruchten dan zou dat op lange termijn, zoals bij rashonden, sterke exemplaren opleveren. De kans dat die lange termijn nooit gehaald wordt, is echter veel te groot. Het gezin garandeert dus de samenleving. De voorzienigheid zelf, dat is het gezin.

Indien dit klopt, dan staan we er natuurlijk slecht voor. Met de vernietiging van het gezin komt niet alleen onze goede opvoeding, ons goed gedrag in het gedrang, maar ook en vooral onze toekomst. De verdwijning van het gezin hypotheceert onze vanzelfsprekende aanwezigheid in die toekomst. Een lugubere gedachte! De demografische statistieken bevestigen dat als zwijgende getuigen. Vanuit verschillende kampen heeft men het alleszins op die manier begrepen, en is men begonnen met een tegenoffensief dat de meest uiteenlopende groepen tot elkaars feitelijke bondgenoten maakt. De uitgedunde slagordes verzamelen zich en proberen tussen het puin een nieuw breed middenveld te bezetten. Het zijn echt niet alleen oudgedienden van het A.C.W. die willen vechten voor hun biotoop. Met leenmoeders en Foster Parents-plannen wordt aan de weg getimmerd. Zoals de bevalling van een Italiaanse grootmoeder onlangs nog duidelijk maakte, schuwt men zelfs de meest geavanceerde technieken niet om de zaak van het gezin te bepleiten. In interviews wordt gepalaverd over herontdekte familiewaarden en homo-organisaties ijveren voor het recht om te kunnen trouwen en kinderen te krijgen. Iedereen is op zoek naar het geluk, en het geluk, dat zijn onze kinderen. We kijken naar onze kinderen, en we weten weer wie we zijn. Het gezin is niet alleen maar een ingewikkelde realiteit meer, maar ook een eenvoudig verlangen. Het gezin is wat we eigenlijk allemaal missen. Zo dichtbij, zo veraf. Wie we ook zijn, we hebben er allemaal recht op. Dat hoeft niet ouderwets te zijn, integendeel. Goed, Herman Van Rompuy op foto met vrouw en kinderen, dat was naargeestige kwelling, zichtbare dwang uit een harteloos tijdperk. Johan Van Hecke daarentegen! Mild, open en toch niet losbandig.

Het geloof in het gezin is weer in de mode.

Als grootste promotor van dat hernieuwde geloof fungeert de televisie. Neem nu het jaar 1989, het jaar waarin het audio-visuele landschap verrijkt werd met de Vlaamse Televisie Maatschappij. Een cynische grap, zou men denken, dat er op het moment dat het gezin even bedreigd is als de walvis of een kloosterorde, een familiezender wordt opgericht. Maar wie goed toekeek, wist al snel dat het bittere ernst was: hier werd ons met man en macht een klassiek verband voorgehouden (kort na de start werd een familie geportretteerd die uitsluitend en altijd zo goed als gezamenlijk naar VTM keek: vijf stralende gezichten).

De spil van de VTM-programmatie is de reeks FAMILIE, haar meest letterlijke boodschap. Wie deze serie alleen maar als vulsel of pulp afdoet, vergist zich. In deze reeks ligt de hele visie besloten die de familiezender wil uitstralen. FAMILIE vormt de sleutel tot de VTM-code, de toegang tot het voor ieder opnieuw bereikbare geluk. Daar moeten we niet minachtend over doen, meent ook professor Elchardus van de V.U.B. Een serie als FAMILIE toont ons opnieuw de basispatronen van het dagelijkse leven, patronen die ons niet meer eigen zijn. Wie FAMILIE verwerpt, misprijst het eerste studiejaar.

De generiek begint met een oude foto van vader en moeder Vandenbossche, een veelbetekenend gebaar, want vader Vandenbossche is al jaren dood, we hebben hem nooit gekend. Er wordt niet eens meer over hem gesproken. Engels zou dit ongetwijfeld hebben toegejuichd, symbolischer kan een poging tot restauratie niet zijn. Aanvankelijk bestond de familie uit de moeder (Anna), haar vier kinderen, al of niet met hun toenmalige partners en kinderen (Guido was met Marie-RoseJan met MoniqueRita met Dirk en Marleen was nog alleen), en verder de broer (nonkel Walter, de pastoor) en de schoonzuster en schoonbroer (tante Simone en nonkel François). Gaandeweg werden die personages verplicht verbintenissen aan te gaan met anderen, zoniet zou de reeks allang zijn vastgelopen. Ook de vaderfiguur deed zijn herintrede: Anna hertrouwde met Albert, een kleurloos figuur dat niets liever doet dan wortelen schrapen en patatten afgieten. Een vaderfiguur uit de recyclage, zeg maar. Chloor- en fosfaatvrij. Ondertusssen, ettelijke jaren later, wemelt het ook van de nevenfiguren, maar het kerngezin bleef de hoofdrol spelen. Naar de nestwarmte van de familie plooit alles terug. Over de duidelijkheid waakt dan ook al 600 afleveringen lang een hymne – de tune die FAMILIE inleidt – die geen misverstand toelaat:

“Een beste vriend zou beter wezen.

Dat is niet waar, geeft mij toch maar…

Famiiiiliiiie”.

Dit laatste woord klinkt als een remspoor. De familie, dat is afgebakend territorium. Dat de familie graag binnen zit kunnen we begrijpen. Thuis voelt ze zich veilig en kunnen we haar het best herkennen, buiten valt ze ten prooi aan verwarring. FAMILIE speelt zich dan ook af achter een reeks gevels die we als introductie op iedere scène te zien krijgen. Dat die scènes zijn opgenomen in slecht nagebouwde vertrekken (trillende wanden als men de deur dichtslaat), volgestouwd met lelijke toonzaalmeubelen van sponsors (piepende lederen zetels), is een noodzakelijk kwaad, ja van minder belang eigenlijk.

De reeks beschikt over minstens één geniale troef. Haar tijd loopt parallel aan die van het ware leven (net als het ware leven kan de reeks dan ook niet eindigen – de dag dat Mike en Guido er het mes in zetten, begaan zij een slachting). Is het maandag voor ons, dan ook voor hen. Is het 1 november, zij zullen er ons aan herinneren. De serie maakt gebruik van datgene waarvoor Joep Van den Nieuwenhuyzen de doos is ingedraaid, voorkennis, maar alleen maar met de bedoeling de illusie van het dagelijks leven niet te verstoren, en dit zonder ook maar enige actualiteit te moeten introduceren. De huls van de kalender doet wonderen. Als worstvlees in een varkensdarm, zo worden de gebeurtenissen in de chronologie gepropt. Hoogtepunt in deze preparatie vormen ongetwijfeld de gemeenteraadsverkiezingen van 9 oktober jongstleden. Terwijl in werkelijkheid het moegetergde volk zijn afkeer van de politiek op sardonische wijze kenbaar maakt, is de openbare macht hier olijk, amusant en sympathiek. We moeten het niet al te ernstig nemen, luidt het, en vooral hard meeleven.

Dat hier, waar is dat trouwens? Waar speelt de reeks zich af? Sommigen zullen smalend zeggen: in Vilvoorde, maar dat is niet helemaal juist. Ze speelt zich af in het eengemaakte Vlaanderen van Luc Van den Brande, waar grenzen tussen gemeenten verdwenen zijn en waar iedereen het recht heeft zijn eigen dialect te laten doorklinken in de standaardtaal die er geldt. Voor Ronnie Waterschoot/Didier De Kunst is dat het oude K.V.S.-Vlaams, voor Jef Desmedt/Jan Vandenbossche de voertaal in het magazijn waar hij werkte voor hij in de serie terechtkwam. Dit soort van gulle democratie geeft VTM minstens zo veel belang als het Sint-Michiels-akkoord. Het maakt er regelrecht de bovenbouw van uit.

De taal is fundamenteel voor het hernieuwen van de moraal, ook wat er gezegd wordt, is van belang. Om geen verwarring te stichten bevat een repliek in een FAMILIE-gesprek meestal maar één boodschap. Sommige replieken bevatten er, bij wijze van adempauze, ook geen. Vermelding verdient alweer Jan Vandenbossche, wiens replieken actieve invuloefeningen zijn voor de onmondige kijker die terug op het spoor van de communicatie gezet wil worden. Hoe vaak niet beginnen de uitspraken van Jan met het signaal: “Weet ge wat ik denk?”. De kijker krijgt dan, net als de tegenspeler van Jan, voldoende tijd om te bedenken wat het zou kunnen zijn. Meermaals zal hij zijn poging met het juiste antwoord beloond zien.

De thema’s uit het publieke debat die FAMILIE af en toe lanceert lopen de laatste tijd steeds meer in het oog. Na enkele honderden afleveringen hebben de scenaristen de tijd rijp geacht om de kijker vertrouwd te maken met maatschappelijke problemen die verder reiken dan het bed en de keuken. Pas op, die voorzichtigheid moeten we niet geringschatten, ze werpt haar vruchten af. Sinds enkele maanden voert François Vandenbossche een hartverscheurend gesprek met zichzelf. Hij koos er voor om bij zijn demente vrouw Simone de stekker uit te trekken en leeft sindsdien in permanente twijfel over die beslissing. De vrouw in kwestie speelde echter zo slecht dat het lijden, ook bij de kijkers, ondraaglijk werd. François mag zich dan ook verzekerd weten van de steun van de kijkers. En en passant zijn we op menselijke wijze vertrouwd geraakt met een fenomeen van onze tijd. Op nog meer empathie kan nonkel Walter rekenen, de pastoor die het niet langer pikt dat de kerkelijke hiërarchie haar rigide wetten opdringt aan eenvoudige, goedmenende gelovigen. Walter rebelleerde, hij organiseerde een parochiaal palingsouper ten bate van aidspatiënten. Honderden inschrijvingen! Opnieuw schuift een heet maatschappelijk hangijzer zachtjes het collectieve bewustzijn binnen. In zulke situaties verschijnt de omtrek van het geheel van mensen dat dagelijks naar de serie kijkt. Een goedmenend, meevoelend volk, dat, als het maar de tijd krijgt, positie kan kiezen. Een trage leerling met een welwillend hart. Dat maakt de reeks zo door en door Vlaams, want zo zijn wij namelijk. Niet volks, ook niet echt burgerlijk, maar in de doorsnede van de twee, daar waar het volk zich heeft kunnen opwerken tot mensen met een degelijk inkomen die soms een goedkoop mondain luchtje verspreiden, maar nooit hun afkomst zullen loochenen en altijd van hun moeder zullen houden.

FAMILIE bootst het leven niet na, maar verbetert het, daar waar het troebel en hopeloos wordt. FAMILIE is onze familie als we die van onszelf zijn kwijtgespeeld. Problemen van het gezinsleven moeten niet onder de mat geveegd worden, maar inzichtelijk gemaakt middels eenvoudige dialogen en herkenbare personages. Natuurlijk zijn de personages afstotelijk en lachwekkend. Natuurlijk is de FAMILIE niet van vlees en bloed. Maar de rubberen vagina, de opblaasbare liefde toch ook niet? Die helpen ons toch ook in moeilijke tijden?

FAMILIE moet daarom geschat worden naar zijn ware verdienste: als model voor een grootscheepse maatschappelijke herintegratie.