A Bit of Matter and a Little Bit More. The Collection and Archives of Herman and Nicole Daled 1966-1978.
Dit voorjaar vond in het Münchense Haus der Kunst een tentoonstelling plaats over de verzameling internationale conceptuele kunst van de Brusselse radioloog Herman Daled (1930) en zijn voormalige echtgenote, de juriste Nicole Daled-Verstraeten (1931). Het was de eerste keer dat een groot overzicht van de collectie werd gepresenteerd. Hoewel de Daleds altijd ruimhartig werken hebben uitgeleend voor tentoonstellingen zijn zij steeds terughoudend geweest om met de verzameling als zodanig naar buiten te treden. Behalve met persoonlijke bescheidenheid heeft dat ongetwijfeld te maken met de visie van de Daleds op het verzamelen en de collectie. De betrokkenheid bij de kunstenaar en het artistieke proces staat daarbij centraal. Anders dan veel particuliere verzamelaars leven ze niet te midden van hun collectie. Een deel ervan is vrijwel permanent opgeslagen, terwijl sommige werken sinds de verwerving niet uit de doos zijn geweest.
De tentoonstelling en het boek dat ter gelegenheid ervan verscheen zijn een zoveelste blijk van de groeiende belangstelling voor de conceptuele kunst in de afgelopen tien jaar. Beide passen daarnaast in een tendens om in de geschiedschrijving van de stroming ook nadrukkelijk processen van verspreiding en receptie mee te nemen. De rol van kunsthandelaars en verzamelaars binnen die processen komt daarbij prominent in beeld. De afgelopen jaren verschenen studies over de activiteiten van onder anderen Seth Siegelaub, Heiner Friedrich en Konrad Fischer. Fischers privécollectie vormt momenteel het onderwerp van een tentoonstelling in het Museum Kurhaus te Kleve. Dat juist hun activiteiten zo in de belangstelling staan, is opmerkelijk; doorgaans blijft de aandacht voor de rol van handelaren en verzamelaars achter bij die voor de rol van het museumwezen, die veel zichtbaarder is en daardoor makkelijker beklijft. Ongetwijfeld heeft het in de genoemde gevallen te maken met de uitzonderlijke opstelling van de betrokkenen. Handelaren als Siegelaub en Fischer en verzamelaars als de Daleds zagen dat de radicale herformulering van de productie- en distributievormen in de conceptuele kunst hen nieuwe speelruimte bood en speelden daar voortvarend op in. Veel intensiever dan hun voorgangers waren ze betrokken bij productie en reflectie, maar daarnaast namen ze ook veel vaker bemiddelaarsrollen op zich binnen het institutionele veld; door tentoonstellingen te organiseren in de museumwereld of door, zoals de Daleds, tentoonstellings- en publicatie-initiatieven te financieren en/of mee te realiseren. Zo hielpen ze in 1970 de alternatieve Antwerpse expositieruimte A 379089 van de grond te krijgen. Een jaar later organiseerden ze de eerste publieke performance in België van Gilbert & George. Met die opstelling als mecenas en bemiddelaar tussen kunstenaars en kunstinstituties verwierf het echtpaar een belangrijke schakelpositie in de verbreiding van het conceptuele kunstbegrip in West-Europa.
In het boek wordt die positie verkend in een drietal kortere teksten, gegroepeerd rond een lang hoofdessay van Birgit Pelzer. Die laatste bijdrage voert de lezer door de periode, van 1966 tot 1978, waarin de Daleds hun omvangrijke verzameling conceptuele kunst bijeenbrachten. De basis ervoor werd gelegd met de aankoop van een assemblage van de toen in de beeldendekunstwereld nog nauwelijks erkende Marcel Broodthaers. Hij zou tot zijn dood in 1976 voor de Daleds steeds een ijkpunt en de belangrijkste gesprekspartner blijven, wat ook tot uitdrukking komt in de grote groep werken van zijn hand. Met zo’n zeventig stukken is het de grootste en belangrijkste verzameling van Broodthaers’ werk ter wereld. Via Broodthaers kregen de Daleds toegang tot het kleine, maar sterk internationaal georiënteerde circuit van conceptuele kunstenaars en hun gevolg. Van sommigen van hen – Daniel Buren, James Lee Byars, Jacques Charlier, Robert de Boeck, Dan Graham, Douglas Huebler, Ed Ruscha, Niele Toroni en Lawrence Weiner – bouwden ze in de loop der jaren grotere ensembles op. Anderen, onder wie Vito Acconci, Carl Andre, Robert Barry, Jan Dibbets, Gilbert & George, On Kawara, Richard Long, Sol LeWitt en Jan Schoonhoven, zijn in de collectie met enkele werken vertegenwoordigd. De collectie bevat een flink aantal onbetwiste topstukken: naast de imposante groep Broodthaers-werken onder meer het manuscript van Sol LeWitts Sentences on Conceptual Art (1969), een van de theoretische sleutelteksten van de stroming, en het origineel van Dan Grahams tijdschriftbijdrage Homes voor America (1966-1967). Dat laatste werk werd, met nog elf andere werken van Graham, verworven in 1971, op het hoogtepunt van de verzamelactiviteit. Zeven jaar later, in 1978, beschouwden de kort tevoren gescheiden Daleds de collectie als afgesloten. Een belangrijke factor daarbij was dat de internationale reputatie van de door hen gevolgde kunstenaars intussen was gevestigd en het directe contact, dat voor hen zo wezenlijk was geweest, navenant was afgenomen. Beiden bleven onafhankelijk van elkaar nadien op incidentele basis kunst kopen. Herman Daled bleef bovendien in de jaren 80 en 90 in verschillende rollen bij het eigentijdse Belgische kunstleven betrokken.
Scherper dan in het informatieve, maar soms wat richtingloze essay van Birgit Pelzer krijgt in de notities van Benjamin Buchloh, ondanks het fragmentarische karakter, de paradox van de conceptuele collectioneur als een verzamelaar van immateriële ideeënkunst contouren. Nog interessanter is echter het memorandum dat de Daleds zelf schreven. Hun persoonlijke terugblik geeft inzicht in het strenge idealisme achter hun verzamelaarschap. Zo kocht het echtpaar principieel uitsluitend werk uit eerste hand en werd er niet uit de collectie vervreemd. Herhaaldelijk voegden ze zich naar de radicale condities die sommige kunstenaars aan de verkoop van hun werk verbonden; zo lag het verzamelen in 1970 vrijwel stil als gevolg van de afspraak met Daniel Buren om dat jaar uitsluitend werk van hem te kopen, maandelijks één. Tekenend voor hun ascetische omgang met kunst is verder de uitspraak dat hun verzamelactiviteit er nooit op gericht is geweest een consistente collectie conceptuele kunst bijeen te brengen; veeleer beschouwen ze de collectie als het residu van hun betrokkenheid bij de dynamische kunstscene van de late jaren 60 en vroege jaren 70. Een opmerkelijke uitspraak gegeven de systematische verwervingscampagnes van het werk van Dan Graham en tal van anderen. Die uitspraak roept ook vragen op omtrent het hechte,
naar buiten toe nogal gesloten circuit van kunstenaars, kunstprofessionals, verzamelaars en andere belangstellenden waarin de Daleds zich in die dagen bewogen. Dat landschap wordt hier evenwel niet scherp uitgetekend, net zo min als in de andere teksten. Het memorandum eindigt droogweg met een anderhalve pagina lange opsomming van de mensen met wie de Daleds destijds korter of langer contact hebben gehad. De vraag in welke verhouding zij tot al deze spelers stonden, blijft onbeantwoord.
Dit gemis wordt deels ondervangen door de buitengewoon grondige visuele en tekstuele documentatie. De ruim 450 pagina’s van A Bit of Matter and a Little Bit More bevatten naast de genoemde teksten ook een kleurenkatern met een ruime selectie van werken uit de collectie. Enig minpunt daarin is, net als in de tentoonstelling, is de ondervertegenwoordiging van kunstenaars die vanuit een huidig perspectief minder geprofileerd of excentrisch waren. In het licht van de nadruk van de Daleds op het historisch-documentaire karakter van tentoonstelling en boek is die canonbevestigende keuze nogal oneigenlijk. Naast het kleurenkatern bevat het boek nog zo’n 130 pagina’s met archivalia – correspondentie, tentoonstellingsuitnodigingen en andere documenten – alsook een alfabetische lijst van in de collectie vertegenwoordigde kunstenaars en een inventaris van alle werken die tussen 1966 en 1978 zijn verworven, compleet met het jaar van aankoop en de herkomst. Aan de hand daarvan kan men de verzamelactiviteit van het echtpaar en de accentverschuivingen daarin op de voet volgen. De kritische nauwgezetheid en liefdevolle zorg waarmee de samenstellers hun taak hebben uitgevoerd, maken van het boek een rijke bron voor wie geïnteresseerd is in de geschiedschrijving van de conceptuele kunst.
• Less is More. Pictures, Objects, Concepts from the Collection and the Archives of Herman and Nicole Daled 1966-1978 liep van 30 april tot 25 juli 2010 in het Haus der Kunst, München. Het boek A Bit of Matter and a Little Bit More. The Collection and Archives of Herman and Nicole Daled 1966-1978 is uitgegeven door het Haus der Kunst, München, in samenwerking met Verlag der Buchhandlung Walther König, Ehrenstrasse 4, 50672 Keulen (0221/2059-653; www.buchhandlung-walther-koenig.de).