width and height should be displayed here dynamically

Action in Perception

Hoe de visuele waarneming verklaren in een model dat bovendien fenomenologisch correct is? Met die doelstelling voor ogen formuleert de Amerikaanse filosoof Alva Noë (University of California, Berkeley) zijn enactive approach to perception, ook wel sensorimotor contingency theory genoemd. De kern van zijn betoog luidt dat onze impliciete, praktische kennis van bewegingspatronen de visuele perceptie bemiddelt. De gedachte dat perceptie niet enkel afhangt van de neurale representaties in het brein, maar van een waarnemer die met zijn lichaam actief is in een omgeving, sluit aan bij de fenomenologie van Merleau-Ponty en de ecologische opvattingen van neuropsycholoog James J. Gibson. Noë wijst op de noodzaak om hun theorieën verder te verfijnen, omdat de cognitieve wetenschappen vandaag nog altijd een cartesiaans model van een autonoom bewustzijn koesteren. In de wat droge, technische stijl van de Anglo-Amerikaanse wijsbegeerte construeert Noë via hypotheses, argumenten en tegenargumenten zijn betoog, met tussendoor aandacht voor empirisch onderzoek.

Een gangbare opvatting stelt dat de visuele perceptie fotografisch van aard is, als een snapshot. Noë bespreekt een bekende tekening van Ernst Mach uit 1886, die deze snapshotconceptie van het zicht illustreert: “Machs tekening toont visuele ervaring als scherp gefocust, uniform gedetailleerd, en van hoge resolutie. De zichtbare wereld wordt tot in alle details gerepresenteerd in het bewustzijn.” (p. 35) Is het zicht wel machiaans van aard? De periferie van ons gezichtsveld is eerder vaag; bovendien kunnen we er geen kleuren waarnemen – we moeten de omgeving dus verkennen met onze ogen en dat vraagt tijd. De visuele rijkdom en de aanwezigheid van de kijkervaring zijn in zekere zin een illusie, zoals ook blijkt uit onderzoek naar change blindness en inattentional blindness. Al naargelang onze aandacht en focus verliezen we onbewust andere elementen uit het oog. Het probleem van perceptual presence is daarom een centrale kwestie in Noës boek: hoe dit fenomeen te verklaren?

Noë zet elk detail van zijn theorie af tegen een hele rist andere opvattingen, maar bij wijze van repoussoir schetst hij een drietal wijdverbreide claims die hij niet onderschrijft. Ten eerste is het zien van de wereld volgens Noë niet gekenmerkt door het bezitten van gedetailleerde beelden van de werkelijkheid in onze geest, scherp in focus en uniform in detail. Ten tweede is de input voor het zicht evenmin het retinale beeld. Visuele perceptie is ten derde geen proces waarbij het brein op basis van het retinale beeld een betere, meer gedetailleerde neurale representatie creëert.

De opvatting dat het brein onvolkomenheden (bijvoorbeeld veroorzaakt door de blinde vlek in het oog) invult, als verklaring voor het fenomeen van perceptual presence, deelt Noë niet. Hij gaat daarentegen uitgebreid in op de amodale waarneming: dat is de ervaring van de aanwezigheid van datgene waarvan men tegelijk ervaart dat het buiten het gezichtsveld valt en dus afwezig is (bijvoorbeeld de achterkant van een object). Niet het brein vult de leegte in, wel is onze ervaring van de achterkant van de dingen bemiddeld door ons impliciete begrip van contingente sensorimotorische patronen.

De enactive approach to perception stelt niet zozeer dat perceptie tot handelen leidt, wel dat perceptie zelf een handeling is. Waarnemen betekent impliciet de effecten van beweging op zintuiglijke stimulansen begrijpen, precies omdat ze gemedieerd zijn door patronen van sensorimotorische vaardigheden, die constitutief zijn voor onze perceptie. De bewegingen in kwestie betreffen saccades (korte oogbewegingen) en microsaccades, beweging van de oogballen en het hoofd, rondwandelen, alsook de activiteit van de inwendige zintuigen voor positie en beweging: evenwichtsorgaan, proprioceptie en kinesthesie. Met begrijpen doelt Noë op een praktische kennis die toelaat dat zintuiglijke ervaringen uiteindelijk ook door het brein worden verwerkt en geïntegreerd (sensaties op zich volstaan dus niet). Dat we terugvallen op sensorimotorische vaardigheden is geen behaviorisme, omdat deze vaardigheden geen vastliggende disposities zijn maar een veld van potentialiteit, gestructureerd door interactie met de omgeving.

Een terugkerend voorbeeld in het boek is de ervaring van een schijf onder een schuine hoek: hoe komt het dat een schijf als ovaal aan ons verschijnt, terwijl we tegelijk toch weten dat het feitelijk een ronde schijf is? Noës antwoord: “Perceptual experience is a way of encountering how things are by making contact with how they appear to be. How they (merely) appear to be plus sensorimotor knowledge gives you things as they are.” (p. 164) Objecten hebben naast feitelijke ook perspectivische aspecten, dat is namelijk hoe ze aan ons als waarnemer in een bepaalde positie verschijnen. Bekeken vanuit het object kun je ook zeggen dat dingen een visueel potentieel hebben dat vervat zit in hun mogelijke beweging en relaties tot omgeving en waarnemer: “Het sensorimotorische profiel van een object is de manier waarop zijn verschijning verandert wanneer je in relatie tot het object beweegt.” (p. 78) De verschijning van dingen is dus relationeel van aard, afhankelijk van objecten, de positie van de waarnemer en zijn lichaam, en het licht. We begrijpen impliciet het verschil tussen feitelijke en perspectivische eigenschappen van dingen omdat we sensorimotorische vaardigheden bezitten en daarom ook de bewegingsafhankelijke eigenschappen van de verschijning van dingen kunnen volgen (een proces dat bovendien onmiddellijk in de waarneming zelf gebeurt, niet door redenering achteraf). Hoewel complexer van opbouw, zet Noë een gelijkaardige redenering op voor de waarneming van kleuren.

Tegenover de idee van waarneming als een vorm van (volledige) representatie in het brein, stelt Noë dat perceptie virtueel van aard is: waarom zouden we voortdurend representaties van de wereld moeten opbouwen in ons brein terwijl die wereld voorhanden is, en beschikbaar? We ervaren de wereld bovendien als toegankelijk omdat we een veld waarnemen van mogelijke bewegingen en relaties, mogelijke manieren waarop de omgeving onze perceptie structureert. Noë leunt hier aan bij de ecologische affordances-theorie van J.J. Gibson die stelt dat de omgeving bepaalde handelingen mogelijk maakt of er zelfs toe uitnodigt en in die zin ook het zicht en de tast als actieve zintuigen aanspreekt.

Hoewel Action in Perception inzicht verschaft in tal van perceptietheorieën en er alternatieven voor formuleert, roept het boek onvermijdelijk ook vragen op. Dat allerhande vormen van fenomenalisme en subjectivisme (in navolging van Hume en Berkeley) nog steeds stevig voet aan de grond hebben in de Anglo-Amerikaanse wijsbegeerte spookt zowat overal doorheen Noës vertoog. Minstens even bedenkelijk is de quasi-positivistische (hoewel speculatieve) stijl van dit denken. Noë lijkt te veronderstellen dat perceptie en menselijk handelen volstrekt neutrale activiteiten zijn. Hij bespreekt perceptie enkel als een natuurlijke activiteit, en stelt zich zelden vragen over de culturele aard van de sensorimotorische vaardigheden die de kern van zijn theorie uitmaken. Al vergelijkt hij perceptie ergens wel met de activiteit van een schilder: “Picture making, like experience itself, is an activity. It is at once an activity of careful looking to the world, and an activity of reflection on what you see and what you have to do to see.” (p. 179) Een nadere uitwerking van de culturele aspecten, betekenis en bredere relevantie van zijn theorie suggereert Noë helaas niet. Action in Perception is uiteindelijk vooral een academisch werkstuk in de philosophy of mind-traditie dat met de cognitieve wetenschappen in dialoog wil treden.

•• Alva Noë, Action in Perception, verscheen in 2004 (feitelijk 2005) bij The MIT Press, London/Cambridge Mass. Contactadres: The MIT Press, Fitzroy House, 11 Chenies Street, London WCIE 7ET (020/171-306-0603; info@HUP-MITpress.co.uk; http://mitpress.mit.edu). ISBN 0-262-14088-8.