width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Architectuur & Vormgeving

Publicaties

119

januari-februari 2006

Gilles Deleuze

Rizomen. Verlangensmachines. Deterritorialisering. Multiple subjectivities. In de kunstwereld hebben deze fetisjbegrippen al een stevige carrière achter de rug. Midden jaren ‘90, toen de ‘procesmatige kunst’ in zwang raakte, introduceerden (ster)curatoren hun favoriete ‘artistieke praktijken’ met standaardfrasen als it’s a work of the devenir. Maar Deleuze paste niet alleen in de hausse van procesmatige kunst. Zijn denken werd en wordt ook ingeschakeld als een vitalistisch wapen tegen kritiek. De vrolijke affirmatie van het leven slaat in dat geval om in een agressieve positiviteit. Weg met al dat kritische, negatieve gedoe. Tegen tegen, om het met de titel van een recent symposium (januari 2004) in het MuHKA te zeggen.

Het idee voor dit nummer is gegroeid uit een hartsgrondige irritatie over het gebruik en misbruik van Gilles Deleuze (1925-1995) in de kunstwereld. Het werd stilaan tijd om Deleuze tegen zijn liefhebbers te verdedigen. Maar we mogen ons niet tot een apologie beperken. We moeten ook analyseren op welke manier het denken van Deleuze zijn gebruik/misbruik uitlokt. Aaron Schuster, die specifiek ingaat op het gebruik van Deleuze in de kunstwereld, relativeert het nut van zijn denken voor de kunst. Hij geeft aan hoe de hedendaagse kunst, onder verwijzing naar Deleuze, vooral zichzelf niet wil zijn, maar wil opgaan in wat ze niet is, het échte leven. Dit verlangen functioneert als een scherm dat bestaande problemen in de kunst en het leven aan het zicht onttrekt. De tekst van Marc De Kesel insisteert op een ongezellig aspect van Deleuzes denken dat door vrolijk-nomadische deleuzianen onder de reismat is geveegd: de agressieve en ondraaglijke component in zijn vitalistische ‘zijnsleer’. De Kesel vertrekt van het thans populaire ‘nomadische subject’ van Deleuze. Dat subject blijkt echter niet de vlottende identiteit van een reiziger of migrant te zijn. Het is een gewelddadig on-subject, een pure machtswil die, drijvend op het vitale geweld van het zijn zelf, in de ‘zijnsvergeten’ orde van ons dagelijks leven binnenbreekt. De nomade is het leven/het zijn dat vernietigend in ons woekert.

Dominiek Hoens volgt Deleuze in diens lectuur van Bartleby, de figuur uit de novelle van Melville. Hij stelt scherp op de ongewone kant van Deleuzes Bartleby-lectuur, om via twee motieven uit Melvilles verhaal – het scherm en de muur – op de blinde vlek van Deleuze te stoten. Dirk Lauwaert gaat in op de late ‘diptiek’ die Deleuze aan film wijdde: de boeken L’Image-mouvement en L’Image-temps. Daarmee komt een belangrijk deleuziaans thema in het vizier – de tijd – alsook een belangrijke referentiefiguur: Henri Bergson.

De essays over Deleuze worden doorkruist met essays van Deleuze zelf. L’Immanence: une vie… is de laatste tekst die Deleuze bij leven publiceerde. Verder is er een gesprek tussen Toni Negri en Gilles Deleuze, gevolgd door een bij uitstek politieke tekst: Deleuzes naschrift over de controlemaatschappijen.

Met dat politieke thema belanden we bij de enige tekst in dit nummer die niets met Deleuze te maken heeft: Marc Spruyt analyseert de pogingen van het VB om zich te profileren inzake economisch beleid.

Dit nummer werd gemaakt in samenwerking met Marc De Kesel en Dominiek Hoens.