width and height should be displayed here dynamically

Ado Chale. Alchemist, artisan, designer

Sinds 18 augustus loopt in BOZAR een tentoonstelling over het werk van de Belgische designer Ado Chale, die in 1928 onder de naam Adolphe Pelsener werd geboren. Voor het eerst kan het bredere publiek kennismaken met zijn wereld van dure en perfect afgewerkte meubelstukken, van fonkelende salontafels met monumentale tafelbladen, en van sierobjecten waarvan de uitstraling wordt gedomineerd door de expressiviteit en luister van halfedelstenen en kunstig metaalgietwerk. De tentoonstelling is het resultaat van een samenwerking tussen BOZAR en de familie Chale, met kunstenaarsdochter Ilona Chale als curator. Ze gaat vergezeld van een 360 bladzijden tellende catalogus, samengesteld en uitgegeven door de familie (Aparté, 2017).

Gedreven door een passie voor mineralogie, en met een uit zijn voegen barstende verzameling, opent het echtpaar Adolphe Pelsener en Huguette Schaal (1929-2011) in 1960 in de Livornostraat te Brussel een boetiek onder de naam Chale (een verfransing van de familienaam van Huguette). De zaak, die ook exclusieve juwelen aanbiedt, wordt gefrequenteerd door de Brusselse beau monde en krijgt kort na opening zelfs bezoek van het koningspaar. Slechts luttele jaren later, in 1966, verhuist Ado Chale, zoals hij zich laat noemen, al naar een imposant herenhuis op de Louizalaan. Het pand wordt door de Brusselse architect André Jacqmain (1921-2014) in samenwerking met keramist en beeldhouwer Pierre Culot (1938-2011) van boven tot onder omgebouwd tot galerie en kunstenaarswoning. Ook het private gedeelte wordt opengesteld, als verlengstuk van de galerie, en het cliënteel wordt onthaald door Huguette in de dubbelrol van gastvrouw en uitbaatster. Chales eigen creaties worden er geflankeerd door sculpturen (van onder anderen Olivier Strebelle en Jacques Moeschal), schilderijen, juwelen en preciosa, en hij omringt er zich met een uitgelezen vriendenkring van kunstenaars, architecten en bewonderaars. Zo wordt zijn droom realiteit: ‘L’art de vivre avec l’art’.

Als meubelmaker is Ado Chale een late autodidact. Pas na zijn dertigste begint hij, in de kelder van de boetiek, te experimenteren met het samenstellen van gebroken stukken steen. De fascinatie van de verzamelaar voor halfedelstenen en edele materialen (marcasiet, agaat, hematiet en rookkwarts, maar ook gefossiliseerd hout, parelmoer en ivoor, en in crisistijd knopen en peperbolletjes), die hij eerst in Europa en daarna over de hele wereld (Arizona, Afghanistan, Madagaskar) gaat zoeken, maakt de drang in hem los om iets met die materialen te doen. Steeds meer oppervlakken in diverse vormen en formaten bedekt hij door middel van een zelf ontwikkelde techniek verwant aan mozaïek en terrazzo: granulaten worden verzaagd, ingegoten in hars, en vervolgens wordt het geheel gepolijst en afgewerkt. Het pas uitgevonden epoxyhars dient als vulspecie, waardoor grotere oppervlakken en een onberispelijk esthetisch resultaat mogelijk worden. Later zal hij zijn palet uitbreiden met massief gietmetaal (aluminium, brons).

In het Paleis voor Schone Kunsten wordt de bezoeker van de in daglicht badende Salle de Sculpture naar de duistere Salle de Conférence (de huidige Foyer 4) geleid om er zich in de ‘wereld van Chale’ te laten onderdompelen. Meteen word je geconfronteerd met de vele kleurrijke, glanzende, meestal ovale tafelbladen van ruim twee meter breed, die deels overlappend tegen de wand zijn opgesteld. Ook het monumentale tafelblad in gietaluminium met goutte d’eau-motief glinstert onder het spotlicht. Algauw wordt duidelijk dat het Chale niet te doen is om de ruimtelijkheid, de betekenislagen of conceptuele dimensies van een meubel, en evenmin om de constructieve dimensie. Alle nadruk ligt op het precieuze oppervlak – stralend, kostbaar, verfijnd, gezocht. Eerder dan tot de meubelkunst of het design behoort zijn werk tot het artisanaat: elk pronkstuk is het resultaat van meticuleus, onreproduceerbaar handwerk.

De tentoonstellingsarchitectuur van Richard Venlet lijkt dit te onderstrepen. De werken staan elegant opgesteld op een verhoogde vloer die langs de wanden loopt. Door deze brede sokkel te bekleden met zwart tapijt worden de meestal zware en donkere tafelpoten aan het oog onttrokken en wordt de aandacht nog exclusiever gericht op de decoratieve tafelbladen. Dit effect benadrukt een typisch kenmerk van de Chale-tafel: terwijl het blad uniek is, hebben de poten vrijwel steeds dezelfde vorm. Het standaard onderstel, dat tot vervelens toe zowat elk tafelblad schraagt, bestaat uit drie forse, rechthoekige kolommen die op halve hoogte door drie even forse horizontalen zijn verbonden. Het tafelblad wordt er gewoon op gelegd en vastgeschroefd. Het organische, ‘biomorfe’ onderstel dat Chale een enkele keer toepast, tracht aan die ondergeschikte rol te ontsnappen, maar de poging komt krampachtig over.

Het geeft de indruk dat Chales meubels niet wezenlijk verschillen van zijn sierobjecten – bollen bekleed met parelmoer of onyx, of een indrukwekkend brok kwarts of zandsteen dat zo van de groeve op een sokkel lijkt beland. Het meubel is hier niet op de eerste plaats een uiting van functionaliteit, vormgeving of productietechniek, maar een vehikel. Het gaat bovenal om het tentoonspreiden van het bewonderde materiaal als decoratief oppervlak. De obsessie voor de minerale grondstof en het monomane veredelingsproces dat Chale erop loslaat, overheerst alle andere aspecten.

Op het eerste gezicht lijkt Chale een uitzonderlijke figuur, maar hij is duidelijk ook een kind van zijn tijd. De meest typerende kenmerken van zijn werk vindt men ook terug in goedkoper, seriematig vintage meubilair: zijn geprefereerde techniek in de talloze mozaïektafels die de markt overspoelden vanaf de jaren vijftig, de afgeronde vormen bijvoorbeeld in de ‘kidney bean’ salontafels. Objecten van Chale onderscheiden zich van de massa door één enkele, krachtige eigenschap: telkens zijn handgeselecteerde, ‘halfedele’ materialen verwerkt tot een unicum van exquise handwerk. Het is deze eigenschap die hun opname in prestigieuze collecties over heel de wereld verklaart.

Ongetwijfeld inspireerde dit veredelingsproces tot het eerste predicaat in de tentoonstellingstitel Ado Chale. Alchemist, artisan, designer. Veredeling is immers de diepste wens van de alchemist, en met hem deelt Chale ook de eigenzinnige verbetenheid van de autodidact. Ook het tweede predicaat, artisan, is op Chale van toepassing, met als voorbehoud dat Chale geen doorsnee ambachtsman is: hij is een artisan de luxe een figuur die zijn eigen belevingswereld schept, als het ware buiten categorie, waarin hij en zijn entourage kunnen vertoeven en waarvan ze kunnen genieten.

Het laatste epitheton ‘designer’ roept wel vragen op. Chale is geen designer in de eigenlijke zin: beschouwd als vormgevend ontwerp blijft zijn werk middelmatig. Het is dan ook vreemd dat BOZAR deze bescheiden tentoonstelling aankondigt als opvolger van de in 2012 gehouden, groots opgezette overzichtstentoonstelling over zijn wat oudere tijdgenoot Jules Wabbes (1919-1974), een rasechte meubelontwerper van internationaal niveau, die te lang onderbelicht bleef.

Als designer haalt Chale nooit het niveau van Wabbes. Maar dat betekent niet dat hij geen plaats verdient in de naoorlogse geschiedenis van de Belgische creatieve industrie. Die geschiedenis beperkt zich, evenmin als de programmatie van BOZAR, gelukkig al lang niet meer tot de verheerlijking van coryfeeën. BOZAR had Ado Chale meer recht gedaan door hem samen met zijn vriendenkring, zijn verzamelaars, kopers en opdrachtgevers, in een tijdgebonden sociologisch kader te presenteren en zo zijn positie te duiden binnen de context van de Belgische designgeschiedenis, als een ambachtsman met een buitengewoon gevoel voor exclusiviteit. En deze analyse had zijn beslag moeten krijgen in een degelijk onderbouwde catalogus in plaats van het anekdotische, glossy koffietafelboek dat ons nu wordt voorgeschoteld.

 

Ado Chale. Alchemist, artisan, designer, tot 24 september in BOZAR, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel (02/507.83.91; bozar.be).