width and height should be displayed here dynamically

Aernout Mik

De praktijk heeft uitgewezen dat het nagenoeg onmogelijk is om over het werk van Aernout Mik te schrijven zonder het te hebben over ‘absurdisme’ en ‘absurdistische scènes’ – een terminologie die meestal zonder al te veel reflectie wordt gehanteerd, maar ook weleens tot historische uitweidingen over Beckett en het theater van het absurde leidt. Zoals uit Miks overzichtstentoonstelling Primal gestures, minor roles in het Van Abbemuseum blijkt, wordt het effect van absurdisme vaak gemakzuchtig gecreëerd. Gooi er wat vreemde vloeistoffen, wat make-up en op raadselachtige wijze op en neer bewegende lichamen tegenaan, en ziedaar: absurdisme, vervreemding. Tot de dieptepunten behoren de videoprojecties Lick (1996) en Swab (1999). Swab toont een gehavende, gewonde man wiens borstkas op een merkwaardige manier uitzet en inkrimpt, terwijl Lick twee meisjes laat zien die op de vloer zitten en tegen een muur leunen – uit een gat in hun bovenlichamen spuit een vloeistof, en af en toe worden zij zonder aanwijsbare oorzaak een beetje opgetild. Tegenover hen knielt een man op een plateau dat naar boven en dan weer naar beneden beweegt. Hij heeft schoenen voor zijn knieën, zodat hij voor de tegenover hem zittende meisjes een dwerg moet lijken, en uit zijn borst spuiten stralen bruine vloeistof. Dit is gratuit tweedehands absurdisme, dat niet meer serieus te nemen is sinds Monty Python’s Flying Circus fragmenten toonde uit Le Fromage grand van filmregisseur Jean Kenneth Longeur, waarin acteurs Brian Distel en Brianette Zatapathique op vuilstortplaatsen ennui en apocalyptische doemscenario’s uitbeelden met kolen en kroppen sla. Deze Monty Python-sequentie reflecteert het gegeven dat in de jaren ’60 het vormenrepertorium van de avant-garde gecanoniseerd was en daarmee aanleiding gaf tot academische epigonismen in diverse media.

Mik wordt over het algemeen beter naarmate zijn werken hun vreemdheid minder van de daken schreeuwen. Kitchen (1997) en Territorium (1999) tonen weliswaar onalledaagse taferelen, maar zij zijn vergeleken met veel ander werk van Mik eerder understated. In het – bekende – eerstgenoemde geval gaat het om een videoprojectie van bejaarde mannen die in een keuken vechten, terwijl Territorium mensen toont die in een laag schuim staan te dansen. Beide werken blijven niet steken in een soort l’art pour l’art-absurdisme: in het geval van Kitchen geven de vergrijzing van de samenleving en de vele televisieprogramma’s over al dan niet demente bejaarden het werk een deel van zijn pregnantie, terwijl bij Territorium de house-cultuur en haar verheerlijking in het werk van sommige kunstenaars als achtergrond een rol spelen. Territorium toont als tegenbeeld een zielloze, onwezenlijke disco; de bewegingen van de in alledaagse kloffie gestoken dansers zijn slap, en zoals gebruikelijk bij Miks video’s is er geen geluid. In Kitchen draagt het ontbreken van geluiden ertoe bij dat het potsierlijke beeld van de vechtende of eigenlijk – weer – als kinderen stoeiende grijsaards een bijna gracieus ballet wordt.

Miks tot op heden beste werk, de samen met zijn vaste cameravrouw Marjoleine Boonstra gemaakte video-installatie Hongkongoria (1998), is helaas niet in zijn geheel in de tentoonstelling te zien. Alleen de video van gesticulerende mannen op de Hongkongse goudbeurs is te zien op een plat beeldscherm aan de muur van het restaurant. Het dagelijks uitgevoerde gebarenballet van deze mannen is heel wat interessanter dan de nadrukkelijke vreemdheid van het gedrag of de houdingen van de figuren in veel ander werk van Mik. Van de taferelen van Hongkongoria is vaak niet duidelijk of ze een beetje, volledig of niet (zoals waarschijnlijk in het geval van de goudbeurs) zijn geënsceneerd. Is het zwembad werkelijk bedoeld voor paarden? Deze absurde scènes zouden weleens de huidige realiteit kunnen zijn, waarmee meteen de noodzaak komt te vervallen om zelf nadrukkelijk artistieke absurde scènes te creëren die hun status als kunst penetrant tentoonspreiden. De videoloop van een kluitje bungeespringers (A small group falling, 1998) is daarom naast Hongkongoria een ander hoogtepunt in Miks oeuvre. Dit werk is mede zo indrukwekkend omdat je als kijker weet dat deze groteske situatie zich daadwerkelijk voortdurend ergens afspeelt, terwijl Mik het bizarre schouwspel als een soort Sisyphus-ontspanning – eindeloos herhaalt de beweging zich – op niet te overtreffen wijze in beeld heeft gebracht. Deze video is in het Van Abbemuseum overigens niet goed te bekijken – in tegenstelling tot een eerdere presentatie in De Paviljoens in Almere wordt hij hier omringd door ander werk (een groot fotowerk, dummy’s, andere video’s) dat de aandacht danig afleidt. Dit probleem doet zich vaker voor in het door Mik ontworpen, labyrintische tentoonstellingsparcours. De meest adequate presentatie is in feite die van de goudbeurs-video in het restaurant. In de tentoonstelling zelf wordt effect op effect gestapeld; beelden wedijveren om aandacht, figuranten liggen op lawaai makende banken en op een hoog podium, kleine deurtjes en scheve vloeren willen nadrukkelijk de kijker desoriënteren – de betere werken hebben er danig onder te lijden. Onder de regie van Mik vloekt het streven naar een totale installatie met het belang van de afzonderlijke componenten. De zelfbeheersing van zijn beste werk wordt node gemist in de enscenering van het geheel.

 

• Primal gestures, minor roles van Aernout Mik nog tot 7 mei in het Van Abbemuseum, Vonderweg 1, Eindhoven (040/275.52.75).