width and height should be displayed here dynamically

Affectieve onrust

Bij een gesprek met Michel Foucault over 'gayrechten' en vriendschapsrelaties

“Als er één ding is wat mij vandaag werkelijk interesseert, dan is het wel het probleem van de vriendschap. […] Nu, na het bestuderen van de geschiedenis van de seksualiteit, denk ik dat we de geschiedenis van de vriendschap of van de vriendschappen moeten trachten te begrijpen. Dat is een erg interessante geschiedenis. En een van mijn hypothesen – ik weet zeker dat ze gestaafd kan worden als we die taak zouden aanvatten – is dat homoseksualiteit (het bestaan van seksuele betrekkingen tussen mannen onderling) een probleem is geworden in de 18de eeuw. […] De reden waarom homoseksualiteit in die periode maatschappelijke problemen gaat oproepen, is dat de vriendschap verdwenen is.” [1]

Aldus Michel Foucault in een interview uit 1982, twee jaar voor zijn dood. Op grond van dit merkwaardige citaat zou men kunnen besluiten dat hij toen al kon terugblikken op zijn meerdelige Geschiedenis van de seksualiteit en dat hij in het verlengde daarvan een nieuw onderzoeksproject aankondigde. De werkelijkheid is anders: in 1982 werkte Foucault nog hard aan delen 2 en 3 van de Geschiedenis van de seksualiteit – getiteld Het gebruik van de lust en De zorg voor zichzelf– waarna hij zich had voorgenomen om het reeds eerder aangevatte laatste deel, het nooit gepubliceerde De bekentenissen van het vlees, compleet te herschrijven. Buiten een aantal hypothesen en kritische commentaren in interviews zijn er ook geen echte aanwijzingen dat Foucault daadwerkelijk plannen had voor een genealogie van de vriendschap. Maar het thema duikt bij de late Foucault inderdaad her en der op, en duidelijk niet alleen als gevolg van een zuiver historisch-wetenschappelijke interesse.

In de Geschiedenis van de seksualiteit zelf komt de vriendschap als relatievorm niet of nauwelijks aan bod. Wanneer Hubert Dreyfus en Paul Rabinow in een interview aan Foucault vragen waarom hij in zijn onderzoek naar de bronnen van de westerse seksuele moraal toch zo weinig aandacht besteedt aan de belangrijke Griekse deugd van de philia (vriendschap), antwoordt hij: “Het gebruik van de lust gaat over de seksuele ethiek, vergeet dat niet, het is geen boek over liefde, vriendschap of de wederkerigheid daarvan.” [2] In het betreffende deel wordt de philiainderdaad pas ter sprake gebracht wanneer Foucault het probleem van de Griekse knapenliefde bespreekt. Voor de welopgevoede Griek stond de knapenliefde als erotische relatievorm hoog in aanzien, maar omdat een wederkerige lichamelijke liefde tussen twee volwassen mannen met hetzelfde sociale statuut onaanvaardbaar was, was de knapenliefde altijd ook tijdelijk en precair, en dus het voorwerp van een grote morelebekommernis. Eens de jongeling man werd, diende de erotiek idealiter plaats te maken voor een stabielere, veel minder problematische en niet-seksuele philia: “Deze onzekere situatie kan alleen worden omzeild als dephilia, de vriendschap, al begint te groeien in het vuur van de liefde:philia, dus gelijkgestemdheid qua karakter en levensstijl, gemeenschappelijkheid [partage] van denk- en bestaanswijzen, en wederzijdse welwillendheid.” [3]

Ook in deel drie, De zorg voor zichzelf, over de Grieks-Romeinse ethiek in de eerste twee eeuwen na Christus, wordt de figuur van de vriend nauwelijks gethematiseerd. In de ‘zorg voor zichzelf’ [epimeleia heautou] spelen sociale relaties nochtans een rol van betekenis. Verscheidene medische, moralistische en filosofische visies op de ‘goede/gezonde seksualiteit’ worden in dit boek besproken als onderdeel van een veel ruimere ethiek van de ‘zelftechnieken’: de deugdzame burger heeft een mooie, evenwichtige ethos als hij de meester is van al zijn genietingen en in staat blijkt om zijn leven vorm te geven als een kunstwerk. Wie goed voor zichzelf zorgt en een stijlvol leven leidt, zorgt sowieso ook goed voor de ander, zal hem nooit onderdrukken en zorgt ervoor dat die ander ook goed zorg draagt voor zichzelf. De vriend speelt daarbij in de eerste plaats de rol van gids en raadgever, van iemand die je de waarheid vertelt en die zo tegelijk ook door jou wordt gevormd: “Ik eis je op, jij bent mijn werkstuk”, schrijft Seneca aan zijn boezemvriend Lucilius. [4]

Maar deze idealistische, zuiver spirituele (mannen)vriendschap is nog niet de hele vriendschap als ‘cultureel aanvaarde relatie’ waarvan Foucault in het eerst geciteerde interview de teloorgang betreurt. “Zolang vriendschap een belangrijk en maatschappelijk aanvaard verschijnsel was, stond niemand erbij stil dat mannen met elkaar vrijden”, heet het daar nog, en even ruim en ‘onzuiver’ zijn ook de intense Grieks-Romeinse vriendschapsrelaties waaraan hij in het hieronder vertaalde interview refereert: “Gingen ze met elkaar naar bed? Hadden ze gemeenschappelijke belangen? Geen van beide, zo lijkt het wel, of misschien van alles wat.”

Wie er de in Dits & Écrits II verzamelde interviews over homoseksualiteit op naleest, krijgt de indruk dat Foucault daar met zijn grote aandacht voor veelvormige vriendschapsrelaties vroeger en nu een mogelijk al tecleane en veilige visie op vriendschap wil bijstellen en vertroebelen. Vriendschappen kunnen even intens en intiem zijn als geïnstitutionaliseerde liefdesrelaties, lichamelijkheid is daar niet noodzakelijk vreemd aan, en er zijn inderdaad momenten en plaatsen waarop zulke hechte, soms ook exclusieve vriendschappen niet onmiddellijk als problematisch worden ervaren. Foucaults centrale these is echter dat de vriendschapsrelatie door de toenemende moderne aandacht voor zoiets als ‘seksuele identiteit’ onder druk is komen te staan en voor onrust zorgt. “Het probleem van de homoseksualiteit ontwikkelt zich in de richting van het probleem van de vriendschap”, stelt hij in het interview met de veelbetekenende titel Over vriendschap als levensstijl. [5] Het is iets waarmee hij ook zelf ervaring heeft: “De aantrekking tot jongens hield zolang ik me kan herinneren in dat ik me aangetrokken voelde tot relaties met jongens. Dat is voor mij altijd opnieuw van belang geweest. En dan niet in de geforceerde vorm van een stel, maar als bestaansmogelijkheid: op welke wijze kunnen mannen samen zijn? Hoe kunnen ze samen leven, hun tijd delen, hun maaltijd, hun kamer, hun vrije tijd, hun verdriet, hun kennis, hun vertrouwelijkheden? Wat wil het zeggen om zonder meer onder mannen te zijn, buiten de traditionele relaties, gezin, beroep, verplichte vriendschap om? Dat is een verlangen, iets wat je onrustig maakt. Een rusteloos verlangen dat veel mensen hebben.”

‘Onder mannen zijn’, of wat Foucault in het onderstaande interview ‘de monoseksuele relatie’ noemt, slaat hier overigens niet enkel en alleen op wat we vandaag onder ‘homoseksualiteit’ verstaan. Wel gelooft hij dat de hedendaagse homo-emancipatie nieuwe kansen biedt om de vele vormen en inhouden die vriendschappen kunnen aannemen leven in te blazen en nieuwe levensstijlen te creëren. “Homoseksualiteit is historisch gezien een aanleiding om relationele en affectieve mogelijkheden opnieuw een kans te bieden, niet zozeer vanwege de innerlijke kwaliteiten van de homoseksueel, maar vanwege zijn ‘zijdelingse’ positie. Je zou kunnen zeggen dat vanwege de diagonale wegen die hij in het web van sociale betrekkingen bewandelt, deze mogelijkheden zichtbaar worden.”

Foucault stierf meer dan twintig jaar geleden, en men kan zich terecht afvragen of hij vandaag nog even optimistisch zou zijn, nu in Vlaanderen bijvoorbeeld de ‘queers’ of ‘gays’ plaats hebben gemaakt voor ‘holebi’s’ die zich vrolijk inpassen in de instituties van de bestaande liberale hetero-orde. Het ‘relationele weefsel’, zoals Foucault het noemt, lijkt daarmee allesbehalve verrijkt, wel integendeel. Kun je, met een simpel voorbeeld, nog probleemloos zeggen dat je vanavond ‘met je vriend naar de bioscoop gaat’, zonder dat je met die man of jongen een ‘officiële’ (seksuele) relatie hebt? Dat kan, maar in vele gevallen zal zo’nuitspraak wenkbrauwen doen fronsen en vragen oproepen. En zo begrepen krijgt de vriendschap iets subversiefs. Foucault: “De instituties worden ondersteboven gehaald, affectieve krachten doorkruisen hen, bevestigen en verstoren hen tegelijkertijd: neem nou het leger, waar men onophoudelijk de liefde tussen mannen oproept en tegelijk in een kwaad daglicht stelt. De institutionele codes kunnen deze banden niet bekrachtigen door hun steeds terugkerende intensiteit, hun gevarieerde kleuren, hun onzichtbare bewegingen en hun almaar veranderende vormen. Deze banden maken kortsluiting en geven toegang tot liefde, waar wet, regel of gewoonte heersen.”

 

Noten

1 Licht gewijzigde en aangevulde vertaling van een citaat uit Didier Eribon, Michel Foucault. Een biografie, vertaald door Jeanne Holierhoek, Amsterdam, Van Gennep, 1990, p. 338. Het citaat is afkomstig uit Michel Foucault, an Interview: Sex, Power and the Politics of Identity, gesprek met Bob Gallagher en Alexander Wilson in Toronto in 1982, twee jaar later gepubliceerd in The Advocate, het gaymagazine van Los Angeles. De Franse vertaling is opgenomen in Dits & Écrits II (1976-1988), Paris, Gallimard, 2001, pp. 1554-1565.

2 Hubert Dreyfus & Paul Rabinow, Over de genealogie van de ethiek, interview uit 1983, in: Michel Foucault in gesprek. Seks, macht en vriendschap (samenstelling David J. Bos), Amsterdam, uitgeverij De Woelrat, 1985, p. 61.

3 Michel Foucault, Histoire de la sexualité, II. L’usage des plaisirs, Paris, Gallimard, 1984, p. 261. Eigen vertaling.

4 Michel Foucault, Histoire de la sexualité, III. Le souci de soi, Paris, Gallimard, 1984, pp. 74-75. Eigen vertaling.

5 Michel Foucault, Over vriendschap als levensstijl, in: Michel Foucault in gesprek, op. cit. (noot 2), pp. 25-29. Zie ook Dits & Écrits II, op.cit. (noot 1), pp. 982-986. Alle volgende citaten komen uit dit interview.

 

In de gedrukte versie van De Witte Raaf 130 leidde deze tekst het interview met Michel Foucault in getiteld De sociale triomf van het seksuele plezier (1981). Omwille van copyrights kan deze niet op de website worden overgenomen.