WITT
Het genootschap WITT werd in 1987 opgericht door de filosofen Lieven De Cauter en Bart Verschaffel, de socioloog Rudi Laermans en de kunstenaar/theoreticus Paul De Vylder. Het initiatief ging uit van Lieven De Cauter, de enige die alle andere deelnemers persoonlijk kende. Lieven De Cauter en Bart Verschaffel hadden met elkaar kennisgemaakt toen ze studeerden aan het Hoger Instituut voor de Wijsbegeerte in Leuven. Na zijn studies organiseerde Bart Verschaffel in zijn huis in Leuven een salon, La société du jeudi prochain, dat bezocht werd door Lieven De Cauter. Met Paul De Vylder had Lieven De Cauter contact gekregen toen hij in Antwerpen de galerie Ruimte Morguen frequenteerde. Paul De Vylder en Lieven De Cauter droegen teksten bij aan Fase 2, tijdschrift voor beeldvervalsing van de Ruimte Morguen. Met Rudi Laermans ten slotte maakte Lieven De Cauter kennis in Leuven, toen hij monitor was in de rechtsfaculteit en actief op zoek ging naar geestesgenoten in de Universiteit van Leuven.
Dada
De vier jonge intellectuelen troffen elkaar een eerste keer in De Cauters appartement, gelegen in de August Ortsstraat in Brussel, tegenover de Beursschouwburg. De Cauter had het plan opgevat om een vereniging te stichten die de naam IAPE zou dragen: Intellectuals Against Politics of Exclusion, “een late opstoot van ‘68-verzet of een eerste opstoot van antiglobaliseringstoestanden”, aldus de initiatiefnemer. De overige leden zagen dat anders, en op het einde van een van de eerste samenkomsten kreeg het genootschap een andere titel: WITT. Die naam was spontaan opgeborreld toen een van de aanwezigen, wellicht Bart Verschaffel, naar buiten had gewezen, naar het café dat zich schuin tegenover De Cauters appartement bevond: The White Horse. WITT riep ook andere associaties op, zoals WITTgenstein, WITTy en Johan de WITT, een 17de-eeuwse hoge bestuursambtenaar en medestander van Spinoza in de strijd voor vrije meningsuiting. Deze laatste referentie geeft overigens aan welke overtuiging de leden van WITT deelden, namelijk dat er in Vlaanderen geen sprake was van een waarlijk openbaar kritisch vertoog.
Witty was de eerste actie van het viermanschap: een herdenkingsplechtigheid naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van de uitgave van Sein und Zeit van de Duitse filosoof Martin Heidegger in 1987. WITT besloot de herdenking te laten plaatsvinden op een bij uitstek niet-heideggeriaanse locatie, een treinstation, meer bepaald het Centraal Station van Antwerpen, en stuurde de uitnodigingskaart pas nadat de ‘manifestatie’ was doorgegaan. De herdenking was dus een non-event: de vier WITT-leden troffen elkaar in de stationshal en gingen daarna een hapje eten. Lieven De Cauter informeerde daarna Knack-journalist Gerrit Six zodat de Sein-und-Zeit-bijeenkomst een naleven kreeg in de media. Deels was het WITT ook om dit soort ‘effecten’ te doen. Voortdurend strooide het genootschap mystificerende boodschappen de wereld in. Zo werden de besloten bijeenkomsten in De Cauters appartement steevast ‘WITT-symposia’ genoemd, waarnaar in teksten van de individuele leden als dusdanig werd verwezen. In Verschaffels bibliografie vinden we bijvoorbeeld bij de tekst Hermes een verwijzing naar “het Eerste WITT-symposium te Brussel”. Een andere activiteit van WITT vond plaats naar aanleiding van de publicatie van het boek Rome/Over theatraliteit van Bart Verschaffel in de reeks Vlees en Beton (tevens omschreven als “WITT-Werkschrift 10”). Toen het boek in 1990 uitkwam, werd het door de auteur en de uitgever, Mil De Kooning, volledig aangeplakt op een reclamezuil nabij het Stuc in Leuven en in een tunnel vlakbij het Zuidstation in Brussel. Het denken werd aldus letterlijk in de openbaarheid gebracht!
Elk lid kon zijn teksten, al of niet gerelateerd aan een ‘symposium’, voor een WITT-activiteit laten doorgaan. Soms werden ook uitnodigingen van opdrachtgevers aan één WITT-lid beantwoord met het voorstel voor een collectieve bijdrage. Van 28 februari tot 10 april 1988 had Paul De Vylder een solotentoonstelling in de galerie De Equilibrist in Sint-Niklaas. De galerie publiceerde ook een catalogus, Rebus Rebis, genoemd naar de tentoonstelling. Alle WITT-leden droegen bij aan de catalogus. Een ander project, dat evenwel nooit van de grond is gekomen, had eveneens een project van De Vylder als uitgangspunt. Paul had een fictieve Duitse kunstenaar bedacht die geleefd zou hebben ten tijde van het naziregime en die objecten en foto’s zou hebben gemaakt. WITT had het plan opgevat om een tentoonstelling te organiseren in het Stuc in Leuven, met begeleidende publicatie. Het plan is nooit ten uitvoer gebracht. Het had nochtans een typisch WITT-project kunnen opleveren: de verknoping van een ironisch, haast dadaïstisch uitgangspunt – een fictieve kunstenaar – met een poging om te komen tot een omschrijving van de plaats van de kunstenaar in een totalitair regime.
Een uitnodiging van de Nederlandse cultuurfilosoof René Boomkens, vermoedelijk gericht aan Lieven De Cauter en/of Rudi Laermans, was de aanleiding om met WITT De puntzak van Heine op te zetten, een luisterspel met brieven over omwenteling en oproer, deels geïnspireerd door Walter Benjamins brievenproject Deutsche Menschen. Brieven van literatoren en filosofen – naast Heinrich Heine ook Georg Büchner, Johann Wolfgang von Goethe, Arthur Schopenhauer, Karl Marx, Iwan Toergenjew en Friedrich von Schelling – werden gekozen, vertaald, bewerkt en voorgelezen door de vier WITT-leden bij CREA, een studentenorganisatie van de Universiteit van Amsterdam. De puntzak was een proeve van reflectie op intellectualiteit en engagement: in hoeverre en op welke manier maakt de intellectueel deel uit van de geschiedenis die zich ongemerkt of bewust onder zijn ogen voltrekt? Het brievenproject werd na deze eerste performance verdergezet en De puntzak werd een tweede maal ‘opgevoerd’ op 3 mei 1989 in het televisieprogramma Container, een realisatie van Jef Cornelis voor de Vlaamse publieke omroep, waarin Lieven De Cauter en Bart Verschaffel als vaste presentatoren optraden. De Puntzak van Heine was de eerste en de enige keer dat de vier WITT-leden samen deelnamen aan Container waarvan in totaal tien afleveringen werden uitgezonden. WITT fungeerde evenwel vanaf de ontwikkeling van Container als informeel platform voor ideeënuitwisseling over het programma.
De nieuwe sofisten
Als collectief publiceerde WITT twee teksten. De eerste verscheen in De Nieuwe Maand, in januari 1988, en was getiteld: Post factum animal triste – Over de overbodigheid van de politieke klasse. Aanleiding voor de tekst waren de verkiezingen voor de Belgische Kamer en Senaat die op 13 december 1987 hadden plaatsgevonden. De verkiezingen waren uitgeschreven nadat de regering Martens VI, een coalitie van christen-democraten en liberalen, gevallen was over de kwestie Voeren. In Post factum animal triste reflecteert WITT op de Voerenkwestie, de kiescampagne en de verklaringen van de politici bij de verkiezingsuitslagen. Over het eerste stelt WITT: “Happart is het politieke pseudo-evenement par excellence omdat het de politiek al lang aan ware gebeurtenissen ontbreekt; Happart treedt aan als steracteur in een vlug geënsceneerd politiek scenario omdat elke reële dramatiek zoek is.” En nog: “Is het dan een gewaagde hypothese dat de politieke klasse haar eigen onmacht en zelfs overbodigheid de afgelopen jaren trachtte te verbergen of dissimuleren door een brandende politieke kwestie te simuleren? In de figuur van Happart, die zich eensklaps zag gebombardeerd tot tragi-komische held, vond de politieke klasse een alibi voor haar aanwezigheid.” De tekst eindigt met de stelling dat “het amusementskarakter van het politieke vertoog zich laat lezen als het perfecte spiegelbeeld van het politieke karakter van de entertainment-industrie”.
WITTs tweede tekst, gepubliceerd in Streven in mei 1988, precies twintig jaar na mei ’68, was naar eigen zeggen “een samenvatting van gesprekken op het derde WITT-symposium, dat plaatsvond te Brussel op 20 maart 1988”. De tekstDe nieuwe sofist of over een oude geschiedenis heeft een totaal andere vorm en is ook van toon helemaal anders dan de eerste tekst. WITT, in de inhoudsopgave omschreven als “het voorlopig semi-clandestiene genootschap van enkele jongere ‘intellectuelen’ of ‘sofisten’”, koos voor een socratische dialoog om de historische gebeurtenis van mei ’68 aan te kaarten en de openbare rol van de intellectueel twintig jaar later ter discussie te stellen. Aan het woord komen ‘een gastheer’, ‘een vreemdeling’, ‘een peripateticus’, ‘Critias’, ‘een vrouw’ en ‘Philibus’. Over mei ’68 wordt de stelling verdedigd dat “de poëzie, de politiek, en de filosofie met elkaars hoed opliepen, en iedereen alles meende te weten en te moeten doen”. ‘Een vrouw’ merkt daarbij op dat “wij moeten leven met de waarheid dat roes, politiek en wetenschap namen zijn voor drie verschillende dingen. Kunst is geen politiek, politiek geen kunst en geen wetenschap, en wetenschap geen politiek”. Betekent dit dan ook dat de kunstenaar of de filosoof geen rol van betekenis kan spelen in de openbare ruimte? Neen, ‘de gastheer’ verwoordt het engagement van de filosoof als volgt: “De filosoof moet dus een goed redenaar zijn: hij moet de aandacht kunnen trekken en houden, en onrust stoken met zijn vragen. Ja waarlijk, ik ben ervan overtuigd dat wie vandaag openbaar wil denken en spreken een weinig op de oude sofisten moet gelijken.” En verder: “Naar mijn inzicht zal de nieuwe sofist nooit een staatsman zijn. Hij neemt deel aan het spreken op de markt, maar hij verkoopt zijn spreken niet. Hij blijft onafhankelijk tegenover de machtigen en de handelaars, althans dat is zijn streven. Misschien misprijst hij hen diep in zijn hart. Hij neemt deel aan het leven van de polis, maar leeft niet in de politiek. Hij is, men zal mijn beeldspraak wel begrijpen, een horzel op de rug van een paard.” Waarop Philibus stelt: “Hoe men hem ook wil noemen, mij lijkt het dat degene die openbaar en denkend wil spreken, weet moet hebben van de kunst der stijlfiguren. En aan zijn vertrouwdheid met de schijn van de esthetica en de retorica moet hij tenminste die waarheid ontlenen dat niemand zonder meer de ene onverhulde waarheid spreekt.” De dialoog eindigt haast op pascaliaanse wijze wanneer ‘de peripateticus’ zegt: “Laten we binnen ons eigen tijdperk denken, afwachten en waakzaam zijn. Niet met weemoed terugdenken aan feesten waarin roes en politiek aan elkaar ontvlamden. Wat we er nu over verteld hebben, heeft iets van de fabels over het verleden, waarvan jullie nieuwe sofist moest aantonen dat het fabels waren.” WITT zag de intellectueel als ‘een goed redenaar’, iemand die onrust stookt en de zwakke stemmen van verzet tracht te horen, ‘een oude sofist’, iemand die “elke poging om de geschiedenis aaneen te sluiten tot een valse eenheid tegengaat”, iemand die de fabels over het verleden als fabels duidt. De fabelen der beschaving of De fabelachtige beschaving waren op een gegeven moment de werktitel voor het televisieprogrammaContainer…
Nadat Container in de herfst van 1989 afgevoerd was door de openbare omroep, kwam er ook een einde aan WITT, zonder dat er overigens sprake is van een oorzakelijk verband tussen deze twee gebeurtenissen. De samenwerking tussen de WITT-leden was verwaterd. Met een brief, gericht aan alle WITT-leden, meldde Rudi Laermans dat hij zich terugtrok uit WITT – het feitelijke einde van het genootschap.